Zie productie 4 bij het klaagschrift. Uit productie 5 bij het klaagschrift blijkt dat de officier van justitie op 12 oktober 2021, mogelijk naar aanleiding van de mail van de raadsman, de zaak heeft geseponeerd (zij het met de sepotgrond ‘verdachte onvindbaar’).
HR, 30-05-2023, nr. 22/02585
ECLI:NL:HR:2023:812
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
30-05-2023
- Zaaknummer
22/02585
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:812, Uitspraak, Hoge Raad, 30‑05‑2023; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:377
ECLI:NL:PHR:2023:377, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑04‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:812
Beroepschrift, Hoge Raad, 20‑10‑2022
- Vindplaatsen
Uitspraak 30‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag op sigaretten en tabak onder klager t.z.v. verdenking van overtreding van aangifteplicht (art. 139 DWU en art. 10:1 ADW) en voorhanden hebben van tabaksproducten die niet zijn voorzien van voorgeschreven accijnszegels (art. 73 en 102 Wet op de accijns), waarna voorwerpen (na door OvJ verleende machtiging tot vernietiging) zijn vernietigd en Rb klager n-o heeft verklaard in beklag. Ontvankelijkheid cassatieberoep na machtiging tot vernietiging a.b.i. art. 117 Sv, art. 134.2.c Sv en art. 14.1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. Is beslag beëindigd, nu voorafgaand aan vernietiging van inbeslaggenomen voorwerpen geen waardebepaling heeft plaatsgevonden? Rb heeft vastgesteld dat inbeslaggenomen voorwerpen zijn vernietigd o.g.v. machtiging a.b.i. art. 117 Sv. Hieruit volgt dat, gelet op art. 134.2.c Sv beslag al was beëindigd op moment van beslissing op klaagschrift. Dat voorafgaand aan vernietiging niet waardebepaling a.b.i. art. 117.3 Sv jo. art. 14.1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, nu art. 134.2.c Sv beëindiging van beslag niet afhankelijk stelt van zo’n waardebepaling. Nu Rb klager terecht n-o heeft verklaard in beklag, kan HR cassatieberoep van klager niet in behandeling nemen. Klager n-o. CAG (strekking): verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 22/02585 B
Datum 30 mei 2023
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Holland van 21 maart 2022, nummer RK 22/000204, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft H. Loonstein, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel en van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1
Onder de klager zijn tabak en sigaretten inbeslaggenomen. Deze voorwerpen zijn, na het verlenen van een machtiging tot vernietiging door de officier van justitie, op 11 augustus 2020 vernietigd. Nadien is namens de klager een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a lid 1 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) ingediend, dat strekt tot teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen aan de klager. De rechtbank heeft de klager op 21 maart 2022 niet-ontvankelijk verklaard in dit beklag.
2.2
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat op grond van artikel 134 lid 2 Sv het beslag is beëindigd als gevolg van de verlening van de machtiging tot vernietiging. Het voert daartoe aan dat, ook al is een machtiging tot vernietiging verleend, het beslag niet eindigt als voorafgaand aan de vernietiging van de inbeslaggenomen voorwerpen niet een waardebepaling plaatsvindt.
2.3
De volgende bepalingen zijn van belang.
“1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.”
- Artikel 134 lid 2 Sv:
“2. Het beslag wordt beëindigd doordat hetzij (...)
c. de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd;
(...)”
- Artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen:
“Alvorens aan een verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek uitvoering wordt gegeven, wordt de prijs geschat, die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen.”
2.4
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inbeslaggenomen voorwerpen zijn vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv. Hieruit volgt dat, gelet op artikel 134 lid 2, aanhef en onder c, Sv, het beslag al was beëindigd op het moment van de beslissing op het klaagschrift. Dat – zoals in de toelichting op het cassatiemiddel wordt gesteld – voorafgaand aan de vernietiging niet een waardebepaling als bedoeld in artikel 117 lid 3 Sv in verbinding met artikel 14 lid 1 van het Besluit inbeslaggenomen voorwerpen heeft plaatsgevonden, maakt dat niet anders, nu artikel 134 lid 2, aanhef en onder c, Sv de beëindiging van het beslag niet afhankelijk stelt van zo’n waardebepaling.
2.5
Het vorenstaande brengt met zich dat het cassatiemiddel, dat op een andersluidende opvatting berust, tevergeefs is voorgesteld. Nu de rechtbank de klager terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard in het beklag, kan de Hoge Raad het cassatieberoep van de klager niet in behandeling nemen.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en T.B. Trotman, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2023.
