De verklaring van de verdachte is in het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 september 2010, als volgt weergegeven: 'Politieambtenaar [betrokkene 4] ziet geen reden om contact met mij op te nemen. Ik heb al bij tal van instanties hulp gezocht, maar ik word overal genegeerd. Op 15 april 2008 had ik in de hal van mijn flat ruzie met mijn buurman [de aangever]. Ik ontken dat ik hem vijftien keer geraakt zou hebben. Bij het verdedigen heb ik hem geraakt, maar niet vijftien keer. Ik was klemgezet tegen de muur. Mijn keel werd dichtgeknepen. Ik moest wat doen. Ik heb lang gewacht om mij te verdedigen. Ik heb [de aangever] geraakt op zijn hoofd met mijn rechterhand. Ik had toen sleutels in mijn rechterhand. Ik raakte niet los na één keer en daarom moest ik nog een keer slaan. Daarna liet [de aangever] mij los. Vervolgens liep [de aangever] naar achteren. De verklaring van [de aangever] zit vol met tegenstrijdigheden. Ik kan hem absoluut niet geraakt hebben op zijn rug of zijn achterhoofd. De entree van de flat, waar het voorval plaatsvond, is ongeveer 5 meter bij 3,5 meter groot. De buitendeur van de entree was open. Ik heb bizar lang gewacht met iets terugdoen. Ik heb eerder niets gezegd over het slaan met mijn sleutelbos omdat ik bang was mijzelf te belasten.'
HR, 11-09-2012, nr. 10/05045
ECLI:NL:HR:2012:BX4482
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
11-09-2012
- Zaaknummer
10/05045
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BX4482
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:PHR:2012:BX4482, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑09‑2012
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2012:BX4482
ECLI:NL:HR:2012:BX4482, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 11‑09‑2012; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4482
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2012:BX4482
Beroepschrift, Hoge Raad, 24‑05‑2011
- Wetingang
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2012-0260
NbSr 2012/320
Conclusie 11‑09‑2012
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 10/05045
Mr. Vegter
Zitting: 5 juni 2012
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 22 september 2010 heeft het Hof te Amsterdam de verdachte wegens mishandeling veroordeeld tot het verrichten van een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 40 uren te vervangen door 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Tevens heeft het Hof de benadeelde partij [de aangever] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
2.
Namens verdachte heeft mr. W.H. Jebbink, advocaat te Amsterdam, beroep in cassatie ingesteld. Mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Amsterdam, heeft namens verdachte een schriftuur houdende drie middelen van cassatie ingediend.
3.
Het eerste middel houdt in dat het Hof ten onrechte een verklaring tot bewijs heeft gebezigd die hij ongeloofwaardig heeft geoordeeld. Het betreft een verklaring van verdachte die het Hof ongeloofwaardig heeft geoordeeld bij diens overweging inzake het beroep op noodweer(exces).
4.
In de aanvulling op het verkort arrest heeft het Hof onder 1 de verklaring van verdachte tot bewijs gebezigd die is afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2010 voor zover deze het volgende inhoudt:
'Op 15 april 2008 had ik in de hal van mijn flat ruzie met mijn buurman [de aangever]. Ik heb [de aangever] geraakt op mijn hoofd met mijn rechterhand. Ik had toen sleutels in mijn rechterhand. Daarna heb ik nog een keer geslagen.'
5.
Het Hof heeft het beroep op noodweer verworpen en daartoe in zijn arrest het volgende overwogen:
'Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wedererechtelijke aanranding doordat de verdachte door de aangever zou zijn vastgehouden bij de keel en tegen de muur werd geduwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De aangever heeft consistent verklaard, zowel bij zijn aangifte als bij de verhoren door de rechter-commissaris. De verdachte heeft daarentegen eerst ter terechtzitting in hoger beroep gesproken over het feit dat hij de aangever op zijn hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand, terwijl hij dit eerder uitdrukkelijk had ontkend. Het hof acht zijn verklaringen daarom niet geloofwaardig. Daarbij worden de verklaringen van de aangever gesteund door de medische verklaring.
Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de aangever, [de aangever], als eerste zijn toevlucht tot geweld heeft gezocht en acht het derhalve evenmin aannemelijk dat de verdachte genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandig te verdedigen. Het verweer wordt verworpen.'
6.
Het Hof heeft zich in zijn overweging met betrekking tot het beroep op noodweer mogelijk wat ongelukkig uitgedrukt. Bij zijn verwerping van het beroep op noodweer(exces), heeft het Hof klaarblijkelijk bedoeld aan te geven dat verdachte pas in hoger beroep heeft aangevoerd dat hij zich verdedigd heeft en dat op dit punt diens verklaring ongeloofwaardig is. Voor wat betreft het door verdachte op het hoofd van [de aangever] slaan met een sleutelbos in zijn hand, oordeelde het Hof de verklaring van verdachte klaarblijkelijk wel geloofwaardig.1. Deze nuancering vindt steun in de navolgende overweging van het Hof inzake het verweer dat niet aan het wettelijk bewijsminimum zou kunnen worden voldaan nu al het voor handen zijnde bewijs in strijd met de regel in artikel 342, tweede lid, Sv uiteindelijk op één bron zou berusten:
'De raadsman van de verdachte heeft het verweer gevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken omdat niet aan het bewijsminimum is voldaan. De medische verklaring zou niet als bewijs gebruikt kunnen worden omdat niet kan worden bepaald of de medische verklaring voldoende verband houdt met de in de aangifte beweerde feiten.
