Hof Arnhem-Leeuwarden, 19-06-2018, nr. 21-006637-17
ECLI:NL:GHARL:2018:5627
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
19-06-2018
- Zaaknummer
21-006637-17
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:5627, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 19‑06‑2018; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2019:1674
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBGEL:2017:6128
Uitspraak 19‑06‑2018
Inhoudsindicatie
Poging doodslag op hulpverlener. Geen toepassing adolescentenstrafrecht. Verdachte is verminderd toerekeningsvatbaar. Deels voorwaardelijke gevangenisstraf met bijzondere voorwaarden, waaronder klinische opname met een proeftijd van drie jaren. Voorwaarden zijn dadelijk uitvoerbaar.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006637-17
Uitspraak d.d.: 19 juni 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van 28 november 2017 met parketnummer 05-740351-17 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) in het jaar [1994] ,
thans verblijvende in [detentieadres] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 5 juni 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze heeft gevorderd de verdachte wegens het onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde te veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan vijftien maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarbij heeft de advocaat-generaal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd. De vordering van de benadeelde partij moet volgens de advocaat-generaal geheel worden toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J.J.A.P. van Breukelen, naar voren is gebracht.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
Verdachte is bij vonnis waarvan beroep vrijgesproken van het aan hem onder 3 tenlastegelegde. Hoger beroep tegen deze gegeven vrijspraak staat niet open. Het hof zal verdachte daarom in zoverre niet-ontvankelijk in zijn hoger beroep verklaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is, voor zover aan de orde in hoger beroep, tenlastegelegd dat:
1. primair:
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- opzettelijk (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geschopt, en/of
- opzettelijk bovenop die [benadeelde] is gaan zitten en/of (vervolgens) met zijn hand(en) de keel van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van die [benadeelde] heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden), en/of
- met een mes, meermalen, althans eenmaal, stekende bewegingen in de richting van het (boven)lichaam van die [benadeelde] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
1. subsidiair:
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen
- opzettelijk (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] te schoppen, en/of
- opzettelijk bovenop die [benadeelde] te gaan zitten en/of (vervolgens) met zijn hand(en) de keel van die [benadeelde] vast te pakken en/of (vervolgens) de keel van die [benadeelde] dicht te knijpen/dicht te duwen (te houden), en/of
- met een mes, meermalen, althans eenmaal, stekende bewegingen in de richting van het (boven)lichaam van die [benadeelde] te maken,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2:
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Ede [benadeelde] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door (opzettelijk dreigend)
- met een omhoog geheven mes, in elk geval een scherp voorwerp, in de richting van die [benadeelde] te lopen en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Ik ga je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- (vervolgens) met een stofzuigerstang (dreigend) tegenover die [benadeelde] te staan en/of in de richting van voornoemde [benadeelde] te lopen en (daarbij) dreigend de woorden toe te voegen: "Je hebt mij doodgemaakt, nu ga ik je doodmaken", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking, en/of
- (vervolgens) een (stuk) glas op te pakken en (dreigend) tegenover die [benadeelde] te staan en/of in de richting van voornoemde [benadeelde] te lopen.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak van het onder 2 tenlastegelegde
Enkel uit de verklaring van aangeefster blijkt dat de verdachte haar zou hebben bedreigd. Hoewel het hof niet twijfelt aan de geloofwaardigheid van aangeefster en haar verklaring, ziet het hof voor de verklaring van aangeefster geen verdere steun in het dossier. Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting daarom niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Overweging met betrekking tot het bewijs
De raadsman heeft bepleit dat verdachte wordt vrijgesproken van al het hem tenlastegelegde. Hij heeft hiertoe, kort gezegd, het volgende aangevoerd. In het dossier is onvoldoende overtuigend bewijs voorhanden dat verdachte tegen het hoofd van aangeefster heeft geschopt. Naast de verklaring van aangeefster is daarvoor in het dossier geen steun te vinden. Bovendien staat niet vast dat ‘de schop’ de aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of zelfs de dood met zich meebracht. Voorts is onvoldoende bewijs voorhanden dat verdachte met een mes ‘stekende bewegingen in de richting van het bovenlichaam’ heeft gemaakt. Bovendien geeft het dossier geen informatie over de aard van de steekbeweging, zodat ook ten aanzien van deze gedraging niet kan worden aangenomen dat er een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood was.