Conclusie 04‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag (art. 552a Sv) over (douane)beslag op tabaksproducten op Schiphol i.v.m. verdenking overtreding aangifteplicht (art. 10:1 ADW) en overtreding art. 73 Wet op de accijns. Falende klacht over het oordeel van de rb dat het beslag ingevolge art. 134.2.c Sv is beëindigd nu de in beslag genomen voorwerpen zijn vernietigd o.g.v. een machtiging a.b.i. art. 117 Sv en de klager daarom niet-ontvankelijk is in zijn beklag. Volgens de AG doet hier niet aan af dat voorafgaand aan de vernietiging (i.s.m. art. 117.3 Sv en art. 14 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen) is verzuimd de waarde van de voorwerpen te bepalen. De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 22/02585 B
Zitting 4 april 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
hierna: de klager
1. Het cassatieberoep
1.1
De rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, heeft bij beschikking van 21 maart 2022 de klager niet-ontvankelijk verklaard in het op grond van art. 552a Sv ingediende beklag, strekkende tot een last tot teruggave van de onder hem in beslag genomen rooktabak en sigaretten.
1.2
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam, heeft één middel van cassatie voorgesteld. Dit middel richt zich tegen de niet-ontvankelijkverklaring van de klager in zijn klaagschrift.
1.3
Deze conclusie leidt tot de slotsom dat het middel faalt en dat het cassatieberoep moet worden verworpen.
2. Aanleiding en verloop van de procedure
2.1
Op 29 mei 2019 is de klager geland op luchthaven Schiphol na een vlucht vanuit Qatar (via Turkije). Bij controle door de douane bleek de klager twee tassen en een rugtas vol met rooktabak en sigaretten bij zich te hebben. Daarop is de klager aangehouden op verdenking van overtreding van de aangifteplicht (als bedoeld in art. 139 DWU/ art. 10:1 ADW) en omdat tabaksproducten niet zijn voorzien van de voorgeschreven accijnszegels (artt. 73 en 102 Wet op de accijns). Bij zijn aanhouding zijn de volgende goederen in beslag genomen:- 1020 pakjes van 50 gram rooktabak, merk Golden Leaf;- 105 pakjes van 50 gram rooktabak, merk Amber Leaf;- 181 stuks Marlboro sigaretten.
2.2
Klager heeft geen afstand gedaan van de in beslag genomen goederen. Op 30 juli 2019 heeft de officier van justitie de beslissing genomen om de in beslag genomen goederen te vernietigen. Aan die beslissing is op 11 augustus 2020 (!) uitvoering gegeven. Daartoe uitgenodigd door een mail van 12 oktober 2021 van de raadsman van de klager, heeft de officier van justitie bij brief van 20 oktober 2021 de raadsman laten weten dat de zaak tegen klager is geseponeerd omdat “het feit 2½ jaar geleden is gepleegd en er geen zicht is op een nieuwe zittingsdatum”.1.
2.3
Namens de klager is op 23 december 2021 een op art. 552a Sv gebaseerd klaagschrift ingediend, strekkende tot teruggave van de onder hem in beslag genomen rooktabak en sigaretten. Het klaagschrift is op 7 maart 2022 in openbare raadkamer behandeld. De enkelvoudige raadkamer van de rechtbank heeft daar op 21 maart 2022 op beslist.
3. De beschikking
3.1
De rechtbank heeft in haar beschikking hetgeen door partijen is aangevoerd als volgt samengevat:
“Beklag
Het beklag strekt tot een last tot teruggave van de inbeslaggenomen goederen. De raadsman van klager heeft aangevoerd dat het beslag niet is geëindigd door de vernietiging van de goederen. Deze vernietiging is – gelet op artikel 117 Van het Wetboek van Strafvordering (Sv) – niet volgens de wettelijke voorschriften verlopen, aangezien de waarde niet is bepaald. Indien de goederen meer dan 2.000 euro waard zijn – hetgeen hier het geval is –, had er een second opinion moeten hebben plaatsgevonden, ook dat is niet gebeurd. Voor de rechtsgevolgen heeft de raadsman verwezen naar een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2019:2470) hof: vernietiging had hier plaatsgevonden zonder machtiging, zodat volgens hof geen [sprake was van] beëindiging beslag.
Bij het sepot heeft het Openbaar Ministerie niet een vordering ingediend om de inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren of te onttrekken aan het verkeer. Dat had ook gekund. Klager is aangehouden omdat hij geen accijns had betaald. Vervolgens is de zaak geseponeerd. Vandaag gaat het om de vraag of de goederen terecht vernietigd zijn.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft primair verzocht klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beklag. De goederen zijn rechtmatig vernietigd. Het beslag is daarmee beëindigd.
Subsidiair heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat het klaagschrift ongegrond verklaard dient te worden. Het gaat om goederen die zonder toezicht en controle zijn ingevoerd. Het ging niet om een enkele slof te veel, maar om tassen vol met sigaretten en tabak. Dat mag niet zomaar worden ingevoerd. Waardebepaling is daarbij niet aan de orde. Alleen een machtiging op grond van artikel 117 Sv is voldoende om de goederen te vernietigen. Het was beter geweest als er bij het sepot een onttrekking aan het verkeer was gevorderd, maar door het sepot kunnen de goederen desondanks worden vernietigd.
Naar het oordeel van de officier van justitie is sprake van een strafbaar feit. Een schadevergoeding is daarbij niet redelijk en billijk.”
