ABRvS, 25-07-2012, nr. 201106670/1/A3.
ECLI:NL:RVS:2012:BX2593
- Instantie
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
- Datum
25-07-2012
- Zaaknummer
201106670/1/A3.
- LJN
BX2593
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RVS:2012:BX2593, Uitspraak, Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 25‑07‑2012; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALK:2011:BQ4168, Bekrachtiging/bevestiging
- Vindplaatsen
AB 2012/306 met annotatie van P.J. Stolk
Uitspraak 25‑07‑2012
Inhoudsindicatie
Gedeeltelijke inwilliging verzoek tot openbaarmaking van bekwaamheidsdossier van de onderwijsinstelling het Luzac College te Alkmaar. De Rb. heeft overwogen dat de staatssecretaris bij afweging van de belangen openbaarmaking van de namen en vakken in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren. Het Luzac College is een private onderwijsinstelling die de bevoegdheid heeft landelijk erkende examens af te nemen. De minister is belast met het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs van het Luzac College. Het Luzac College houdt in dat verband een bekwaamheidsdossier met betrekking tot zijn docenten bij. Gelet hierop heeft de Rb. terecht overwogen dat de verzochte informatie handelt over een bestuurlijke aangelegenheid. De Rb. heeft voorts terecht overwogen dat het al dan niet of nog niet voldoen aan de voor de functie vereiste onderwijsbevoegdheid is te beschouwen als een aspect van het beroepshalve functioneren van de desbetreffende docent en, dat waar het het beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt zowel voor ambtenaren als niet-ambtenaren. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18-07-2007, 200608032/1, LJN: BA9807) ligt dat anders indien het betreft het openbaar maken van namen. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen openbaarmaking daarvan verzetten. Hoewel voornoemde uitspraak betrekking had op namen van ambtenaren, geldt dit uitgangspunt evenzeer voor namen van niet-ambtenaren. De Rb. heeft dat ten onrechte niet onderkend. Dit baat de minister echter niet, aangezien uit deze rechtspraak niet kan worden afgeleid dat namen nooit openbaar hoeven te worden gemaakt. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dient te worden afgewogen tegen het belang van de openbaarmaking. Bij die afweging dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen. Daarnaast speelt hierbij de functie van de betrokkene een rol. Het belang van de openbaarheid is gelegen in het verkrijgen van inzicht of het onderwijs, waarop door de minister toezicht moet worden gehouden, wordt gegeven door personen die aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen. Om te weten welke docenten voldoen aan die eisen is het niet mogelijk de verzochte informatie geanonimiseerd te verstrekken. De Afdeling is met de Rb. van oordeel dat de minister zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken docenten zwaarder weegt dan voormeld zwaarwegend belang van de openbaarheid. Tevens heeft de Rb. in dit verband van belang mogen achten dat de betrokken docenten reeds in zekere mate in de openbare levenssfeer functioneren. Met de Rb. is de Afdeling voorts van oordeel dat de minister er niet in is geslaagd inzichtelijk te maken waarom zou moeten worden gevreesd voor onevenredige benadeling van de docenten indien de namen en vakken openbaar zullen worden gemaakt.
201106670/1/A3.
Datum uitspraak: 25 juli 2012
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
appellant,
tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar van 4 mei 2011 in zaak nr. 10/1327 in het geding tussen:
[verzoeker], wonend te Schagen,
en
de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.
1. Procesverloop
Bij besluit van 7 december 2009 heeft de minister naar aanleiding van een verzoek van [verzoeker] het bekwaamheidsdossier van de onderwijsinstelling het Luzac College te Alkmaar deels openbaar gemaakt en geweigerd een aantal gegevens uit dat dossier openbaar te maken.
Bij besluit van 16 april 2010 heeft de staatssecretaris het door [verzoeker] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 4 mei 2011, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank het door [verzoeker] daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en bepaald dat de staatssecretaris met inachtneming van de uitspraak opnieuw op het door [verzoeker] gemaakte bezwaar beslist. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de minister bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 juni 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden ervan zijn aangevuld bij brief van 18 juli 2011.