Tot slot voert de raadsman aan dat, hoewel de aangifte op het punt van het ‘met beide handen dichtknijpen van keel/hals’ wordt ondersteund door het bij aangeefster geconstateerde letsel, uit het dossier niet blijkt hoe hard en lang de keel van aangeefster is dichtgeknepen. Hierdoor kan niet worden bewezen dat sprake was van een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel of de dood.
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verklaring van aangeefster slechts deels wordt ondersteund door andere bewijsmiddelen.
Volgens aangeefster, die zich in de woning van de moeder van verdachte bevond, hield verdachte een mes in zijn hand: het heft had hij in zijn hand en het lemmet wees naar de grond. Aangeefster is op de grond terecht gekomen en verdachte is, toen aangeefster met haar rug op de grond lag, half op haar gaan zitten. Aangeefster heeft verklaard dat zij naast de tafel in een hoekje op de grond lag. Verdachte heeft haar bij haar keel gepakt en heeft geprobeerd haar te wurgen. Tevens heeft verdachte volgens aangeefster meermalen geprobeerd aangeefster met het mes in het bovenlichaam te steken. Aangeefster heeft tijdens de worsteling die toen ontstond in een afweermoment het mes bij het lemmet vastgepakt. Het lemmet brak waardoor zij het lemmet in haar hand hield en verdachte het handvat. Dit gedeelte van de verklaring van aangeefster wordt naar het oordeel van het hof voldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen in het dossier.
Uit het proces-verbaal van aanhouding van verdachte blijkt dat de verbalisanten bij het binnentreden van de woning aangeefster aantroffen met in haar linkerhand een lemmet. Ze had bloed aan haar hand. In het ziekenhuis bleek dat aangeefster vijf hechtingen nodig had in de hand waarin zij het lemmet vast had gehouden. Het betrof een wond van ongeveer vijf centimeter lang die in een bocht liep. Het hof is van oordeel dat de wijze waarop het lemmet bij aangeefster is aangetroffen en de wond die zij aan haar hand heeft opgelopen, passen bij het door aangeefster geschetste afweermoment.
Uit de medische verklaring volgt dat aangeefster op haar rug kleine oppervlakkige wondjes had, veroorzaakt door glasscherfjes. Uit het proces-verbaal van sporenonderzoek blijkt dat in de woonkamer in de hoek, naast de tafel, gebroken glas op de laminaat parketvloer is aangetroffen. Dat is de plaats waarvan aangeefster heeft verklaard dat zij op haar rug terechtgekomen is.
In haar nek had zij zowel links als rechts bloeduitstortingen. Foto’s van het letsel zitten in het dossier. Dit ondersteunt de verklaring van aangeefster dat verdachte haar keel met kracht heeft dichtgeknepen.
Voor het opzettelijk (met kracht) schoppen tegen het hoofd van aangeefster vindt het hof geen steun in andere bewijsmiddelen. Anders dan de rechtbank zal het hof verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Het hof acht aldus bewezen dat verdachte de keel van aangeefster heeft dichtgeknepen en met een mes stekende bewegingen in de richting van haar bovenlichaam heeft gemaakt, terwijl zij de op de grond lag en verdachte op haar zat. Het hof is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op de dood gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen is het hof niet gebleken. Het onder 1 primair tenlastegelegde acht het hof in zoverre wettig en overtuigend bewezen.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op of omstreeks 04 augustus 2017 te Ede ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [benadeelde] opzettelijk van het leven te beroven,
- opzettelijk (met kracht) tegen het hoofd van die [benadeelde] heeft geschopt, en/of
- opzettelijk bovenop die [benadeelde] is gaan zitten en/of (vervolgens) met zijn hand(en) de keel van die [benadeelde] heeft vastgepakt en/of (vervolgens) de keel van die [benadeelde] heeft dichtgeknepen/dichtgeduwd (gehouden), en/of
- met een mes, meermalen, althans eenmaal, stekende bewegingen in de richting van het (boven)lichaam van die [benadeelde] heeft gemaakt,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 primair bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen -en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een deels onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van de hierna aan te geven duur leiden- dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een zeer ernstig feit.