Het hof verwerpt dit verweer en oordeelt hierover als volgt. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep op 8 september 2010 verklaard dat hij met een sleutelbos in zijn hand de aangever [de aangever] op zijn hoofd heeft geslagen. Het in de medische verklaring beschreven letsel, met name de wondjes en krassen aan rug, nek en achterhoofd, is passend bij de toedracht zoals door [de aangever] in de aangifte beschreven. Dat daarnaast blijkt van ander letsel waarvan niet aannemelijk is dat dit door het in die aangifte beschreven handelen van de verdachte kan zijn veroorzaakt (een diepe wond aan de pols) doet daaraan niet af. Niet is aannemelijk geworden dat de betreffende verklaring letsel beschrijft dat door een ander voorval is veroorzaakt. Het hof acht dan ook voldoende wettig en overtuigend bewijs aanwezig.'
7.
Mede tegen de achtergrond van deze overweging van het Hof, ben ik geneigd de kwalificatie 'ongeloofwaardig' te beperken tot dat onderdeel van de verklaring van verdachte waarin hij stelt dat hij zich heeft verdedigd, zodat het Hof niet de gehele verklaring als ongeloofwaardig heeft gekwalificeerd. Ook HR 8 februari 2011, LJN BP0060, NJB 2011/478 en HR 26 april 2011, LJN BP8498 zouden aldus gelezen dat een door het Hof ongeloofwaardig geoordeelde verklaring alleen niet tot bewijs mag worden gebezigd indien het Hof juist het tot bewijs gebezigde deel van de verklaring ongeloofwaardig had geoordeeld. Een dergelijke nuancering zou passen in de vrije selectie en waardering van het beschikbare bewijsmateriaal waarbij het aan de feitenrechter is voorbehouden datgene tot het bewijs te bezigen wat hem uit een oogpunt van betrouwbaarheid daartoe dienstig voorkomt en datgene ter zijde te stellen wat hij voor het bewijs van geen waarde hecht.2. In deze lijn zou het Hof dan vanzelfsprekend niet tot bewijs mogen bezigen hetgeen hij uitdrukkelijk als ongeloofwaardig heeft aangemerkt, maar mag hij wel die onderdelen van de verklaring tot bewijs bezigen die hij kennelijk betrouwbaar acht.
8.
Anders dan in HR 15 maart 2011, LJN BO9821, NJB 2011/743 rov. 3.3 is hier geen sprake van een bewijsconstructie waarin een verklaring van de verdachte tot bewijs wordt gebezigd die het Hof 'op onderdelen ongeloofwaardig acht'. De voor het bewijs gebezigde verklaring dat verdachte met een sleutelbos heeft geslagen oordeelde het Hof immers kennelijk geloofwaardig, maar dat het slaan enkel ter verdediging was gelooft het Hof niet en dat onderdeel wordt ook niet voor het bewijs gebruikt.
9.
Het eerste middel faalt.
10.
Het tweede middel klaagt over de onbegrijpelijke, althans onvoldoende motivering van de beslissing van het Hof houdende afwijzing van een verzoek tot nadere onderzoekshandelingen (het horen van getuigen en het voegen van stukken).
11.
Tijdens een enkelvoudige regiezitting van het Hof op 5 juli 2010 is een verzoek tot het doen van nadere onderzoekshandelingen afgewezen. In een enkelvoudige zitting van 8 september 2010 is de zaak verwezen naar de meervoudige kamer en met instemming van partijen en is de behandeling door de meervoudige kamer onmiddellijk daarop voortgezet met dien verstande dat de meervoudige kamer het onderzoek opnieuw heeft aangevangen wegens gewijzigde samenstelling van het Hof. Na een verklaring van de verdachte over de feiten, maar nog voorafgaande aan het requisitoir heeft de raadsman om nadere onderzoekshandelingen verzocht. Het verzoek wordt in het proces-verbaal redelijk uitvoerig weergegeven en enige verwijzing naar een pleitnotitie daarbij ontbreekt. Op het verzoek heeft het Hof op nog nader te bespreken gronden afwijzend beslist. Vervolgens heeft verdachte verklaard over zijn persoonlijke omstandigheden en is er gerekwireerd. De verdachte en de raadsman hebben daarop het woord ter verdediging gevoerd en de raadsman heeft een pleitnotitie overgelegd en de verweren gevoerd zoals weergegeven in verkorte arrest. Bij de stukken bevindt zich een pleitnotitie van de raadsman met onder meer een verzoek tot nadere onderzoekshandelingen.
12.
De toelichting op het middel klaagt er over dat op het bij pleidooi gedane verzoek om nadere onderzoekshandelingen geen beslissing is gevolgd. Dat lijkt mij een zelfstandig te beoordelen klacht. Inderdaad bevat noch het proces-verbaal noch het arrest een nadere beslissing op het bij pleidooi gedane verzoek. Het moet er in het onderhavige geval voor worden gehouden dat inderdaad bij pleidooi het verzoek nogmaals is gedaan en wel nu volledig op de gronden als in de pleitnotitie verwoord. Het verzoek in de pleitnotitie verschilt op onderdelen van het verzoek zoals dat in het kader van de ondervraging van verdachte blijkens het proces-verbaal is gedaan. Zo wordt in de pleitnotitie een zekere rangorde aangebracht (toevoegen van processtukken aan dossier, althans horen van getuigen), betreft het eerste verzoek de informatie uit de meldkamer van de avond van 15 april 2008 (de dag van het incident) en is het niet beperkt tot 35 minuten, dient te worden opgehelderd of het inderdaad verdachte was die onmiddellijk na het feit als eerste de politie belde, omdat zulks niet waarschijnlijk is als hij de dader is en moet worden opgehelderd of mogelijk uit meldingen blijkt dat (het vermeende slachtoffer) [de aangever] vaker agressief jegens verdachte was.