[verzoeker] heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 juni 2012, waar de minister, vertegenwoordigd door mr. R.J. Oskam, werkzaam bij de Dienst Uitvoering Onderwijs van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en [verzoeker], bijgestaan door mr. M.C. Cikot Roos, beroepsmatig rechtsbijstandverlener, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, blijft het verstrekken van informatie ingevolge de Wob achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
[…];
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
[…];
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 8, aanhef en onder c, van de Wet bescherming persoonsgegevens (hierna: Wbp) mogen persoonsgegevens slechts worden verwerkt indien de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is.
2.2. [verzoeker] heeft op 1 en 13 oktober 2009 per e-mail verzocht om openbaarmaking van het percentage bevoegde docenten van het Luzac College in het schooljaar 2009-2010, de namen van de onderbevoegde of onbevoegde docenten en het recentste bekwaamheidsdossier van het Luzac College.
Volgens het besluit van 7 december 2009 is het bekwaamheidsdossier een document waarin van de desbetreffende docenten de volgende gegevens zijn vermeld: de naam en voorletters, het vak of de vakken die zij doceren, het aantal bijbehorende lesuren, hun bevoegdheid, of een verklaring omtrent het gedrag aanwezig is, of zij bevoegd, onderbevoegd of onbevoegd zijn en, indien relevant, wanneer zij uit dienst zijn getreden. De minister heeft dit dossier gedeeltelijk openbaar gemaakt. Hij heeft op grond van artikel 10, tweede lid, aanhef en onder e en g, van de Wob evenwel geweigerd de namen van de docenten en de vakken die zij doceren, openbaar te maken. De staatssecretaris heeft in zijn besluit die weigering gehandhaafd.
2.3. De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris bij afweging van de belangen openbaarmaking van de namen en vakken in redelijkheid niet heeft kunnen weigeren.
2.4. De minister betoogt dat de rechtbank ten onrechte uit de rechtspraak van de Afdeling de conclusie trekt dat indien een aspect van het beroepshalve functioneren aan de orde is, zoals in deze zaak, in beginsel geen beroep kan worden gedaan op het belang van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en dat dit slechts anders is indien het gaat om het openbaar maken van de namen van ambtenaren. Volgens hem leidt deze conclusie van de rechtbank ertoe dat niet-ambtenaren in het kader van hun beroepsmatig functioneren minder bescherming toekomt dan ambtenaren, hetgeen onjuist is. Voorts brengt het uitoefenen van het docentschap, anders dan de rechtbank heeft overwogen, niet een zodanig functioneren in de openbare levenssfeer mee dat de bescherming van de persoonlijke levenssfeer wordt opgegeven, aldus de minister.
Daarnaast heeft de rechtbank volgens de minister miskend dat de openbaarmaking van de namen en vakken, in samenhang met het gegeven of de docenten bevoegd, onderbevoegd of onbevoegd zijn, een docent jarenlang kan achtervolgen en dat onjuiste of verouderde gegevens grote schade kunnen berokkenen aan diens belangen, goede naam of maatschappelijke mogelijkheden, hetgeen een onevenredige benadeling inhoudt. Zo kan een destijds onbevoegde docent intussen bevoegd zijn.
2.4.1. Het Luzac College is een private onderwijsinstelling die de bevoegdheid heeft landelijk erkende examens af te nemen. De minister is belast met het toezicht op de kwaliteit van het onderwijs van het Luzac College. Het Luzac College houdt in dat verband een bekwaamheidsdossier met betrekking tot zijn docenten bij. Gelet hierop heeft de rechtbank terecht overwogen dat de verzochte informatie handelt over een bestuurlijke aangelegenheid.
