Hof Arnhem-Leeuwarden, 05-12-2018, nr. 21-005937-15
ECLI:NL:GHARL:2018:10554
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
05-12-2018
- Zaaknummer
21-005937-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2018:10554, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 05‑12‑2018; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBNNE:2015:4769
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2020:622
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1522
Uitspraak 05‑12‑2018
Inhoudsindicatie
Veroordeling wegens ‘verkrachting, meermalen gepleegd’ tot gevangenisstraf. Het hof oordeelt dat de verklaring van aangeefster betrouwbaar is, daarnaast is er DNA bewijs. De gevangenisstraf is deels voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005937-15
Uitspraak d.d.: 5 december 2018
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 oktober 2015 met parketnummer 18-930092-15 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1990,
wonende te [woonplaats] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 9 maart 2016, 30 november 2017 en 21 november 2018 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren met aftrek, waarvan zevenhonderdtweeënzestig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren, oplegging van bijzondere voorwaarden en toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 9.281,94, met rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. S. Koster, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft verdachte wegens het primair ten laste gelegde veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van drie jaren, met aftrek van voorarrest. De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van vijfduizend tweehonderdachttien euro en vierennegentig cent, te verhogen met de wettelijke rente, en met deels afwijzing en deels niet-ontvankelijkverklaring voor het overige en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot genoemd bedrag.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 14 september 2014 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- -
het blokkeren van het nauwe gangetje dat naar de bergruimte leidt en/of
- -
het (dreigend) zeggen tegen [slachtoffer] : 'je gaat met me mee, anders gaat er iets gebeuren' en/of 'als je dat niet doet dan gaat je iets ergs overkomen, als je niet met me meegaat naar de bergruimte, dan ga ik je neersteken', althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, daarbij zijn hand in zijn broeksband houdend (alsof hij daar een voorwerp had om haar mee neer te steken) en/of
- -
het sluiten van de deur van de (zeer kleine) bergruimte (zodat die [slachtoffer] niet wegkon) en/of
- -
het feit dat die [slachtoffer] zich in een kleine, volle ruimte bevond, waarvan verdachte de deur dicht had gedaan en de uitgang blokkeerde en/of
- -
het naar beneden drukken van die [slachtoffer] (zodat ze in een gebukte houding kwam te staan) en/of
- -
het uitschelden van die [slachtoffer] voor 'slet' en/of 'hoer' of soortgelijke bewoordingen en/of
het aldus voor die [slachtoffer] een situatie creëren waarin zij zich niet kon en/of durfde te onttrekken aan seksuele handelingen met verdachte, die [slachtoffer] , meermalen, heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- -
het meermalen brengen/duwen van de penis in de mond van die [slachtoffer] en/of
- -
het brengen/duwen van de penis in de vagina of anus van die [slachtoffer] en/of
- -
het betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en/of
- -
het zoenen van die [slachtoffer] op de mond en/of op of rond de borsten en/of in de hals;
subsidiair:hij op of omstreeks 14 september 2014 te [plaats] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid [slachtoffer] te dwingen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] ,
- -
het nauwe gangetje dat naar de bergruimte leidt heeft geblokkeerd en/of
- -
(dreigend) heeft gezegd tegen [slachtoffer] : “je gaat met me mee, anders gaat er iets gebeuren” en/of “als je dat niet doet dan gaatje iets ergs overkomen, als je niet met me meegaat naar de bergruimte, dan ga ikje neersteken”, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, daarbij zijn hand in zijn broeksband houdend (alsof hij daar een voorwerp had om haar mee neer te steken) en/of
- -
de deur heeft gesloten van de (zeer kleine) bergruimte (zodat die [slachtoffer] niet weg kon) en/of
- -
zich met die [slachtoffer] in een kleine, volle ruimte heeft bevonden, waarvan hij, verdachte, de deur dicht had gedaan en de uitgang blokkeerde en/of
- -
die [slachtoffer] naar beneden heeft gedrukt (zodat ze in een gebukte houding kwam te staan) en/of
- -
die [slachtoffer] heeft uitgescholden voor `slet’ en/of ‘hoer’ of soortgelijke bewoordingen en/of (meermalen) heeft geprobeerd zijn penis in de vagina en/of anus van die [slachtoffer] te duwen/brengen en/of
- -