13.
Het gaat te ver ervan uit te gaan dat de reactie op bij pleidooi gedane verzoeken zonder meer besloten ligt in de reactie op het verzoek zoals dat in het kader van de ondervraging is gedaan. Daarmee zou de ontbrekende beslissing en motivering bij arrest overigens niet gered zijn omdat het mij voorkomt dat ook de reactie op de in het kader van de ondervraging gedane verzoeken gebrekkig is zeker als de pleitnotitie daarbij wordt betrokken. In de kern is het in het kader van de ondervraging van verdachte gedane verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 1], [betrokkene 2], [betrokkene 3] en [betrokkene 4] afgewezen omdat het Hof het horen van de getuigen niet noodzakelijk acht, omdat de verdediging bij hen informatie wil inwinnen over andere gebeurtenissen dan de tenlastegelegde en niet valt in te zien dat de informatie van belang is voor enige in de strafzaak te nemen beslissing. Leden van de meldkamer behoeven volgens het Hof niet te worden gehoord, omdat de noodzaak niet is gebleken nu het verzoek om hen te horen onvoldoende is onderbouwd, terwijl bij gebreke van een toereikende onderbouwing van de verzoeken de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.
14.
In zijn verklaring bij het Hof zegt verdachte dat hij wel heeft geslagen, maar dat dit ter verdediging was. Het was in zijn opvatting zo dat hij lang heeft gewacht met slaan ter verdediging, terwijl [de aangever] hem vast had. Hij durfde bij zijn eerdere verhoren niet toe te geven dat hijzelf ook klappen heeft uitgedeeld. Tegen die achtergrond heeft het Hof weliswaar het juiste criterium (noodzaak vgl. de artikelen 331, eerste lid; 328; 315 en art. 415 Sv) gebezigd, maar acht ik het niet begrijpelijk dat de verzoeken tot nadere onderzoekshandelingen zijn afgewezen, omdat ze niet noodzakelijk zijn, op andere gebeurtenissen betrekking hebben, niet of onvoldoende onderbouwd zijn of irrelevant zijn. In de pleitnotitie ligt voldoende besloten dat de verzoeken er mede toe dienen te toetsen of de versie van verdachte die inhoudt dat hij de aanval helemaal niet is aangegaan en [de aangever] (al langer) de agressor is klopt.
15.
Hoewel het middel nog meer munitie aandraagt tegen de beslissing van het Hof, meen ik dat het middel reeds gelet op het voorgaande slaagt. Ik acht het bij deze stand van zaken niet zinvol het derde middel dat klaagt over de verwerping van beroep op noodweer(exces) te bespreken. Mocht daarover door de Raad anders worden gedacht dan ben ik uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
16.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
17.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, en tot terugwijzing van de zaak naar het Hof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 11‑09‑2012
HR 4 mei 2004, NJ 2004/480 rov. 3.7.
Uitspraak 11‑09‑2012
Inhoudsindicatie
Afwijzing verzoek verdediging tot voeging van stukken bij het dossier. Het Hof heeft bij de afwijzing van het verzoek van de verdediging a.b.i. art. 328 jo art. 331 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv, de juiste maatstaf gehanteerd (noodzaakcriterium). ’s Hofs afwijzing van het verzoek is evenwel zonder nadere motivering niet begrijpelijk, in aanmerking genomen dat in het dossier dienen te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin (HR NJ 1996/487), terwijl volgens de pleitnotities de bedoelde stukken er kennelijk mede toe dienden de aannemelijkheid te toetsen van de feitelijke grondslag van een door de verdachte in te roepen strafuitsluitingsgrond.
Partij(en)
11 september 2012
Strafkamer
nr. S 10/05045
AGE/SG
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 22 september 2010, nummer 23/001687-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1963, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam teneinde op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt onder meer over 's Hofs afwijzing van het verzoek van de verdediging tot voeging van stukken bij het dossier.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat:
"hij op 15 april 2008 te Zandvoort opzettelijk mishandelend een persoon, te weten [de aangever], met een sleutelbos, althans een (scherp) voorwerp, in de hand tegen het achterhoofd heeft geslagen, waardoor deze [de aangever] letsel heeft bekomen en pijn heeft ondervonden."
2.2.2.
Met betrekking tot de strafbaarheid van het bewezenverklaarde heeft het Hof het volgende overwogen:
"Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte heeft gehandeld uit noodweer. Er was sprake van een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding doordat de verdachte door de aangever zou zijn vastgehouden bij de keel en tegen de muur werd geduwd.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt. De aangever heeft consistent verklaard, zowel bij zijn aangifte als bij de verhoren door de rechter-commissaris. De verdachte heeft daarentegen eerst ter terechtzitting in hoger beroep gesproken over het feit dat hij de aangever op zijn hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand, terwijl hij dit eerder uitdrukkelijk had ontkend. Het hof acht zijn verklaringen daarom niet geloofwaardig. Daarbij worden de verklaringen van de aangever gesteund door de medische verklaring.
Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de aangever, [de aangever], als eerste zijn toevlucht tot geweld heeft gezocht en acht het derhalve evenmin aannemelijk dat de verdachte genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen. Het verweer wordt verworpen."
