HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1496, NJ 2014, 441 m.nt. Borgers.
HR, 23-06-2015, nr. 13/06271
ECLI:NL:HR:2015:1702
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-06-2015
- Zaaknummer
13/06271
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2015:1702, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑06‑2015; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2015:956, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2015:956, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 21‑04‑2015
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2015:1702, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 23‑06‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
23 juni 2015
Strafkamer
nr. S 13/06271
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 29 november 2013, nummer 23/003689-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1986.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van de middelen
De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer H.A.G. Splinter-van Kan als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juni 2015.
Conclusie 21‑04‑2015
Inhoudsindicatie
HR: art. 81.1 RO.
Nr. 13/06271 Zitting: 21 april 2015 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft verdachte bij arrest van29 november 2013 wegens “diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van negen maanden.
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. N. van der Laan, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
4. Bewezenverklaring en bewijsvoering
4.1.
Ten laste van verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij op 11 mei 2012 te Amsterdam op de openbare weg tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heet weggenomen een gouden ketting met kruis en een lederen jas merk Totu Group en een Ipad en een hotelkamersleutel, toebehorende aan [betrokkene 1], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen die [betrokkene 1], gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken welk geweld hierin bestonden dat hij, verdachte en/of zijn mededaders die [betrokkene 1] om diens nek heeft/hebben gegrepen en een arm om diens nek heeft/hebben geslagen en diens keel heeft/hebben dicht geknepen en op diens hoofd heeft/hebben geslagen en voornoemde goederen hebben afgepakt.”
4.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van aangifte met nummer PL1310 2012124949-1 van 11 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (dossierpagina's 12-14).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 mei 2012 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1]:
Op 11 mei 2012 liep ik in het wallengebied van Amsterdam. Ik werd aangesproken door een groep van drie personen. Ik raakte met hen aan de praat en ben verder met hen opgelopen. Ik hoorde dat zij zeiden dat ze uit [plaats] of [plaats] of iets in die richting kwamen. Wij liepen door de Oude Nieuwstraat in de richting van de Teerketelsteeg. Uit het niets greep een van de mannen mij om mijn nek. Ik voelde dat hij een arm om mijn nek sloeg en mijn keel dichtkneep. Ik voelde dat ik werd geslagen op mijn hoofd. Ik zag dat ze mijn lederen jas, mijn Ipad en mijn gouden ketting met daaraan een kruis van mij afpakten. Ik kan een van de mannen (NNI) als volgt omschrijven:- man;- 1.75- 1.77 m.;- korte, zwarte lederen jas met een hoge kraag;- baseballpet donker van kleur met witte letters van New York erop;- blauwe spijkerbroek.
Ik kan de spullen die zijn weggenomen als volgt omschrijven.- Zwarte lederen jas is van het merk Totu Group;- Ipad 2 met code [001].
Noot verbalisant: ten tijde van de aangifte kwam een collega een lederen jas en een Ipad laten zien. Ik, verbalisant, hoorde dat de aangever zei dat het om zijn Ipad ging en dat dit zijn lederen jas was. Ik zag dat hij de login code invoerde van de Ipad en ik zag dat deze uit zijn vergrendeling ging en hij toegang kreeg tot de Ipad.
2. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1308 2012124949-7 van 11 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en[verbalisant 3] (dossierpagina's 10-11).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisanten (of één of meer van hen):
Op 11 mei 2012 te 00.35 uur hoorden wij dat er een straatroof had plaatsgevonden door drie mannen met een Russisch uiterlijk. Een van hen zou een New York petje dragen en een lederen zwarte jas. Een van de andere mannen zou alcohol genuttigd hebben en hierdoor onvast ter been zijn. Deze man zou tevens corpulent zijn. Hierop zijn wij richting de Nieuwezijds Voorburgwal gereden om voornoemde personen te zoeken.
Aldaar zagen wij te 00.38 uur twee personen lopen die voldeden aan het bovengenoemde signalement. Wij zagen dat een van deze jongens een zwarte baseballpet ophad van New York. Deze man had ook een zwarte lederen jas aan. Naast hem liep een corpulente man die ook een lederen jas aan had. Wij hebben hen staande gehouden. De mannen bleken genaamd te zijn:- [betrokkene 2], geboren d.d. [geboortedatum] 1979 te [plaats];- [verdachte], geboren d.d. [geboortedatum] 1986 te [plaats].