Verdachte heeft zijn woede en zijn gekrenktheid op de voormalig hulpverleenster van zijn moeder afgereageerd. Hij heeft haar in de woning van haar voormalig cliënte, een plaats waar zij zich als hulpverleenster veilig zou moeten kunnen voelen, met grof geweld overvallen. Verdachte heeft op verschillende wijzen potentieel dodelijk geweld jegens haar uitgeoefend. Dat het slachtoffer gedurende lange tijd de psychische gevolgen met zich mee zal moeten dragen blijkt wel uit haar slachtofferverklaring. Door het handelen van verdachte heeft aangeefster grotendeels haar onbevangenheid verloren in het contact met haar cliënten. Het hof rekent dit verdachte zwaar aan. Uitbarstingen van geweld als die van verdachte veroorzaken daarnaast ook in de samenleving grote gevoelens van onrust en onveiligheid, in het bijzonder als het om hulpverleners gaat.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden berecht volgens het adolescentenstrafrecht. Nu er geen absolute zekerheid bestaat over de leeftijd van verdachte moet het ervoor worden gehouden dat er een 22-jarige terecht staat. De raadsman is van mening dat op basis van de voorhanden zijnde deskundigenrapportages vrijwel alle indicaties voor toepassing van adolescentenstrafrecht aanwezig zijn en dat vrijwel alle contra-indicaties ontbreken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd de verdachte te berechten volgens het volwassenenstrafrecht.
Het hof ziet, evenals de rechtbank, in de persoonlijkheid van verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan, geen grond tot toepassing van het jeugdstrafrecht. Het hof heeft daarbij met name gelet op het feit dat toepassing van het jeugdstrafrecht niet door de deskundigen wordt geadviseerd. Overigens merkt het hof in dit kader op dat gelet op de geregistreerde geboortedatum van verdachte artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht ook niet van toepassing zou zijn.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 20 april 2018 volgt dat verdachte eerder is veroordeeld.
Omtrent de persoon van verdachte zijn verschillende rapportages uitgebracht.
Over verdachte is naar aanleiding van een psychologisch Pro Justitia-onderzoek gerapporteerd door drs. D.B. Wisman, GZ-psycholoog. In het rapport van 10 oktober 2017 concludeert de psycholoog dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens, namelijk een licht tot matige verstandelijke beperking (verstandelijke ontwikkelingsstoornis). Deze gebrekkige ontwikkeling beïnvloedde de gedragskeuzes en de gedragingen van verdachte ten tijde van het tenlastegelegde. Het gedrag van verdachte lijkt vooral voort te komen uit zijn onmacht om de situatie te begrijpen, de mogelijke druk en denkwijze van de familie, en het onvermogen om zelf verantwoordelijkheid voor zijn situatie te nemen. Doorslaggevend hierbij is zijn verstandelijke beperking, waardoor hij nauwelijks zelfinzicht en in- en overzicht over de situatie(s) heeft. Dit leidt dan bij verdachte tot veel spanningen die hij nauwelijks kan hanteren gezien zijn gebrek aan coping en gebrek aan communicatievaardigheden. De deskundige adviseert daarom verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te houden voor de hem tenlastegelegde feiten. Het hof neemt deze conclusie over en houdt bij het bepalen van de op te leggen straf rekening met de verminderde toerekeningsvatbaarheid van verdachte.
Drs. D.B. Wisman heeft voorts geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen en bij de (aanvullende) voorwaarden een forensische klinische plaatsing op te nemen, zodat diagnostisch onderzoek kan worden verricht om (meer) helderheid over de problematiek te verkrijgen en zodat de behandeling gericht kan zijn op acceptatie van de (gevolgen van) zijn verstandelijke beperking. Een klinische opname en begeleid wonen zijn geïndiceerd. Het risico op soortgelijke delicten wordt door de deskundige als hoog ingeschat als er geen interventies worden ingezet om dit te keren.