2.3.1.
De raadsman van de verdachte heeft blijkens zijn ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2010 overgelegde pleitnotities aldaar onder meer het volgende aangevoerd:
"Toevoegen van processtukken aan het dossier althans het horen van getuigen
- 1.
De verdediging verzoekt uw hof aan het dossier toe te laten voegen:
- -
informatie uit de meldkamer van de avond van 15 april 2008, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat cliënt naar aanleiding van het voorval contact zocht met de politie.
- -
mutaties of overige schriftelijke dan wel elektronisch vastgelegde informatie over eerdere (dat wil zeggen gedaan voorafgaand aan 15 april 2008) meldingen van cliënt met betrekking tot [de aangever].
- -
een uittreksel uit de justitiële documentatie van [de aangever].
- 2.
In deze zaak is sprake van een één-op-één-situatie, die zowel aan de zijde van [de aangever] als cliënt wordt ondersteund door medische informatie. Om cliënts lezing zoveel mogelijk te ondersteunen is het relevant te achterhalen of diens stelling, dat hij contact heeft opgenomen met 112 kan worden onderbouwd. Het is immers niet logisch dat de dader van een mishandeling de politie belt, en wel direct na het feit. Dat dit - zoals politieambtenaar Achten beweert in zijn aanvullend p.v. - aan de politie niet bekend was is onzin: immers in cliënts geschreven verklaring die onderdeel uitmaakt van de processtukken vermeldt hij de politie te hebben gebeld. Mutaties etc. over [de aangever] kunnen onderbouwen dat langere tijd sprake was van agressie van [de aangever] richting cliënt, en bovendien dat cliënt daarbij dan hulp zocht van de politie - derhalve niet met [de aangever] op de vuist ging of iets dergelijks. Dat mutaties bestaan met daarin voor de zaak relevante informatie blijkt uit het voornoemde aanvullend p.v. van Achten, waarin wordt vermeld dat medische informatie over cliënt in de dagmutaties werd opgenomen. Die mutaties maken geen onderdeel uit van het dossier. In verband met de vraag naar eerdere meldingen over [de aangever] heeft de R-C de politie gevraagd een aanvullend p.v. op te maken. Dat vermeldt dat het bedrijfsprocessensysteem buiten gebruik is gesteld, toevallig 1 dag voor het opmaken van het p.v. Dat lijkt wonderlijk, althans verdient nader onderzoek/nadere toelichting. De justitiële documentatie van [de aangever] kan mogelijk aantonen dat [de aangever] vaker met politie of justitie in aanraking is geweest. Als dat zo is en dat geweldsfeiten betreft, kan de verdediging daarmee haar stelling dat cliënt het geweld niet is begonnen onderbouwen."
2.3.2.
Het Hof heeft dienaangaande het volgende overwogen en beslist:
"Het hof wijst ook af de verzoeken tot toevoegen van diverse -niet op de onderhavige zaak betrekking hebbende- stukken aan het dossier, nu bij gebreke van toereikende onderbouwing van de verzoeken de noodzaak van het verzochte niet is gebleken."
2.4.
Het door de verdediging gedane verzoek om processtukken aan het dossier toe te voegen betreft een verzoek als bedoeld in art. 328 Sv in verbinding met art. 331 Sv en art. 415 Sv om toepassing te geven aan art. 315 Sv, zodat een uitdrukkelijke beslissing op dit verzoek was vereist. Blijkens zijn overweging dat het Hof afwijst "de verzoeken tot toevoegen van diverse - niet op de onderhavige zaak betrekking hebbende - stukken aan het dossier, nu bij gebreke van toereikende onderbouwing van de verzoeken de noodzaak van het verzochte niet is gebleken", heeft het Hof de juiste maatstaf gehanteerd. In aanmerking genomen evenwel dat in het dossier dienen te worden gevoegd de stukken die redelijkerwijze van belang kunnen zijn hetzij in voor de verdachte belastende hetzij in voor hem ontlastende zin (vgl. HR 7 mei 1996, LJN AB9820, NJ 1996/687), terwijl volgens de pleitnotities de stukken met informatie uit de meldkamer van de avond van 15 april 2008 en informatie over eerdere meldingen van de verdachte aan de politie met betrekking tot [de aangever] er kennelijk mede toe dienen de aannemelijkheid te toetsen van de feitelijke grondslag van een door de verdachte in te roepen strafuitsluitingsgrond, is 's Hofs afwijzing van het verzoek zonder nadere motivering niet begrijpelijk. Het middel is in zoverre terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen, brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, de middelen voor het overige geen bespreking behoeven en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en Y. Buruma, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken op 11 september 2012.
Beroepschrift 24‑05‑2011
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
SCHRIFTUUR HOUDENDE
Middelen van cassatie
Van : Mr. D.V.A. Brouwer
Inzake:
[verzoeker]
Verzoeker tot cassatie van het te zijnen laste door het gerechtshof te Amsterdam op 22 september 2010, onder parketnummer 23/001687-09 gewezen arrest
Middel I
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof tot het bewijs heeft gebezigd verklaringen van verzoeker die het uitdrukkelijk ongeloofwaardig heeft geoordeeld.
Toelichting
1.
Verzoeker is veroordeeld ter zake mishandeling van [aangever].
2.
