NJB 2021/2174:Verjaring recht op strafvordering in geval het voortdurende delict (hennepteelt) deels voor en deels na de achttiende verjaardag plaatsvond: voor de toepassing van de verjaringstermijn moet worden uitgegaan van het moment waarop het tenlastegelegde en bewezenverklaarde gedurende een bepaalde periode telen van hennep is geëindigd en dat, nu de verdachte op dat moment achttien jaren oud was, niet de in artikel 77d lid 1 Sr bedoelde halvering van de verjaringstermijn van toepassing is, zodat het recht tot strafvordering bij aanvang van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep niet was vervallen. Dat is mede het geval gelet op de aard van het delict en in aanmerking genomen dat het hof het bewezenverklaarde heeft gekwalificeerd als één misdrijf. Heling en wetenschap ten tijde van het voorhanden krijgen van het goed (iPhone) dat het een door misdrijf verkregen goed betrof, art. 416 lid 1 sub a Sr: in casu is de bewezenverklaring toereikend gemotiveerd, mede erop gelet dat de verdachte geen aannemelijke (maar wel een leugenachtige) verklaring heeft gegeven met betrekking tot het voorhanden hebben van de iPhone en dat het niet anders kan dan dat de verdachte ook ‘ten tijde van’ het voorhanden krijgen van de iPhone wist dat deze een door misdrijf verkregen goed betrof.