De rechtbank heeft voorts terecht overwogen dat het al dan niet of nog niet voldoen aan de voor de functie vereiste onderwijsbevoegdheid is te beschouwen als een aspect van het beroepshalve functioneren van de desbetreffende docent en, dat waar het het beroepshalve functioneren betreft, slechts in beperkte mate een beroep kan worden gedaan op het belang van de persoonlijke levenssfeer. Dit geldt zowel voor ambtenaren als niet-ambtenaren. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juli 2007 in zaak nr.200608032/1) ligt dat anders indien het betreft het openbaar maken van namen. Namen zijn persoonsgegevens en het belang van de persoonlijke levenssfeer kan zich tegen openbaarmaking daarvan verzetten. Hoewel voornoemde uitspraak betrekking had op namen van ambtenaren, geldt dit uitgangspunt evenzeer voor namen van niet-ambtenaren. De rechtbank heeft dat ten onrechte niet onderkend. Dit baat de minister echter niet, aangezien uit deze rechtspraak niet kan worden afgeleid dat namen nooit openbaar hoeven te worden gemaakt. Het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer dient te worden afgewogen tegen het belang van de openbaarmaking. Bij die afweging dient het uitgangspunt van de Wob - openbaarheid is regel - zwaar te wegen. Daarnaast speelt hierbij de functie van de betrokkene een rol.
Het belang van de openbaarheid is gelegen in het verkrijgen van inzicht of het onderwijs, waarop door de minister toezicht moet worden gehouden, wordt gegeven door personen die aan de wettelijke kwaliteitseisen voldoen. Om te weten welke docenten voldoen aan die eisen is het niet mogelijk de verzochte informatie geanonimiseerd te verstrekken. De Afdeling is met de rechtbank van oordeel dat de minister zich in dit geval niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van de betrokken docenten zwaarder weegt dan voormeld zwaarwegend belang van de openbaarheid. Tevens heeft de rechtbank in dit verband van belang mogen achten dat de betrokken docenten reeds in zekere mate in de openbare levenssfeer functioneren.
2.4.2. Met de rechtbank is de Afdeling voorts van oordeel dat de minister er niet in is geslaagd inzichtelijk te maken waarom zou moeten worden gevreesd voor onevenredige benadeling van de docenten indien de namen en vakken openbaar zullen worden gemaakt. Dat docenten kunnen worden achtervolgd door verouderde gegevens, is daartoe niet voldoende. Uit deze gegevens zelf volgt op welk jaar deze zien en de minister kan dat bij de openbaarmaking nogmaals benadrukken. Daarnaast waren in dit geval de gegevens ten tijde van het verzoek actueel. Voor zover aan de weigering ten grondslag is gelegd dat door openbaarmaking de indruk kan ontstaan dat een bepaalde docent niet capabel is omdat hij niet bevoegd is, geldt eveneens dat de minister hierover duidelijkheid kan verschaffen bij de openbaarmaking.
2.4.3. Hetgeen de minister heeft aangevoerd met betrekking tot de Wbp leidt evenmin tot het oordeel dat de namen en vakken niet openbaar mogen worden gemaakt, reeds omdat een verplichte verstrekking op grond van de Wob als de nakoming van een wettelijke verplichting in de zin van artikel 8, aanhef en onder c, van de Wbp kan worden aangemerkt.
2.4.4. Gezien het voorgaande falen de betogen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd, met verbetering van de gronden waarop deze rust.
2.6. De minister dient op na te melden wijze te worden veroordeeld tot vergoeding van de bij [verzoeker] opgekomen proceskosten, bestaande uit reiskosten om de zitting bij te wonen en kosten voor de door Cikot Roos verleende rechtsbijstand. Het verzoek om vergoeding van de reiskosten van Cikot Roos wordt niet ingewilligd, daar in het toegekende bedrag voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand de reiskosten die door de beroepsmatige rechtsbijstandverlener zijn gemaakt, zijn verdisconteerd.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. veroordeelt de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap tot vergoeding van bij [verzoeker] in verband met de behandeling van het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 909,52 (zegge: negenhonderdnegen euro en tweeënvijftig cent), waarvan € 874,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
III. bepaalt dat van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap een griffierecht van € 454,00 (zegge: vierhonderdvierenvijftig euro) wordt geheven.
Aldus vastgesteld door mr. C.H.M. van Altena, voorzitter, en mr. D. Roemers en mr. N. Verheij, leden, in tegenwoordigheid van mr. A.G. Biharie, ambtenaar van staat.
w.g. Van Altena w.g. Biharie
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2012
611-622.