Ter terechtzitting heeft verzoeker verklaard — samengevat — dat hij door [aangever] in de hal van zijn flat was klemgezet tegen de muur, waarbij zijn keel door genoemde [aangever] werd dichtgeknepen, en dat hij daarop ter verdediging genoemde [aangever] met zijn hand (waarin hij zijn huissleutels hield) tegen het hoofd heeft geslagen. Mede op de grondslag van deze verklaring heeft de raadsman van verzoeker ter terechtzitting een verweer houdende een beroep op noodweer(-exces) voorgedragen.
3.
Omtrent deze verklaring(en) van verzoeker heeft het hof in het verkorte arrest overwogen, voor zover hier van belang:
‘De aangever heeft consistent verklaard, zowel bij zijn aangifte als bij de verhoren door de rechter-commissaris. De verdachte heeft daarentegen eerst ter terechtzitting in hoger beroep gesproken over het feit dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand, terwijl hij dit eerder uitdrukkelijk had ontkend. Het hof acht zijn verklaringen daarom niet geloofwaardig.’
4.
Als eerste bewijsmiddel in de Aanvulling verkort arrest is opgenomen ‘de verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 8 september 2010’, inhoudende:
‘Op 15 april 2008 had ik in de hal van mijn flat ruzie met mijn buurman [aangever]. Ik heb [aangever] toen geraakt op zijn hoofd met mijn rechterhand. Ik had toen sleutels in mijn rechterhand. Daarna heb ik nog een keer geslagen.’
5.
Aldus heeft het hof voor het bewijs gebruikt verklaringen die het blijkens de overweging, houdende verwerping van het beroep op noodweer(-exces), ongeloofwaardig acht.
6.
Dat maakt dat de bewezenverklaring onvoldoende met redenen is omkleed
7.
Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Middel II
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft geoordeeld dat de noodzaak van de door de verdediging verzochte onderzoekshandelingen (het horen van getuigen en het voegen van stukken) niet is gebleken.
Toelichting
1.
Verzoeker is veroordeeld ter zake mishandeling van [aangever].
2.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting heeft de raadsman voorafgaand aan zijn pleidooi het volgende aangevoerd:
‘De raadsman deelt hierop het volgende mee. De verdediging blijft verzoeken om de informatie uit de meldkamer, zoals ook gedaan tijdens de zitting van 5 juli 2010. Verzocht wordt toe te voegen aan het dossier alle mutaties/overige verslaglegging met betrekking tot eerdere contacten van de verdachte met de regiopolitie Kennemerland, basisteam Zandvoort, waarbij [aangever] ook betrokken was en tevens de verslaglegging (zowel schriftelijke informatie als gegevens vastgelegd op geluidsband of anderszins) van de meldkamer van de regiopolitie Kennemerland, basisteam Zandvoort, over alle meldingen die aldaar binnenkwamen tussen 21.20 en 21.55 uur op 15 april 2008. Het was bij de politie niet bekend dat de verdachte contact met hen had opgenomen. De mutaties over [aangever] die worden bijgehouden op het politiebureau zouden kunnen onderbouwen dat de verdachte al langer werd lastiggevallen door [aangever]. Er bestaat meer informatie over deze zaak. Ook wenst de verdediging de getuigen te horen zoals ook verzocht op de zitting van 5 juli 2010, te weten [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4], allen politieambtenaren bij de regiopolitie Kennemerland, basisteam Zandvoort en voorts ook leden van de meldkamer behorend bij de regiopolitie Kennemerland, basisteam Zandvoort, die dienst hadden op 15 april 2008. Voorts verzoek ik het opvragen van justitiële documentatie inzake [aangever].’
3.
Het hof heeft blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting op de gedane verzoeken als volgt beslist:
‘Na beraad in de raadkamer deelt de voorzitter als beslissing van het hof mee dat de verzoeken tot het horen van de getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 4] afwijst nu de verdediging met het horen van deze personen informatie wil inwinnen over andere gebeurtenissen dan het ten laste gelegde, waarvan niet valt in te zien dat deze informatie van belang is voor enige in deze zaak te nemen beslissingen, zodat de noodzaak van hun oproeping niet is gebleken. Het hof wijst het verzoek tot het oproepen van de leden van de meldkamer eveneens af, nu ook in dit geval bij gebreke van toereikende onderbouwing van het verzoek de noodzaak van hun oproeping niet is gebleken. Het hof wijst ook af de verzoeken tot toevoeging van diverse — niet tot de onderhavige zaak betrekking hebbende — stukken aan het dossier, nu bij gebreke van toereikende onderbouwing van de verzoeken de noodzaak van het verzochte niet is gebleken.’
4.
Blijkens de pleitnota (par. 1 t/m 3) heeft de raadsman van verzoeker ter terechtzitting bij pleidooi o.m. het volgende naar voren gebracht:
‘De verdediging verzoekt Uw Hof aan het dossier toe te laten voegen:
- —
informatie uit de meldkamer van de avond van 15 april 2008, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat cliënt naar aanleiding van het voorval contact zocht met de politie.
- —
Mutaties of overige schriftelijke dan wel elektronisch vastgelegde informatie over eerdere (dat wil zeggen gedaan voorafgaand aan 15 april 2008) meldingen van cliënt met betrekking tot [aangever].
- —
Een uittreksel uit de justitiële documentatie van [aangever].
