Einde inhoudsopgave
De invloed van het EVRM op het ondernemingsrecht (IVOR nr. 91) 2012/3.6.4
3.6.4 Dworkin’s right answer thesis
mr. A.J.P. Schild, datum 06-11-2012
- Datum
06-11-2012
- Auteur
mr. A.J.P. Schild
- JCDI
JCDI:ADS390013:1
- Vakgebied(en)
Ondernemingsrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Dworkin (1977) 1994, p. 280.
Right is die uitspraak die zich het beste verhoudt tot precedenten en rechtsbeginselen. Het is aan de rechter tot die uitspraak te komen die zo coherent mogelijk is met het bestaande systeem van waarden en beginselen zoals die tot uitdrukking worden gebracht in het recht. Zie Loth & Geekeer 2002, p. 74.
Dworkin (1977) 1994, p. xi.
Berlin en Dworkin nemen aldus op dit punt tegengestelde standpunten in.
Voor wat betreft morele vragen zou men een oordeel als ‘objectief waar’ kunnen verstaan indien er in redelijkheid – binnen de parameters van respect voor het welzijn en geluk van alle mensen – niets tegen een bepaald moreel oordeel valt in te brengen. Ik noem als voorbeeld een morele claim als ‘genocide is verkeerd’. Er zijn geen omstandigheden denkbaar waarin deze regel niet zal opgaan en dus kan men in een dergelijk geval van deze regel beweren dat de morele regel ‘objectief’ (voor alle redelijk denkende en voelende mensen) ‘waar’ (geldt in alle gevallen) is. Deze definitie veronderstelt een wereld waarin mensen redelijke denkende en voelende wezens zijn en respect hebben voor elkaar. Deze veronderstelling stuit veel filosofen tegen de borst, aangezien zij morele waarheden willen definiëren ook voor een wereld waarin deze veronderstellingen niet gelden. Elke poging om een moraal te ontwikkelen buiten deze parameters lijkt mij gedoemd te mislukken, aangezien ik met Rorty denk dat er uiteindelijk geen strikt rationeel en niet circulair antwoord mogelijk is op de vraag “waarom zou ik redelijk zijn?” en “waarom zou ik rekening houden met het welzijn van anderen?”. Wat zeg je tegen iemand die graag moordt ter ontspanning? Tegen een dergelijke opvatting valt niet te argumenteren. Het enige wat men kan doen is de politie inlichten.
Ook al blijkt een maatstaf voor het onderscheiden van waarheid een netelige kwestie, het heeft Dworkin er niet van weerhouden om de stelling te betrekken dat ook in hard cases er altijd maar één juist (waar) antwoord is.1 Achter deze opvatting schuilt zijn vrees dat anders zou moeten worden erkend dat de rechter retro-actively het recht bepaalt op basis van een eigen discretionaire bevoegdheid. De woorden van een rechterlijke uitspraak suggereren dan weliswaar dat een partij steeds het recht aan zijn zijde heeft gehad, maar dat is dan eigenlijk een fictie. De right answer thesis is een poging om aan deze conclusie te ontkomen. De rechter moet niet het recht ‘uitvinden’ maar de right answer vinden.2
Deze opvatting sluit aan bij zijn overtuiging dat er ook op moreel terrein objectieve waarheden bestaan, ook al kunnen we wellicht niet een systeem bedenken om deze waarheden steeds vast te stellen. Het sluit niet uit dat een soort ‘supermens’ deze waarheden wel zou kunnen zien. Dworkin introduceert daarvoor de mythische figuur Hercules. Hercules is de ideale rechter, oneindig wijs en slim. Hij is de vleesgeworden Platoonse ‘idee’ rechter. Hercules zou in hard cases steeds de right answer weten te vinden. Dat een figuur als Hercules in staat zou zijn om steeds the right answer te vinden gaat terug op de idee bij Dworkin dat er een maatstaf bestaat om de rechten en vrijheden die mensen toekomen te wegen. Mensen hebben individuele rechten:
“when, for some reason, a collective goal is not a sufficient justification for denying them what they wish, as individuals, to have or to do, or not a sufficient justification for imposing some loss or injury upon them.”3
Het (ten minste theoretisch kunnen) bestaan van een utilitaristische maatstaf is een belangrijke assumptie in het denken van Dworkin. Het biedt de hoop dat er – ten minste in theorie – een maatstaf valt te ontwikkelen aan de hand van welke we waarden zouden kunnen wegen.4
Wat hier verder ook van zij, de introductie van Hercules met zijn gods eye point of view, impliceert een erkenning van de opvatting dat gewone stervelingen nimmer overeenstemming zullen kunnen bereiken in hard cases over the right answer. Wij zijn nu eenmaal niet ‘alwetend’. Een oplossing waarmee we in de praktijk vooruit kunnen om tot meer objectiviteit te komen kan Dworkin ons niet geven, alleen de hoop – voor zij die daarin willen geloven – dat we het ideaal dat in het recht elke vraag maar één (objectief) waar antwoord kent, niet hoeven op te geven.
Degenen die niet met Dworkin willen meegaan hoeven het begrip objectiviteit niet direct als onhaalbaar ideaal te verlaten.5 Objectiviteit kan ook op een andere wijze worden beschouwd. Een wijze die minder is gericht op het vaststellen van één waarheid en meer op het bereiken van ‘onpartijdigheid’ bij het beantwoorden van morele vragen.