V-N 2020/17.16
Hogere immateriëleschadevergoeding na overschrijding redelijke termijn, omdat hof ten onrechte verknochtheid heeft aangenomen
HR 03-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:586, m.nt. Redactie Vakstudie Nieuws
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
3 april 2020
- Magistraten
Koopman, Punt, Van Hilten
- Zaaknummer
19/00744
- Noot
Redactie Vakstudie Nieuws
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- JCDI
JCDI:ADS195407:1
- Vakgebied(en)
Fiscaal procesrecht / Algemeen
Fiscaal procesrecht (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen (V)
Belastingheffing van motorrijtuigen / Belasting van personenauto's en motorrijwielen
Fiscaal procesrecht / Proceskostenvergoeding
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2020:586, Uitspraak, Hoge Raad, 03‑04‑2020
Beroepschrift, Hoge Raad, 03‑04‑2020
ECLI:NL:HR:2019:1712, Uitspraak, Hoge Raad, 08‑11‑2019
ECLI:NL:HR:2019:1437, Uitspraak, Hoge Raad, 27‑09‑2019
- Wetingang
Essentie
De Hoge Raad oordeelt dat de omstandigheid dat er vele andere BPM-zaken zijn, waarin dezelfde geschilpunten in wisselende samenstelling aan de orde worden gesteld, geen rechtvaardiging kan zijn voor een langere termijn van berechting.
Samenvatting
X bv doet in maart 2011 BPM-aangifte voor een BMW 325i in verband waarmee zij € 8498 voldoet alsmede de (latere) naheffingsaanslag van € 430. Zowel tegen de voldoening op aangifte als tegen de naheffingsaanslag gaat X bv in bezwaar en (hoger) beroep. Volgens Hof Arnhem-Leeuwarden is er een bijzondere omstandigheid die verlenging van de redelijke termijn in bezwaar en (hoger) beroep rechtvaardigt. X bv ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.