In deze zaak is sprake van een één op één situatie, die zowel aan de zijde van [aangever] als cliënt wordt ondersteund door medische informatie. Om cliënts lezing zo veel mogelijk te ondersteunen is het relevant te achterhalen of diens stelling, dat hij contact heeft opgenomen met 112 kan worden onderbouwd. Het is immers niet logisch dat de dader van een mishandeling de politie belt, en wel direct na het feit. Dat dit — zoals politieambtenaar [getuige 2] beweert in zijn aanvullend p.v. — aan de politie niet bekend was is onzin: immers in cliënts geschreven verklaring die onderdeel uitmaakt van de processtukken vermeldt hij de politie te hebben gebeld. Mutaties etc.over [aangever] kunnen onderbouwen dat langere tijd sprake [was] van agressie van [aangever] richting cliënt, en bovendien dat cliënt daarbij dan hulp zocht van de politie — derhalve niet met [aangever] op de vuist ging of iets dergelijks. Dat mutaties bestaan met daarin voor de zaak relevante informatie blijkt uit het voornoemde aanvullende p.v. van [getuige 2], waarin wordt vermeld dat medische informatie over cliënt in de dagmutaties werden opgenomen. Die mutaties maken geen onderdeel uit van het dossier. In verband met de vraag naar eerdere meldingen over [aangever] heeft de R-C de politie gevraagd een aanvullend p.v. op te maken. Dat vermeldt dat het bedrijfsprocessensysteem buiten gebruik is gesteld, toevallig een dag voor het opmaken van het p.v.. Dat lijkt wonderlijk, althans verdient nader onderzoek/nadere toelichting. De justitiële documentatie van [aangever] kan mogelijk aantonen dat [aangever] vaker met politie of justitie in aanraking is geweest. Als dat zo is en dat geweldsfeiten betreft, kan de verdediging daarmee haar stelling dat cliënt het geweld niet is begonnen, onderbouwen.
Althans wordt om dezelfde reden opnieuw verzocht om het horen van de getuigen uit de meldkamer en de politieambtenaren [getuige 1], [getuige 3], [getuige 2] en [getuige 4].’
5.
In het verkorte arrest heeft het hof niet gereageerd op deze bij pleidooi voorgedragen verzoeken.
6.
Voorts is ter terechtzitting door de raadsman van verzoeker het verweer gevoerd dat verzoeker zich heeft moeten verweren tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding door [aangever] (pleitnota, par. 17 t/m 31).
7.
In dat verband is door de raadsman van verzoeker onder meer aangevoerd dat verzoeker stelt direct na het voorval de politie te hebben gebeld via de meldkamer. In dat verband heeft de raadsman o.m. aangevoerd:
‘Cliënt heeft aan de rechter-commissaris en aan uw gerechtshof verzocht de informatie uit de meldkamer aan de processtukken te laten toevoegen. Dat verzoek doet hij vandaag opnieuw. De relevantie daarvan ligt in het ondersteunen van de lezing van cliënt.’
8.
In het verkorte arrest heeft het hof niet gereageerd op dit bij pleidooi voorgedragen verzoek.
9.
Het hof heeft het noodweer(-exces) verweer als volgt verworpen:
‘De aangever heeft consistent verklaard, zowel bij zijn aangifte als bij de verhoren door de rechter-commissaris. De verdachte heeft daarentegen eerst ter terechtzitting in hoger beroep gesproken over het feit dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand, terwijl hij dit eerder uitdrukkelijk had ontkend. Het hof acht zijn verklaringen daarom niet geloofwaardig. Daarbij worden de verklaringen van de aangever gesteund door de medische verklaring.
Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de aangever, [aangever], als eerste zijn toevlucht tot geweld heeft gezocht en acht derhalve evenmin aannemelijk dat de verdachte genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen.’
10.
Uiteindelijk verwerpt het hof het beroep op noodweer(-exces) op de grond dat de verklaringen van verzoeker niet geloofwaardig zijn, en dat zijn weergave van de gebeurtenissen niet aannemelijk is geworden. Maar dat doet het hof nadat het eerst alle door de verdediging verzochte onderzoekshandelingen heeft afgewezen, omdat de noodzaak van die onderzoekshandelingen niet zou zijn gebleken. Anders gezegd: eerst oordeelt het hof alles waarmee verzoeker zijn lezing van de feiten aannemelijk zou kunnen maken ‘niet noodzakelijk’, om daarna te oordelen dat het verhaal van verzoeker niet aannemelijk is geworden. Dat wringt.
11.
Dit leidt tot de volgende klachten, die, voor zoveel nodig, in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
A.
12.
Het hof heeft verzuimd een beslissing te geven op het verzoek — gedaan ter zitting en bij pleidooi — tot toevoeging aan het dossier van de verslaglegging (zowel schriftelijke informatie als gegevens vastgelegd op geluidsband of anderszins) van de meldkamer van de regiopolitie Kennemerland, basisteam Zandvoort, over alle meldingen die aldaar binnenkwamen tussen 21.20 en 21.55 uur op 15 april 2008.
13.
Gezien de toelichtingen van de raadsman op dit verzoek, kan dit verzoek niet anders worden begrepen dan als te zijn gericht op het verkrijgen van nadere informatie omtrent de (eerste) melding van verzoeker (en evt. van de heer [aangever]) bij de politie van het incident dat uiteindelijk in de tenlastelegging is neergeslagen. Het betreft dan ook informatie die rechtstreeks betrekking heeft, in elk geval kan hebben, op het ten laste gelegde feit.
14.