die [slachtoffer] op de mond en/of op of rond de borsten en/of in de hals heeft gezoend,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:althans indien ter zake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen hij op of omstreeks 14 september 2014 te [plaats] , door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- -
het blokkeren van het nauwe gangetje dat naar de bergruimte leidt en/of
- -
het ( dreigend) zeggen tegen [slachtoffer] : ‘je gaat met me mee, anders gaat er iets gebeuren’ en/of ‘als je dat niet doet dan gaatje iets ergs overkomen, als je niet met me meegaat naar de bergruimte, dan ga ikje neersteken’, althans woorden van gelijke dreigende aard en/of strekking, daarbij zijn hand in zijn broeksband houdend ( alsof hij daar een voorwerp had om haar mee neer te steken) en/of
- -
het sluiten van de deur van de ( zeer kleine) bergruimte ( zodat die [slachtoffer] niet weg kon) en/of
- -
het feit dat die [slachtoffer] zich in een kleine, volle ruimte bevond, waarvan verdachte de deur dicht had gedaan en de uitgang blokkeerde en/of
- -
het naar beneden drukken van die [slachtoffer] ( zodat ze in een gebukte houding kwam te staan) en/of
- -
het uitschelden van die [slachtoffer] voor `slet’ en/of ‘hoer’ of soortgelijke bewoordingen en/of
het aldus voor die [slachtoffer] een situatie creëren waarin zij zich niet kon en/of durfde te onttrekken aan seksuele handelingen met verdachte, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het plegen en/of dulden van een of meer ontuchtige handelingen, te weten
- -
het betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en/of
- -
het zoenen van die [slachtoffer] op de mond en/of op of rond de botsten en/of in de hals.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weerlegd door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Bewijsoverweging binnendringen
In het bijzonder overweegt het hof met betrekking tot de vraag of en hoe is binnengedrongen in het lichaam van aangeefster nog dat aangeefster weliswaar moeite heeft met het benoemen van de precieze locaties van binnendringen, maar dat zij in haar verklaring en de bewegingen die zij ten tijde van het afleggen van haar verklaring heeft gemaakt ter ondersteuning van haar verklaring op voor het hof overtuigende wijze duidelijk heeft gemaakt dat de penetratie via de anus is geweest. Het deskundigenrapport met betrekking tot de inhoud van de verklaring en de wijze waarop die werd afgelegd doet ook geenszins afbreuk aan de betrouwbaarheid van hetgeen aangeefster heeft verklaard. Bovendien is sprake van forensisch technisch bewijs rondom de anus van het slachtoffer: ter plaatse is materiaal aangetroffen dat – kort gezegd – met het DNA van verdachte overeenkomt. Het hof acht daarnaast ook penetratie via de mond van aangeefster bewezen. Aangeefster heeft daarover op overtuigende wijze gedetailleerd verklaard.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
primair:hij op 14 september 2014 te [plaats] door geweld of een andere feitelijkheid en bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten
- -
het blokkeren van het nauwe gangetje dat naar de bergruimte leidt en
- -
het dreigend zeggen tegen [slachtoffer] : 'je gaat met me mee, anders gaat er iets gebeuren' en 'als je dat niet doet dan gaat je iets ergs overkomen, als je niet met me meegaat naar de bergruimte, dan ga ik je neersteken', daarbij zijn hand in zijn broeksband houdend (alsof hij daar een voorwerp had om haar mee neer te steken) en
- -
het sluiten van de deur van de bergruimte zodat die [slachtoffer] niet wegkon en
- -
het feit dat die [slachtoffer] zich in een kleine, volle ruimte bevond, waarvan verdachte de deur dicht had gedaan en de uitgang blokkeerde en
- -
het naar beneden drukken van die [slachtoffer] zodat ze in een gebukte houding kwam te staan en
- -
het uitschelden van die [slachtoffer] voor 'slet' en 'hoer'
en het aldus voor die [slachtoffer] een situatie creëren waarin zij zich niet kon en durfde te onttrekken aan seksuele handelingen met verdachte, die [slachtoffer] meermalen heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten
- -
het meermalen duwen van de penis in de mond van die [slachtoffer] en
- -
het duwen van de penis in de anus van die [slachtoffer] en
- -
het betasten van de borsten en de vagina van die [slachtoffer] en
- -
het zoenen van die [slachtoffer] op de mond en op of rond de borsten en in de hals.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Verkrachting, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich in de vroege ochtend van 14 september 2014 schuldig gemaakt aan het meermalen verkrachten van [slachtoffer] . Verkrachting is een zeer ernstig feit en verdachte heeft hiermee een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke en psychische integriteit van het slachtoffer. Hij heeft [slachtoffer] in een nauwe gang bij de bergruimtes onder haar woning de doorgang geblokkeerd en gedreigd haar te zullen neersteken als zij niet zou doen wat hij, verdachte, wilde. Hierop heeft hij haar meermalen oraal en ook anaal verkracht.
