Einde inhoudsopgave
Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie (Euratom)
Artikel 17
Geldend
Geldend vanaf 01-01-1958
- Bronpublicatie:
25-03-1957, Trb. 1957, 92 (uitgifte: 12-07-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-01-1958
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-12-1957, Trb. 1957, 250 (uitgifte: 01-01-1957, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Instituties
Milieurecht / Straling
Energierecht (V)
1.
Bij gebreke van een minnelijke schikking kunnen niet-uitsluitende licenties worden verleend bij wege van arbitrage of ambtshalve, volgens de bepalingen van de artikelen 18 tot en met 23:
- a)
aan de Gemeenschap of aan de Gemeenschappelijke Ondernemingen waaraan dit recht krachtens artikel 48 is toegekend op de octrooien, op de voorlopig bescherminggevende rechten of op de gebruiksmodellen, betreffende uitvindingen welke rechtstreeks verband houden met onderzoekingen op het gebied van de kernenergie, voor zover het verlenen van die licenties noodzakelijk is voor het uitvoeren van hun eigen onderzoekingen of onontbeerlijk is voor het functioneren van hun installaties.
Op verzoek van de Commissie houden deze licenties de bevoegdheid in, derden te machtigen de uitvinding toe te passen voor zover zij werkzaamheden of bestellingen uitvoeren voor rekening van de Gemeenschap of van de Gemeenschappelijke Ondernemingen;
- b)
aan personen of ondernemingen, die daartoe een verzoek hebben gericht tot de Commissie, op octrooien, op voorlopig bescherminggevende rechten of op gebruiksmodellen, betreffende een uitvinding welke rechtstreeks verband houdt met en van overwegend belang is voor de ontwikkeling van de kernenergie binnen de Gemeenschap, voor zover aan alle hieronder volgende voorwaarden is voldaan:
- i)
ten minste vier jaren zijn verlopen sedert de indiening van de aanvrage om octrooi, behoudens wanneer het een uitvinding betreft, welke betrekking heeft op een onderwerp, dat binnen het specifiek kernenergetische terrein valt;
- ii)
in de behoeften, welke voortvloeien uit de ontwikkeling van de kernenergie binnen het grondgebied van een Lid-Staat, waar een uitvinding wordt beschermd, zoals de Commissie deze ontwikkeling opvat, niet wordt voorzien voor wat deze uitvinding betreft;
- iii)
een verzoek is gedaan aan de octrooihouder om zelf of door zijn licentiehouders in die behoeften te voorzien, doch door hem aan dat verzoek geen gevolg is gegeven;
- iv)
de gegadigde personen of ondernemingen in staat zijn daadwerkelijk door hun exploitatie in die behoeften te voorzien.
Zonder voorafgaand verzoek van de Commissie kunnen de Lid-Staten, om in die zelfde behoeften te voorzien, geen enkele in hun nationale wetgeving opgenomen dwangmaatregel nemen, die beperking van de bescherming van de uitvinding tot gevolg heeft.
2.
De verlening van een niet-uitsluitende licentie onder de in het vorige lid bedoelde voorwaarden kan niet geschieden, indien de octrooihouder het bestaan van een wettige reden aantoont en met name de omstandigheid dat hij niet over een voldoende termijn heeft beschikt.
3.
De verlening van een licentie krachtens lid 1 geeft recht op een volledige vergoeding, waarvan het bedrag moet worden overeengekomen tussen de houder van het octrooi, van het voorlopig bescherminggevende recht of van het gebruiksmodel en de licentiehouder.
4.
De bepalingen van dit artikel doen geen afbreuk aan de bepalingen van het Unieverdrag van Parijs tot de bescherming van de industriële eigendom.