NJB 2016/2073:Dynamische verkeerscontrole en zuiverheid van oogmerk (détournement de pouvoir): de uitoefening van een controlebevoegdheid uit art. 160 lid 1 en lid 4 WVW 1994 is in beginsel rechtmatig zolang die bevoegdheid mede is uitgeoefend ter controle van de naleving van de bij of krachtens de WVW 1994 vastgestelde voorschriften als bedoeld in voormelde bepalingen, ook indien die bevoegdheid daarnaast het verrichten van opsporingshandelingen mogelijk maakt waarop deze bepalingen niet zien. Dat is niet anders bij de enkele omstandigheid dat verbalisanten de verkeerscontrole uitvoeren met de bedoeling een gesprek aan te knopen met en informatie te verkrijgen over de inzittenden. Etnisch profileren bij verkeerscontrole: de rechter kan concluderen dat de politie bij de uitoefening van controlebevoegdheden in de zin van art. 160 lid 1 en lid 4 WVW 1994 de te controleren persoon of personen heeft geselecteerd op een wijze die onverenigbaar is met het uitgangspunt dat personen niet worden gediscrimineerd wegens onder meer hun ras of hun godsdienst of levensovertuiging. Rechtsgevolg bij etnisch profileren: indien de rechter tot de bevinding komt dat bij de selectie een niet gerechtvaardigd onderscheid is gemaakt, zal hij moeten bepalen welk rechtsgevolg daaraan in de gegeven omstandigheden moet worden verbonden, rekening houdend met factoren als de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt. Bij dynamische verkeerscontroles kan een dergelijke bevinding in het bijzonder in beeld komen indien de selectie van het voor een verkeerscontrole in aanmerking komend voertuig ‘uitsluitend of in overwegende mate’ is gebaseerd op etnische of religieuze kenmerken van de bestuurder of andere inzittenden van dat voertuig. Daarvan is volgens de Hoge Raad in casu echter niet gebleken