[betrokkene 2] heeft een corpulent figuur en was onvast ter been. [verdachte] droeg een zwarte baseballpet van het merk ' New York'. Tevens had hij een zwarte jas aan.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], vroeg aan [betrokkene 2] of ik zijn jas mocht bekijken. Hij deed vervolgens deze jas uit en gaf deze aan mij, verbalisant [verbalisant 2]. Wij, verbalisanten, zagen dat [betrokkene 2] al een zwarte jas droeg onder de lederen jas. Ik, verbalisant [verbalisant 2], zag dat de lederen jas die [betrokkene 2] aan mij gaf van het merk Toto Group was. Wij, verbalisanten, zagen dat [betrokkene 2] een Ipad 2 in zijn handen vast had.
Naar aanleiding van voornoemde bevindingen hebben wij, verbalisanten, voornoemde personen aangehouden.
Ik heb de bij [betrokkene 2] aangetroffen Ipad de toegangscode [001] ingetikt. Ik zag dat de Ipad deze code accepteerde.
De Ipad en de zwarte lederen jas zijn in beslag genomen. Er zijn ook nog andere goederen in beslag genomen die vermoedelijk afkomstig zijn van het slachtoffer, waaronder een kamersleutel van het hotel waar het slachtoffer verblijft. Deze kamersleutel is gevonden in de zwarte lederen jas die [betrokkene 2] aanhad tijdens zijn aanhouding.
3. Een proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1302 2012124949-13 van 11 mei 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 5] (dossierpagina's 17 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van deze verbalisanten:
Wij wilden de verdachte [verdachte] in zijn kleding fotograferen. Omdat hij zeer recalcitrant was hebben wij de kleding gefotografeerd die in de fouillering van de verdachte zat. Van deze foto's zijn printen gemaakt die bij het dossier zijn gevoegd.
4. De eigen waarneming van het hof ter terechtzitting d.d. 15 november 2013.
Deze eigen waarneming van het hof houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De pet van de verdachte, afgebeeld op pagina 63 van het dossier, is een donkere pet die witte en gouden letters en figuren bevat met boven de klep in goud de letters ‘NY’ en op de klep in witte letters het woord New York.”
4.3.
Het hof heeft de volgende overwegingen gewijd aan het bewijs:
“De raadsman heeft onder meer gewezen op een discrepantie in de tijdsaanduidingen in het proces-verbaal van bevindingen enerzijds, te weten 00.35 uur melding van de beroving en 00.38 staande houden van de verdachten (dossierpag. 10), en in het proces-verbaal van aangifte anderzijds, te weten 00.40 uur plegen feit en 00.42 uur aangifte (dossierpag. 12); op het algemene en vage signalement; op het feit dat in de beschrijving door aangever van de pet niet zijn vermeld de twee grote gouden letters NY op de voorkant en de witte tierlantijnen; op het feit dat niet blijkt in welke taal aangever is gehoord en of daarbij een tolk aanwezig was en dat zijn kennis van de binnenstad bevreemding wekt.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
De discrepantie in de tijdsaanduidingen is te verklaren doordat de twee processen-verbaal door verschillende verbalisanten zijn opgemaakt en doet niet af aan de constatering dat tussen melding van de beroving en staande houden van de verdachten drie minuten zijn verstreken, zoals weergegeven in het proces-verbaal van bevindingen (dossierpag. 10).De signalementen zijn niet vaag, wel vrij algemeen, behalve ten aanzien van de beschrijving van de donkere pet met wit opschrift New York (dossierpag. 13 en 63), die zeer specifiek is. Dat de aangever niet ook de letters NY, die overigens op het eerste gezicht niet zonder meer als letters herkenbaar zijn, en de tierlantijnen heeft vermeld doet daaraan niet af.Ten aanzien van de totstandkoming van de verklaring van de aangever overweegt het hof dat gebruikelijk is dat bij aangiften door de verbalisanten een routekaartje beschikbaar wordt gesteld en met behulp daarvan met de aangever de route wordt besproken. Alhoewel in voornoemd proces-verbaal van de aangifte niet staat vermeld in welke taal de aangever is gehoord en/of er hulp van een tolk was, is het hof van oordeel dat dit proces-verbaal wel voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat over de essentie van de aangifte geen discussie bestaat. De essentie houdt in dat de aangever heeft verklaard dat hij onder meer een gouden ketting met kruis, een lederen jas en een Ipad bij zich had en dat deze bij hem zijn weggenomen. Deze goederen zijn vervolgens bij [betrokkene 2] (hierna: [betrokkene 2]), aangetroffen.
