Het cassatieverzoekschrift is op 21 december 2012, derhalve binnen de in art. 292 lid 6 Fw genoemde cassatietermijn van acht dagen ter griffie van de Hoge Raad binnengekomen.
HR, 22-03-2013, nr. 12/05895
ECLI:NL:HR:2013:BZ1474
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
22-03-2013
- Zaaknummer
12/05895
- Conclusie
Mr. L. Timmerman
- LJN
BZ1474
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ1474, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 22‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ1474
ECLI:NL:PHR:2013:BZ1474, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 01‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ1474
- Vindplaatsen
Uitspraak 22‑03‑2013
22 maart 2013
Eerste Kamer
12/05895
EV/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoeker],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh.
Verzoeker zal hierna ook worden aangeduid als [verzoeker].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 328803/FT-RK 12.994 van de rechtbank Utrecht van 17 oktober 2012;
b. het arrest in de zaak 200.115.389 van het gerechtshof te Arnhem van 13 december 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoeker] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op grond van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 3).
De Hoge Raad zal daarom - gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal - het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.B. Bakels als voorzitter en de raadsheren A.H.T. Heisterkamp en C.E. Drion, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president F.B. Bakels op 22 maart 2013.
Conclusie 01‑02‑2013
Mr. L. Timmerman
Partij(en)
12/05895
Mr. L. Timmerman
Parket: 1 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verzoeker]
verzoeker tot cassatie
1.
Op 14 augustus 2012 heeft [verzoeker] een verzoek ingediend om toegelaten te worden tot de schuldsaneringsregeling. De rechtbank Utrecht heeft het verzoek bij vonnis van 17 oktober 2012 afgewezen op de grond dat niet aannemelijk is gemaakt dat [verzoeker] ten aanzien van het ontstaan of onbetaald laten van zijn schulden in de vijf jaar voorafgaand aan de dag waarop het verzoekschrift is ingediend, te goeder trouw is geweest (art. 288 lid 1 sub b Fw). [verzoeker] is hiervan in hoger beroep gekomen. Het hof Arnhem heeft het vonnis bij arrest van 13 december 2012 bekrachtigd op de grond dat (a) het [verzoeker] zwaar aan te rekenen viel dat hij een nieuwe onderneming is begonnen, in de wetenschap dat zijn moeders schoonmaakbedrijf ten tijde van haar overlijden reeds aanzienlijke schulden had, in diezelfde schoonmaakbranche en in feite voor eigen rekening en risico de niet levensvatbare onderneming van zijn moeder heeft voortgezet (rov. 3.4), (b) [verzoeker] een onverantwoord risico heeft genomen en verwijtbaar heeft gehandeld door geen reservering te maken voor de af te dragen omzetbelasting, aangezien hij die gelden "uitsluitend ten behoeve van de belastingdienst bij zijn debiteuren incasseer[de]" (rov. 3.5) en (c) [verzoeker] gelet op het resultaat van de ondernemingen (te) hoge privé-onttrekkingen heeft gedaan, waardoor hij zijn schuldeisers heeft benadeeld (rov. 3.6). Het hof heeft geen reden gezien voor toepassing van art. 288 lid 3 Fw (rov. 3.8).
2.
Hiertegen heeft [verzoeker] tijdig1. cassatieberoep ingesteld. Hij klaagt 1) dat het hof ten onrechte art. 288 lid 3 Fw niet heeft toegepast, 2) dat het hof ten onrechte is uitgegaan van een onjuiste algemene regel dat het achterwege laten van een reservering voor omzetbelasting in de weg staat aan het aannemen van goede trouw, 3) dat het hof heeft miskend dat tegenover de privéonttrekkingen zijn arbeid stond en dat het daarom onjuist is om van benadeling van schuldeisers te spreken. In middel 4 wordt een voorbehoud met betrekking tot het proces-verbaal gemaakt, waarvan geen gebruik is gemaakt.
3.
De klachten kunnen klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden. Het hof heeft het ontbreken van de goede trouw gebaseerd op drie cumulatieve gronden; zie hiervoor (a) - (c) onder 1. Elke grond kan 's hofs oordeel zelfstandig dragen. Aangezien grond (a) in cassatie niet wordt bestreden, mist [verzoeker] belang bij de behandeling van de tegen de andere twee gronden gerichte klachten. Daarbij komt dat het tweede middel miskent dat het hof een oordeel geeft, toegespitst op de voorliggende kwestie. Ook middel 3 gaat uit van een onjuiste lezing van het arrest. Het hof heeft niet geoordeeld dat [verzoeker] in het geheel geen privé-onttrekkingen mocht doen, maar dat de hoogte van de privé-onttrekkingen maakt dat die niet door de beugel konden. Terecht heeft het hof art. 288 lid 3 Fw niet toegepast. De hardheidsclausule is niet geschreven voor een geval als de onderhavige. Ook middel 1 faalt.
4.
Deze conclusie strekt tot het niet ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op grond van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 01‑02‑2013