Het hof heeft echter alleen een beslissing gegeven over ‘de verzoeken tot toevoeging van diverse — niet tot de onderhavige zaak betrekking hebbende — stukken aan het dossier’, hetgeen slechts kan worden begrepen als verwijzend naar de verzoeken omtrent het voegen van justitiële documentatie van [aangever] etc. Een beslissing omtrent de voeging van stukken die wél betrekking hebben op de onderhavige zaak — zoals de informatie uit de meldkamer die ziet op de eerste melding(en) van het ten laste gelegde incident — ontbreekt.
B.
15.
Het hof heeft verzuimd (een) (deugdelijk gemotiveerde) beslissing(en) te geven op (een) bij pleidooi gedane verzoek(en) tot het horen van getuigen en het voegen van stukken.
16.
Met name het verzoek om aan het dossier toe te voegen informatie uit de meldkamer van de regiopolitie Kennemerland, basisteam Zandvoort, over de meldingen die aldaar binnenkwamen tussen 21.20 en 21.55 uur op 15 april 2008, alsmede het verzoek tot het horen van leden van de meldkamer, is bij pleidooi van een aanmerkelijk uitgebreidere toelichting voorzien dan het verzoek dat blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in de loop van de ondervraging is gedaan. Het bij pleidooi gedane verzoek is daarmee niet slechts een herhaling van zetten, en had daarom tot een nieuwe beslissing dienen te leiden.
17.
Althans is de beslissing van het hof op het eerdere verzoek in het licht van de uitgebreidere toelichting die het verzoek bij pleidooi heeft gekregen, niet (langer) begrijpelijk. Het oordeel van het hof op de eerdere verzoeken hield in dat de ‘bij gebreke van een toereikende onderbouwing’ de noodzaak van voeging resp. oproeping niet was gebleken. Als dan bij pleidooi een nadere onderbouwing volgt, moet gevergd worden dat het hof het oordeel dat geen sprake is van een toereikende onderbouwing opnieuw overweegt — en van die heroverweging ook doet blijken in het arrest.
C.
18.
Tenslotte zijn de oordelen van het hof, inhoudende dat er geen noodzaak is gebleken om tegemoet te komen aan de verschillende verzoeken van de verdediging onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, in het licht van de latere verwerping van het door de verdediging naar voren gebrachte verweer.
19.
De verwerping van het beroep op noodweer(-exces) berust immers (uitsluitend) op het oordeel van het hof dat de verklaringen van verzoeker niet geloofwaardig zijn, zodat ‘dan ook’ niet aannemelijk is geworden dat verzoeker genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen.
20.
In zo'n geval is onbegrijpelijk dat het hof de verzoeken van de verdediging waarmee juist de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker en de aannemelijkheid van de noodzaak van verdediging zouden kunnen worden onderbouwd (hierbij kan met name gedacht worden aan het verzoek tot het toevoegen van informatie uit de meldkamer, het horen van getuigen uit de meldkamer en het horen van verbalisanten), ‘niet noodzakelijk’ heeft geoordeeld. In elk geval is het oordeel dat de noodzaak van een en ander niet is gebleken onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd.
21.
Het arrest kan dan ook niet in stand blijven.
Middel III
Het recht is geschonden en/of er zijn vormen verzuimd waarvan niet-naleving nietigheid meebrengt, doordat het hof onbegrijpelijk, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft verworpen het ter terechtzitting uitdrukkelijk voorgedragen verweer, houdende een beroep op noodweer dan wel noodweer-exces
Toelichting
1.
Verzoeker is veroordeeld ter zake mishandeling van [aangever].
2.
Ter terechtzitting en bij pleidooi zijn verschillende verzoeken tot het horen van getuigen of het voegen van documenten gedaan — en door het hof afgewezen. Een en ander is hiervóór, in de toelichting op Middel II, onderdelen 2 t/m 8 beschreven, welke onderdelen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
3.
Blijkens de pleitnota is ter terechtzitting een verweer, houdende een beroep op noodweer dan wel noodweer-exces gevoerd. Verwezen kan worden naar onderdelen 15 t/m 31 van de pleitnota, welke onderdelen als hier herhaald en ingelast moeten worden beschouwd.
4.
Het hof heeft het gevoerde verweer als volgt verworpen:
‘De aangever heeft consistent verklaard, zowel bij zijn aangifte als bij de verhoren door de rechter-commissaris. De verdachte heeft daarentegen eerst ter terechtzitting in hoger beroep gesproken over het feit dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand, terwijl hij dit eerder uitdrukkelijk had ontkend. Het hof acht zijn verklaringen daarom niet geloofwaardig. Daarbij worden de verklaringen van de aangever gesteund door de medische verklaring.
Het hof acht dan ook niet aannemelijk geworden dat de aangever, [aangever], als eerste zijn toevlucht tot geweld heeft gezocht en acht derhalve evenmin aannemelijk dat de verdachte genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen.’
5.
Volgens HR 3 juni 1997, NJ 1997, 657 heeft als uitgangspunt te gelden dat, in geval ter zitting een beroep op noodweer wordt gedaan, de rechter gehouden is de feitelijke grondslag van dat verweer te onderzoeken, terwijl hij de last tot het aannemelijk maken van die feitelijke grondslag niet uitsluitend op de verdachte mag leggen.
6.
De voorliggende zaak kenmerkt zich hierdoor, dat het hof alle verzoeken waarmee de verdediging dacht de feitelijke grondslag voor het te voeren verweer te verstevigen, als ‘niet noodzakelijk’ terzijde heeft geschoven, om vervolgens te oordelen dat de weergave van de gebeurtenissen door verzoeker niet aannemelijk is geworden. Zo bezien heeft het hof de feitelijke grondslag van het verweer niet onderzocht, doch integendeel het onderzoek naar de feitelijke toedracht slechts gefrustreerd.