De aangever [betrokkene 1] (hierna: [betrokkene 1]) heeft verklaard lopend door de Oude Nieuwstraat in de richting van de Teerketelsteeg te zijn beroofd door drie mannen. [betrokkene 1] beschrijft de drie mannen en vermeldt daarbij dat één van de mannen een donkere baseballpet op zijn hoofd had met in witte letters het opschrift New York en dat de mannen zeiden uit [plaats] of [plaats] of iets in die richting te komen (proces-verbaal van aangifte d.d. 11 mei 2012, dossierpagina's 12-14). Enkele minuten later zijn op de Nieuwezijds Voorburgwal twee mannen staande gehouden die aan de signalementen voldoen. Een van hen, de verdachte, heeft een zwarte baseballpet op het hoofd met in witte letters het opschrift New York. De ander, de medeverdachte [betrokkene 2], blijkt diverse goederen aan en bij zich te hebben die door de aangever als gestolen zijn opgegeven. Beide mannen blijken uit [plaats] te komen. Zij worden aangehouden en gedragen zich zeer recalcitrant.
Nadat beide verdachten op het politiebureau elke medewerking hebben geweigerd legt de verdachte vanaf zijn inbewaringstelling steeds een verklaring af die zakelijk weergegeven neerkomt op het volgende: 'Ik heb niets met een beroving te maken, ik had mij net bij [betrokkene 2] gevoegd toen de politie kwam'. Dit wordt door [betrokkene 2] bevestigd, die overigens verklaart het allemaal niet meer te weten omdat hij vreselijk dronken was.
Voor het bewijs dat de verdachte mede als dader van de straatroof kan gelden kunnen worden gebruikt de aangifte, het proces-verbaal bevindingen d.d. 11 mei 2012 (dossierpagina's 10-11) en de foto van de op het hoofd van de verdachte aangetroffen pet (dossierpagina 63). Deze bewijsmiddelen wijzen de verdachte met zeer grote mate van zekerheid aan, omdat er tussen de melding en de staande houding slechts drie minuten zijn verlopen en de beide verdachten in de onmiddellijke nabijheid van de plaats delict worden aangetroffen. Daarnaast is niet voor de hand liggend dat in zo'n kort tijdsbestek twee mannen van [plaats] herkomst met gelijksoortige petten met dezelfde tekst binnen een zo klein gebied aanwezig zijn. Ten slotte speelt een rol dat de verdachte nooit heeft verklaard waar hij, als hij niet bij de straatroof betrokken was, wel vandaan kwam en waar hij was op het moment van de straatroof. Onder de geschetste omstandigheden kan het niet anders dan dat de verdachte één van de drie daders is geweest van de door de aangever beschreven straatroof. Aan deze conclusie kan de kale ontkenning van de verdachte betrokken te zijn bij de beroving niet afdoen.”
5. Het eerste en het tweede middel
5.1.
Het eerste middel klaagt over de afwijzing door het Hof van het verzoek om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen. Aangevoerd wordt dat deze beslissing onbegrijpelijk is, althans onvoldoende is gemotiveerd. Het tweede middel klaagt dat het recht op een eerlijk proces zoals gegarandeerd door art. 6 EVRM is geschonden, omdat het Hof de aangifte van [betrokkene 1] voor het bewijs heeft gebruikt terwijl de bewezenverklaring solely or to a decisive extent steunt op deze verklaring en de verdediging niet in de gelegenheid is geweest deze getuige te ondervragen. De middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking.