Vervolgens heeft verdachte [slachtoffer] gedwongen om vierhonderd euro te pinnen en dat geld aan hem af te staan. Dit feit is weliswaar niet aan verdachte ten laste gelegd maar het maakt wel mede duidelijk dat het slachtoffer zich gedurende enige tijd in zeer penibele omstandigheden heeft bevonden. Het hof houdt er in de zin van ‘de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde feit zich heeft afgespeeld’ in strafverzwarende zin rekening mee.
Verdachte heeft zich laten leiden door zijn eigen lusten en de wil van zijn slachtoffer daaraan volstrekt ondergeschikt gemaakt. Alsof dat nog niet voldoende was heeft hij zich geld van het slachtoffer toegeëigend. Verdachte heeft aldus het slachtoffer op een grove wijze schade toegebracht.
De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten hiervan vaak zeer langdurige en ernstige psychische gevolgen ondervinden. Dat dit ook bij het slachtoffer in de onderhavige zaak aan de orde is, blijkt uit de door haar opgestelde - en door de voorzitter ter zitting in hoger beroep voorgelezen - slachtofferverklaring. Uit deze slachtofferverklaring blijkt onder andere dat het slachtoffer jarenlang op verschillende leefgebieden ernstige hinder heeft ondervonden als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 23 oktober 2018 blijkt dat verdachte niet eerder ter zake van het plegen van soortgelijke strafbare feiten is veroordeeld.
Het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (hierna: LOVS) heeft in het kader van een consistent landelijk straftoemetingsbeleid oriëntatiepunten aangegeven waarop de strafoplegging in verkrachtingszaken gebaseerd kan worden. Het hof heeft die oriëntatiepunten gebruikt als uitgangspunt. Gezien deze oriëntatiepunten, het feit dat verdachte niet eerder is veroordeeld en gelet op het tijdsverloop zal het hof de straf zoals gevorderd door de advocaat-generaal enigszins matigen. De omstandigheid dat verdachte, die sinds 28 maart 2017 weer op vrije voeten is, inmiddels zonder hulp van derden over werk en een woning beschikt speelt daarbij in enige mate een strafmatigende rol. Het hof is van oordeel dat als uitgangspunt tweeënveertig maanden gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof zal verdachte die gevangenisstraf aldus opleggen, dat het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan het voorarrest. Een fors voorwaardelijk deel is naar het oordeel van het hof nodig als stok achter de deur.
Het hof ziet in het rapport van de reclassering d.d. 18 mei 2018 aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen met oplegging van na te melden bijzondere voorwaarden. Het hof deelt de zorg van de reclassering over de psychische gesteldheid van verdachte en ten aanzien van de mogelijke terugval in middelengebruik. Het feit dat verdachte zegt zich niets van deze ochtend te kunnen herinneren, vermoedelijk ten gevolge van middelen gebruik, baart zorgen. Teneinde de risico’s op delictgedrag en terugval in middelengebruik zoveel mogelijk te beperken, acht het hof de oplegging van deze voorwaarden noodzakelijk.
Gelet op het voorgaande, in onderling verband en samenhang bezien, is het hof van oordeel dat oplegging van na te melden gevangenisstraf passend en geboden is.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.600,22. Daarnaast is vergoeding van de wettelijke rente gevorderd. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 5.218,94, te verhogen met wettelijke rente. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De raadsvrouw heeft zich ten aanzien van de gevorderde kosten betreffende kleding en medische kosten gerefereerd aan het oordeel van het hof. Ten aanzien van de gevorderde kosten betreffende vaste lasten en studiekosten verzoekt de raadsvrouw de vordering af te wijzen wegens het ontbreken van voldoende causaliteit met het delict. Ten slotte verzoekt de raadsvrouw het toe te wijzen bedrag aanzienlijk te matigen, gezien het door de verdediging ingenomen standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden. Het hof wijst de volgende onderdelen van de vordering toe:
Kleding : € 100,00
Medische kosten : € 118,94
Studiekosten : € 563,00
Immateriële schade : € 8.500,00
Het toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 september 2014 tot aan de dag van algehele voldoening.
Het gerechtshof overweegt hiertoe het volgende.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor de gestelde vaste lasten is gesteld noch gebleken dat sprake is van extra kosten die, als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte, gemaakt zijn bovenop de gebruikelijke vaste lasten. Dit brengt mee dat voor toewijzing van dit onderdeel van de vordering geen grond bestaat.