7.
Dit leidt tot de volgende klachten, die, voor zoveel nodig, in onderling verband en samenhang moeten worden bezien.
A.
8.
Het hof heeft ten onrechte, in elk geval onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat verzoeker ‘het feit dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand […] eerder uitdrukkelijk had ontkend’.
9.
Het betreft hier een omstandigheid die het hof kennelijk van doorslaggevend gewicht heeft geacht voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de verklaringen van verzoeker, en daarmee voor de aannemelijkheid van de feitenweergave van verzoeker.
10.
Dat verzoeker dit gegeven ‘eerder uitdrukkelijk had ontkend’ blijkt echter niet uit de stukken waarvan uw Raad gebruikelijk kennisneemt. Geen van de zittingsprocessen-verbaal behelst een uitdrukkelijke ontkenning van verzoeker dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand. Maar ook achter de papieren muur, bijvoorbeeld in het proces-verbaal van verhoor van verzoeker door de politie, treffen we niet een ‘uitdrukkelijke ontkenning’ van dit gegeven aan.
11.
Daarmee is de motivering van de verwerping van het gevoerde verweer ondeugdelijk, in elk geval zonder nadere toelichting onbegrijpelijk.
B.
12.
Het hof heeft ten onrechte, in elk geval onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat de omstandigheid dat verzoeker eerder ‘uitdrukkelijk had ontkend’ dat hij aangever op het hoofd heeft geslagen met de sleutelbos in zijn hand, betekent dat de (kennelijk: alle) verklaringen van verzoeker omtrent de toedracht van de gebeurtenissen als niet geloofwaardig terzijde geschoven moeten worden.
13.
Immers, vanaf de allereerste verklaring die verzoeker in deze zaak heeft afgelegd, heeft hij steeds verklaard dat hij door [aangever] bij zijn keel is gepakt, dat hij voelde en merkte dat zijn keel werd dichtgeknepen, en dat hij zich vervolgens uit die greep heeft bevrijd.
14.
Hoe dan een veranderende procesopstelling ten aanzien van de wijze waarop verzoeker zich aan de door hem beschreven wurggreep kon bevrijden redengevend kan zijn voor het oordeel dat ongeloofwaardig is dat geen sprake was van de noodzaak om zich te bevrijden, is zonder nadere toelichting niet inzichtelijk.
15.
Anders geformuleerd: het hof had moeten toelichten waarom een gepercipieerde onbetrouwbaarheid zijdens verzoeker waar het betreft de intensiteit van het door hem toegepaste geweld met zich brengt dat verzoeker óók onbetrouwbaar verklaart over de aanleiding tot het toepassen van dat geweld.
16.
Nu zo'n nadere toelichting ontbreekt, is de motivering van de verwerping van het gevoerde verweer onbegrijpelijk.
C.
17.
Het hof heeft onbegrijpelijk en/of onvoldoende gemotiveerd geoordeeld dat niet aannemelijk is dat verzoeker genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen.
18.
Aan dit oordeel heeft het hof ten grondslag gelegd het oordeel dat verzoeker's verklaringen onbetrouwbaar zouden zijn (zie daaromtrent hiervóór, klacht В.), alsmede de omstandigheid dat ‘de verklaringen van de aangever [worden] gesteund door de medische verklaring’.
19.
Omtrent de medische verklaring van aangever is in de pleitnota het nodige aangevoerd (onderdelen 6 t/m 14 en 20) dat vervolgens door het hof in het midden gelaten is, waaronder de stelling dat de verklaring niet gedateerd is (en dus niet tot ondersteuning van de verklaring van [aangever] kan dienen) en daarbij verwondingen noemt, waarover aangever [aangever] nimmer heeft verklaard. Onbegrijpelijk is daarom reeds hoe het hof deze verklaring zonder nadere toelichting überhaupt heeft kunnen aanvatten voor de onderbouwing van enig rechterlijk oordeel.
20.
Fundamenteler is echter dat de medische verklaring hooguit kan onderbouwen welk letsel is opgetreden, en op welke wijze dat letsel zou kunnen zijn toegebracht. Uit de aard der zaak kan zo'n medische verklaring niet dienen ter beantwoording van de vraag of dat (op deze wijze toegebrachte) letsel nu wél of niet in een noodweersituatie is toegebracht. Die functie krijgt de medische verklaring echter wél in de overwegingen van het hof.
21.
Anders gezegd: dat de medische verklaring de verklaringen van de aangever steunt, is geenszins hetzelfde als de vaststelling dat de medische verklaring niet verenigbaar is met het handelen-in-een-noodweersituatie zoals door verzoeker geschetst. Dat laatste moet wel verlangd worden, wil van een begrijpelijk verwerping van het gevoerde verweer sprake zijn.
22.
Aldus is het oordeel van het hof, dat het gevoerde verweer verworpen diende te worden, aangezien niet aannemelijk is dat verzoeker genoodzaakt was zich tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding te verdedigen, zonder nadere toelichting — die ontbreekt — onbegrijpelijk.
22.
Het arrest kan niet in stand blijven.
Deze schriftuur is opgesteld en ondertekend door Mr. D.V.A. Brouwer, advocaat te Utrecht, die verklaart dat verzoekster hem daartoe bepaaldelijk heeft gevolmachtigd.
Utrecht, 24 mei 2011