5.2.
Bij tijdig ingediende appelschriftuur is door de verdediging verzocht[betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen te horen. Klaarblijkelijk is hieraan geen gehoor gegeven voorafgaand aan de eerste terechtzitting in hoger beroep van 18 januari 2013. Het proces-verbaal van deze terechtzitting luidt, voor zover relevant, als volgt:
“De raadsman licht [het verzoek tot het horen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuigen] als volgt toe, zakelijk weergegeven:
Ik persisteer bij het verzoek tot het horen van beide getuigen. De verklaring van het slachtoffer [betrokkene 1] is voor het bewijs gebruikt. Ik wil hem nadere vragen stellen over de omschrijving die hij heeft gegeven van het petje dat een van de daders tijdens de beroving op zijn hoofd had. Mijn cliënt droeg bij zijn aanhouding een petje, waarop met grote gouden letters 'NY' stond. [betrokkene 1] heeft niets over die letters verklaard. De rechtbank heeft aangenomen dat het bij de door cliënt en door [betrokkene 1] bedoelde petjes om een en hetzelfde petje gaat. Ik wil aantonen dat dit niet kan worden vastgesteld. Bovendien is niet duidelijk in welke taal [betrokkene 1] door de politie is gehoord. Ik realiseer mij dat [betrokkene 1] in St. Petersburg moet worden gehoord, maar gelet op het verdedigingsbelang mag dit geen belemmering zijn voor toewijzing van het verzoek. Mijn cliënt heeft verklaard dat hij de medeverdachte [betrokkene 2] pas vijf minuten voor de aanhouding, dus na de beroving, is tegengekomen. Ik wil [betrokkene 2] nader ondervragen over de gebeurtenissen rond de beroving. [betrokkene 2] is thans in Nederland uit anderen hoofde gedetineerd.
De advocaat-generaal deelt mede, zakelijk weergegeven:
Ik ben van mening dat beide verzoeken moeten worden afgewezen. Formeel is er een verdedigingsbelang bij het horen van [betrokkene 1]. [betrokkene 1] zal echter hetgeen hij bij de politie over het petje heeft verklaard niet nader kunnen specificeren. [betrokkene 2] heeft ter terechtzitting in eerste aanleg een verklaring afgelegd. Ik zie niet in wat hij aan deze verklaring zou kunnen toevoegen. Het verzoek is onvoldoende onderbouwd.
De raadsman antwoordt hierop als volgt, zakelijk weergegeven:
De advocaat-generaal lijkt erop te doelen dat de verklaring van [betrokkene 1] niet kan bijdragen tot het bewijs tegen cliënt. Dat ben ik met hem eens, maar wellicht denkt een andere advocaat-generaal daar bij de inhoudelijke behandeling anders over. Om die reden handhaaf ik het verzoek [betrokkene 1] als getuige te horen. Dit geldt ook voor [betrokkene 2]. Ik wil hem heel specifiek vragen naar het moment waarop hij cliënt is tegengekomen en in wiens gezelschap hij toen was.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof het volgende mede:
het hof acht termen aanwezig om de beslissing op de verzoeken over te laten aan de kamer die de zaak inhoudelijk zal behandelen”.
5.3.
De inhoudelijke behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden ter terechtzitting in hoger beroep van 15 november 2013. Bij zijn aldaar gehouden pleidooi heeft de raadsman van verdachte, voor zover relevant, het volgende aangevoerd:
“Voor de volledigheid verzoek ik u (…) het verzoek om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te horen als getuige als herhaald en ingelast te beschouwen (…). Formeel gezien ben ik nog steeds van mening dat het in het belang van de verdediging is om deze personen te horen als getuige. Dat belang vervalt pas op het moment dat u van mening bent dat [verdachte] integraal moet worden vrijgesproken. (…)
Gezien de beslissing van uw hof tijdens de vorige zitting dat de beslissing om de verdediging al dan niet in de gelegenheid te stellen de personen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te horen moet worden genomen door de kamer die de zaak inhoudelijk behandelt, verzoek ik u nogmaals uitdrukkelijk om de verdediging in de gelegenheid te stellen [betrokkene 1] en [betrokkene 2] te horen als getuigen.”