De reclassering concludeert in het advies van 10 november 2017 dat verdachte een verstandelijk beperkte man is waarbij sprake is van een beperkt sociaal functioneren. Er is sprake van een hoog gemiddeld recidive risico, waarbij tevens sprake is van een risico op een soortgelijk geweldsdelict waarbij sprake is van een gevaarsrisico voor eventuele slachtoffers. Zolang verdachte zijn vaardigheden niet ontwikkelt bestaat dit risico. De reclassering heeft een indicatiestelling forensische zorg aangevraagd om klinische opname te bewerkstelligen. Deze indicatie is inmiddels afgegeven en verdachte is aangemeld bij [behandelcentrum] [plaats] . De reclassering adviseert het commune strafrecht toe te passen en aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden (meldplicht, opname in een zorginstelling, meewerken aan bewindvoering en meewerken aan een traject gericht op het vinden van een dagbesteding) op te leggen.
In het rapport van 31 mei 2018 verwijst de reclassering naar het eerdere rapport en meldt dat, nu nog geen vonnisdatum bekend is, de plaatsing van verdachte door [behandelcentrum] in eerste instantie is afgewezen. Deze afwijzing ziet niet op de inhoud, maar op de lange termijn die verstreken is sinds de aanmelding. Geadviseerd wordt verdachte in detentie te laten verblijven tot aan de plaatsing binnen [behandelcentrum] .
Naar het oordeel van het hof doet de door de rechtbank opgelegde straf, gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, onvoldoende recht aan de ernst van het feit. Ondanks het feit dat het hof minder bewezen acht dan de rechtbank en de advocaat-generaal heeft gevorderd, is het hof van oordeel dat de door de advocaat-generaal gevorderde straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van dertig maanden waarvan vijftien maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, passend en geboden. Aan het voorwaardelijke deel zal het hof de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden.
Voorts zal het hof met het oog op de bescherming van het maatschappelijk belang de dadelijke uitvoerbaarheid gelasten van de bijzondere voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan, zoals bedoeld in art 14e van het Wetboek van Strafrecht. Gelet op het bewezenverklaarde feit en het door de deskundigen beschreven hoge recidiverisico op een geweldsdelict, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen.
De verdediging heeft ter terechtzitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen dadelijke uitvoerbaarheid van de voorwaarden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 4.579,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.079,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 15 (vijftien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich binnen twee dagen nadat hij uit detentie komt meldt bij Reclassering Nederland in de regio waar hij klinisch geplaatst word. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de volledige proeftijd zal laten opnemen in [behandelcentrum] [plaats] of een soortgelijke instelling, te bepalen door de instantie die verantwoordelijk is voor de plaatsing. De verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan een onderdeel zijn van de behandeling. De verdachte werkt mee aan diagnostisch onderzoek. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang wenst, werkt de verdachte mee aan indicatiestelling en plaatsing.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd meewerkt aan bewindvoering.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich gedurende de proeftijd meewerkt aan een traject gericht op het verkrijgen van een dagbesteding.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de verdachte ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt de dadelijke uitvoerbaarheid van de gestelde bijzondere voorwaarden en het toezicht op de naleving daarvan, zoals bedoeld in artikel 14e van het Wetboek van Strafrecht.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.079,00 (drieduizend negenenzeventig euro) bestaande uit € 579,00 (vijfhonderdnegenenzeventig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 augustus 2017 tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 3.079,00 (drieduizend negenenzeventig euro) bestaande uit € 579,00 (vijfhonderdnegenenzeventig euro) materiële schade en € 2.500,00 (tweeduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de schadevergoeding mag worden voldaan in 24 (vierentwintig) termijn(en) van 1 maand, groot € 128,29 (honderdachtentwintig euro en negenentwintig cent).
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Aldus gewezen door
mr. K.A.J.M. Wetzels, voorzitter,
mr. R.W. van Zuijlen en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. B.T.H. Toonen-Janssen, griffier,
en op 19 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. R.R.H. Laurens is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 19 juni 2018.
Tegenwoordig:
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. H. Wijbrandts, advocaat-generaal,
mr. R. Jansen, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.