Ten aanzien van de gevorderde vergoeding voor studiekosten acht het hof aannemelijk dat, zoals door de benadeelde partij onderbouwd is gesteld, zij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte niet in staat is geweest om haar opleiding te vervolgen. De vordering ten aanzien van de kosten die hieruit voortvloeien is voor toewijzing vatbaar.
De verdediging verzoekt het toe te wijzen bedrag ter zake immateriële schade aanzienlijk te matigen, gezien het door de verdediging ingenomen standpunt ten aanzien van de bewezenverklaring. Het hof stelt allereerst vast dat de verdediging niet in het standpunt omtrent de bewezenverklaring wordt gevolgd en dat het hof seksuele binnendringing bewezen acht zoals boven weergegeven.
Het gerechtshof stelt voorop dat bij de begroting van de immateriële schade de rechter rekening moet houden met alle omstandigheden, waarbij kan worden gedacht enerzijds aan de aard van de aansprakelijkheid en anderzijds aan de aard van het letsel, de duur en de intensiteit van het verdriet en de gederfde levensvreugde die voor het slachtoffer het gevolg is van de gebeurtenis waarop de aansprakelijkheid berust. De rechter zal bij deze begroting ook rekening moeten houden met de ernst van de inbreuk op het rechtsgevoel van de benadeelde en acht slaan op hetgeen in vergelijkbare gevallen wordt toegekend door Nederlandse rechters.
Namens de benadeelde partij is in dit kader voldoende aangevoerd om de vordering te kunnen dragen.
Uit hetgeen onweersproken is gesteld volgt dat sprake was van grote impact op de benadeelde partij door het bewezenverklaarde feit. Dit komt kort samengevat neer op grote angst, herbelevingen en paniekaanvallen waarbij de benadeelde partij het bewustzijn is verloren. Onder begeleiding van een psycholoog is een langdurige EMDR therapie noodzakelijk gebleken. Stress en onzekerheid als gevolg van de strafprocedures staan verwerking in de weg. Vanwege emotionele disbalans heeft zij een studie moeten staken.
Namens de benadeelde partij is ter terechtzitting in hoger beroep een schriftelijke slachtofferverklaring voorgedragen. Daarin is nogmaals melding gemaakt van de voortijdige beëindiging van de opleiding, de gevolgde EMDR-therapie, angstaanvallen, herhaalde neigingen tot zelfdoding, herhaalde nachtmerries en terugkerende angst en paniek.
Het gerechtshof stelt vast dat hetgeen namens de benadeelde partij in de kern is aangevoerd ter onderbouwing van de vordering niet is betwist door verdachte en zijn raadsvrouw. Het hof leidt uit het bovenstaande af dat de benadeelde partij langdurig ernstige psychische klachten ondervonden heeft als gevolg van de gebeurtenis waarvoor de verdachte jegens haar aansprakelijk is, en die klachten hebben het functioneren en het welbevinden van de benadeelde partij in aanzienlijke mate negatief beïnvloed.
Gelet op het vorenstaande en mede gelet op hetgeen blijkens de jurisprudentie in vergelijkbare gevallen door Nederlandse rechters wordt toegekend ter zake van immateriële schade stelt het gerechtshof de immateriële schade vast op het gevorderde bedrag van € 8.500,00, te verhogen met de wettelijke rente met ingang van 14 september 2014.
Gelet hierop dient de verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de hierboven genoemde benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het gerechtshof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1260 (duizend tweehonderdzestig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 523 (vijhonderddrieëntwintig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat:
- -
de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd op uitnodiging van de reclassering te melden en te blijven melden bij Reclassering Nederland, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
de veroordeelde meewerkt aan diagnostiek en dat hij zich laat behandelen door JusTact of een soortgelijke instelling, te bepalen door de reclassering. De behandeling duurt zolang de proeftijd loopt, of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener hem geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling;
- -
de veroordeelde zich, indien de reclassering dit noodzakelijk acht, klinisch laat opnemen ter diagnostisering of indicatiestelling dan wel behandeling, gedurende een periode van maximaal zeven weken;
- -
de veroordeelde zich onthoudt van het gebruik van alcohol en drugs, zolang en indien de reclassering dit noodzakelijk acht;
- -
de veroordeelde meewerkt aan bloedonderzoek of urineonderzoek ter controle op middelengebruik zolang en indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 9.281,94 (negenduizend tweehonderdeenentachtig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 781,94 (zevenhonderdeenentachtig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 9.281,94 (negenduizend tweehonderdeenentachtig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 781,94 (zevenhonderdeenentachtig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 8.500,00 (achtduizend vijfhonderd euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 81 (eenentachtig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op 14 september 2014.
Aldus gewezen door
mr. A. van Holten, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C. Fuhler, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 5 december 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.