5.4.
In het bestreden arrest heeft het Hof direct aansluitend op de onder 4.3 weergegeven bewijsoverwegingen het volgende overwogen en beslist:
“De verdediging heeft verzocht om [betrokkene 1] en [betrokkene 2] als getuige te (doen) horen en baseert dat onder meer op de "sole and decisive-regel".
Het hof merkt op dat [betrokkene 1] nadat hij het signalement van zijn berovers heeft verschaft en de looproute heeft beschreven geen belastende rol meer speelt. Weliswaar herkent hij de goederen die bij [betrokkene 2] zijn aangetroffen, maar in de aanwijzing van personen speelt hij geen enkele rol meer. De identificatie van [betrokkene 2] als mogelijke dader van de straatroof geschiedt door de politiemensen aan de hand van het signalement en de bij hem aangetroffen goederen. De verdachte wordt als mogelijke mededader van [betrokkene 2] gezien omdat hij daar samen met [betrokkene 2] loopt en bovendien een pet op zijn hoofd heeft die voldoet aan de beschrijving van [betrokkene 1]. Niet valt in te zien welk verdedigingsbelang is gediend met het horen van [betrokkene 1] als getuige. Het verzoek daartoe wordt dan ook afgewezen.
[betrokkene 2] heeft bevestigd wat de verdachte heeft verklaard {'ik heb niets met een beroving te maken, ik had mij net bij [betrokkene 2] gevoegd toen de politie kwam '). Het hof acht deze verklaring van de verdachte echter, zoals hiervoor is overwogen, niet geloofwaardig. Het opnieuw horen van [betrokkene 2] maakt dat niet anders. Het hof is derhalve van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat de verdachte in zijn verdediging wordt geschaad indien het verzoek tot het horen van [betrokkene 2] als getuige wordt afgewezen.Het verzoek wordt dan ook afgewezen.”
5.5.
Ik stel voorop dat de Hoge Raad vorig jaar een wat andere koers is gaan varen als het gaat om de toetsing in cassatie van de afwijzing van verzoeken om getuigen te horen. Met een beroep op art. 80a RO heeft de Hoge Raad aangekondigd dat de toetsing zich, “meer dan vroeger het geval was”, zal concentreren op de vraag of de afwijzingsbeslissing begrijpelijk is.1.Niet geheel duidelijk is waarin het verschil met vroeger precies zit. Het laat zich echter gezien het gedane beroep op art. 80a RO aanzien dat het verschil mede of misschien wel vooral moet worden gezocht in een sterkere oriëntatie op het belang dat de verdachte (of het Openbaar Ministerie) bij de klacht heeft. Het zou mij daarbij niet verbazen als dat belang, voor zover het om een cassatieberoep van de verdachte gaat, wordt gekoppeld aan diens recht op een eerlijk proces. Bij de klacht bestaat dan onvoldoende belang als niet wezenlijk afbreuk is gedaan aan het recht op een eerlijk proces door het niet horen van de getuige. Bij die benadering verschuift het perspectief. De vraag is niet langer of de zittingsrechter het gedane verzoek mocht afwijzen zonder vooruit te lopen op de bewijsbeslissing, maar of, achteraf gezien, het gevolg van de afwijzende beslissing is geweest dat de verdachte geen eerlijk proces heeft gehad. Bij die vraagstelling, waarbij het proces ‘as a whole’ wordt bezien, bestaat er meer dan vroeger ruimte om de bewijsconstructie in de beoordeling te betrekken.
5.6.
Om meer dan een voorzichtige veronderstelling gaat het in het voorgaande niet. Wel meen ik dat de arresten die door de Hoge Raad onder de nieuwe bedeling zijn gewezen, zich in deze sleutel laten zetten. Ik wijs in dit verband op HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1559 en HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:1587 waarin de Hoge Raad de bewijsoverwegingen van het Hof betrok bij zijn beoordeling van de begrijpelijkheid van de afwijzing van de desbetreffende getuigenverzoeken. Die benadering brengt mee dat de onaannemelijkheid van de stelling die de verdediging door het horen van de getuige wenst te onderbouwen, een argument vormt op grond waarvan de afwijzing van dat verzoek niet onbegrijpelijk wordt geoordeeld (HR 1 juli 2014, ECLI:NL:HR:2014:15680. Die benadering brengt ook mee dat de verdachte onvoldoende belang kan hebben bij de klacht dat de afwijzing van het verzoek onbegrijpelijk is gemotiveerd, zoals het geval was in HR 4 november 2014, ECLI:NL:HR:2014:3113. Het ging in dit arrest om een getuige die bij de politie een voor de verdachte belastende verklaring had afgelegd. Het Hof achtte die verklaring bruikbaar voor het bewijs omdat het bewijs naar zijn oordeel niet uitsluitend of overwegend op deze verklaring berustte, terwijl die verklaring bovendien steun vond in ander bewijsmateriaal. De Hoge Raad nam in aanmerking dat dit oordeel van het Hof in cassatie niet werd bestreden, hetgeen leidde tot het oordeel dat de verdachte onvoldoende belang had bij zijn klacht over de afwijzing van het getuigenverzoek. Aandacht daarbij verdient dat het Hof had overwogen dat het zekerheidshalve had getoetst aan het criterium van het verdedigingsbelang en dat de Hoge Raad zich niet uitliet over de vraag welk criterium had moeten worden aangelegd. Dat zou erop kunnen duiden dat het toepasselijke criterium van ondergeschikt belang is voor de vraag of de verdachte achteraf bezien voldoende belang heeft bij cassatie. Voorzichtigheid met het trekken van conclusies is hier echter geboden. In de andere door mij genoemde arresten was steeds het noodzaakcriterium van toepassing.
5.7.
Het voorgaande geeft mij aanleiding om het tweede middel eerst te bespreken. De klacht dat het bewijs solely or to a decisive extent steunt op de verklaring van [betrokkene 1] gaat naar mijn mening niet op. Voor zover die verklaring inhoudt dat hij ([betrokkene 1]) is beroofd, vindt de verklaring steun in de bevindingen van de verbalisanten dat de desbetreffende voorwerpen kort nadat [betrokkene 1] de beroving bij de politie had gemeld in het bezit waren van een persoon ([betrokkene 2]) die voldeed aan het door de aangever opgegeven signalement, en die zich in de onmiddellijke nabijheid van de door de aangever genoemde plaats delict bevond.2.Dat verdachte bij die beroving was betrokken, volgt daarbij bepaald niet alleen uit het door [betrokkene 1] opgegeven signalement, maar ook uit de bevindingen van de verbalisanten dat verdachte voldeed aan dat signalement en dat hij zich bevond in het gezelschap van de zojuist genoemde persoon ([betrokkene 2]) die de gestolen voorwerpen met zich voerde.
5.8.
Belangrijker nog is dat de sole or decisive-rule betrekking heeft op verklaringen die door de verdediging zijn betwist. In dit geval is de betrouwbaarheid van de verklaring die [betrokkene 1] aflegde door de verdediging niet wezenlijk aangevochten. De stelling van de verdediging was niet dat [betrokkene 1] de beroving uit zijn duim had gezogen en evenmin dat [betrokkene 1] met opzet of bij vergissing een onjuist signalement had opgegeven. De stelling van de verdediging was dat verdachte, hoewel hij beantwoordde aan het opgegeven signalement, toch niet een van de personen was geweest die [betrokkene 1] had beroofd. Wel zijn door de raadsman in zijn pleidooi vraagtekens geplaatst bij de wijze waarop [betrokkene 1] is verhoord (met een tolk of niet), waarbij het vermoeden werd geuit dat [betrokkene 1] door de politie “substantieel” zou zijn geholpen, “in het bijzonder [bij] het duiden van de plekken van de mogelijke straatroof”. Op die plaatsaanduiding berust het bewijs echter niet uitsluitend of in beslissende mate.
5.9.
Bovendien heeft het Hof het gedane verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen niet zo hoeven te begrijpen dat het mede werd gedaan om de onbetrouwbaarheid van de plaatsaanduiding aan te vechten. De op de terechtzitting van 18 januari 2013 bij de toelichting op het verzoek als bijkomende reden opgeworpen stelling dat niet duidelijk is in welke taal [betrokkene 1] was verhoord, is daarvoor onvoldoende. De verdediging hoopte met het horen van deze getuige aan te tonen dat het petje dat verdachte droeg een ander petje was dan de getuige had gezien op het hoofd van de man die hem beroofde. Het verdedigingsbelang was daarbij gelegen in de ontlastende verklaring die [betrokkene 1] mogelijk op dit punt zou kunnen afleggen, namelijk dat hij geen gouden letters op het petje van de rover had gezien. Om het aan de tand voelen van een getuige à charge ging het dus in wezen niet.
5.10.
Dat brengt mij op het eerste middel, dat als gezegd onder meer klaagt over de afwijzing van het verzoek om [betrokkene 1] als getuige te horen. De steller van het middel kan worden toegegeven dat de weergave die het Hof geeft van het gedane verzoek, namelijk dat het onder meer zou zijn gebaseerd op de “sole and decisive-regel”, bevreemding wekt. Dat neemt niet weg dat het niet onbegrijpelijk is dat het Hof bij de vraag of het verzoek diende te worden gehonoreerd, heeft meegewogen of en zo ja in hoeverre de door [betrokkene 1] afgelegde verklaring voor verdachte belastend was en door de verdediging werd betwist. Gelet op het kennelijke en niet onbegrijpelijk oordeel van het Hof dat dit maar in zeer beperkte mate het geval was, is het oordeel van het Hof dat niet valt in te zien welk verdedigingsbelang met het horen van [betrokkene 1] als getuige is gemoeid – waarmee het Hof kennelijk tot uitdrukking heeft willen brengen dat redelijkerwijs kan worden aangenomen dat de verdachte niet in zijn verdediging wordt geschaad door het niet horen van bedoelde getuige – evenmin onbegrijpelijk te noemen. Daarbij neem ik in aanmerking dat het Hof heeft vastgesteld dat de gouden tierelantijnen op de pet van verdachte niet op het eerste gezicht zonder meer als letters herkenbaar zijn, zodat niet alleen verklaarbaar is dat de getuige die letters niet heeft genoemd, maar ook dat de bewijswaarde van hetgeen de getuige zich meer dan een jaar na dato nog van af- of aanwezigheid van die letters zou weten te herinneren, op voorhand dubieus is te noemen. Dat laatste betekent dat het Hof kon oordelen dat hetgeen de getuige daaromtrent zou kunnen verklaren, in redelijkheid niet tot een andere uitkomst van ’s Hofs bewijswaardering zou kunnen leiden.
5.11.
Het verzoek om medeverdachte [betrokkene 2] als getuige te horen is door de verdediging slechts summier gemotiveerd, maar kennelijk en niet onbegrijpelijk heeft het Hof het verzoek aldus verstaan dat het verdedigingsbelang bij het horen van [betrokkene 2] gelegen was in het feit dat deze getuige verdachtes bewering dat hij zich pas kort voor de aanhouding bij [betrokkene 2] had gevoegd, zou kunnen bevestigen. Het is niet onbegrijpelijk dat het Hof, dat in aanmerking nam dat [betrokkene 2] die bewering al bij de politie had bevestigd, heeft geoordeeld dat een herhaalde bevestiging redelijkerwijze geen verandering zou brengen in de waardering van het bewijs. Anders dan het middel wil, lijkt uit de recente jurisprudentie van de Hoge Raad te volgen dat het Hof daarbij mocht betrekken dat de bewering van verdachte niet geloofwaardig was (vgl. hiervoor, punt 5.6).
5.12.
Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
6. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
7. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑04‑2015
Dat [betrokkene 2] de gestolen voorwerpen in zijn bezit had, volgt niet alleen uit de herkenning van die spullen door de aangever, maar ook uit het feit dat de Ipad 2 de toegangscode accepteerde die de aangever aan de verbalisant had opgegeven, dat [betrokkene 2] de lederen jas over een andere jas droeg en dat zich in die jas een sleutel van het hotel van de aangever bevond.