3.2
De rechtbank heeft de klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag en daartoe overwogen:
“Op 30 juli 2019 is de machtiging als bedoeld in artikel 117 Sv verleend door de officier van justitie, waardoor ingevolge artikel 134, tweede lid, onder sub c Sv het beslag wordt beëindigd. De raadsman heeft onder verwijzing naar artikel 117 lid 3 Sv gesteld dat er geen waarde is bepaald en derhalve de machtiging niet aan de eisen van de wet voldoet, zodat het beslag nog niet is geëindigd. Naar het oordeel van de rechtbank wordt reeds door de verlening van de machtiging het beslag beëindigd. Artikel 117 lid 3 Sv jo. artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen, inhoudende – kort gezegd – dat de waarde van het voorwerp bij het einde van het beslag dient te worden bepaald, is opgenomen met het oog op artikel 119, tweede lid, Sv (Kamerstukken II, 1993/94, 23 692, 3, p. 14). Dit betreft de uitvoering van de machtiging en niet de verlening van de machtiging. Indien de waarde van de goederen niet is geschat voordat aan de machtiging tot vernietiging uitvoering is gegeven, heeft dit derhalve geen gevolgen voor het alsdan reeds beëindigde beslag.
Onder deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat het beslag op de pakken rooktabak en sigaretten is beëindigd door verlening van de machtiging tot vernietiging, zodat klager niet kan worden ontvangen in zijn beklag.”
4. Het middel
4.1
In het middel wordt geklaagd dat de rechtbank de klager “ten onrechte niet-ontvankelijk [heeft] verklaard in zijn beklag” doordat “de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beslag door de verlening van de machtiging” tot vernietiging als bedoeld in art. 117 Sv, is beëindigd, terwijl art. 117 lid 3 jo art. 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen (Biv) niet is nageleefd.
4.2
Voor de beoordeling van het middel zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang:
Art. 117 lid 1 tot en met lid 3 Sv:
“1. De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.
2. De in het eerste lid bedoelde machtiging kan door het openbaar ministerie worden verleend ten aanzien van voorwerpen
a. die niet geschikt zijn voor opslag;
b. waarvan de kosten van de bewaring niet in een redelijke verhouding staan tot hun waarde;
c. die vervangbaar zijn en waarvan de tegenwaarde op eenvoudige wijze kan worden bepaald.
Ten aanzien van inbeslaggenomen voorwerpen die van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, wordt slechts machtiging tot vernietiging verleend.
3. De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.”
“1. Een last tot teruggave van een inbeslaggenomen voorwerp dat in bewaring is gegeven, is gericht tot de bewaarder.
2. Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, omdat de bewaring van het voorwerp overeenkomstig de machtiging, bedoeld in artikel 117, tweede lid, dan wel op de wijze voorzien in artikel 118, derde lid, is beëindigd, gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.”
Art. 134 lid 2, aanhef en onder c, Sv:
“2. Het beslag wordt beëindigd doordat (…)
c. de machtiging als bedoeld in artikel 117 is verleend en het voorwerp niet om baat is vervreemd.”
Art. 14 lid 1 Biv:
“1. Alvorens aan een verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek uitvoering wordt gegeven, wordt de prijs geschat, die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen.”
4.3
Op grond van art. 117 Sv is het openbaar ministerie bevoegd om – zonder rechterlijke tussenkomst2.– aan de bewaarder of de ambtenaar als bedoeld in art. 117 lid 3 Sv – een machtiging tot vernietiging van in beslag genomen voorwerpen te verlenen. Art. 117 lid 3 Sv in verbinding met art. 14 Biv bepaalt dat voorafgaand aan de uitvoering van de machtiging tot vernietiging de waarde van het voorwerp dient te worden geschat. Wanneer na een last tot teruggave3.blijkt dat hier niet aan kan worden voldaan omdat het voorwerp als gevolg van een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv niet meer beschikbaar is, kan op grond van art. 119 lid 2 Sv aan die last uitvoering worden gegeven door uitbetaling van de prijs die de voorwerpen bij verkoop redelijkerwijs hadden moeten opbrengen.
4.4
Ingevolge art. 134 lid 2, onder c, Sv eindigt het beslag wanneer vaststaat dat een in beslag genomen voorwerp is vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv en het voorwerp niet om baat is vervreemd. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad betekent dit dat beklag als bedoeld in art. 552a Sv niet meer kan worden gedaan.4.Niet alleen over het ‘gebruik’ van het in beslag genomen voorwerp vanwege (dreigende) vernietiging, maar ook over het uitblijven van een last tot teruggave van een inmiddels vernietigd voorwerp kan uit hoofde van art. 552a Sv niet meer worden geklaagd.5.Wel staat in die gevallen de weg naar de civiele rechter open.6.
4.5
Wanneer een voorwerp is vernietigd zonder machtiging van de officier van justitie is het beslag niet geëindigd en is de klager wél ontvankelijk in zijn klaagschrift.7.Bij een last tot teruggave waar feitelijk geen gevolg aan kan worden gegeven omdat het voorwerp (onrechtmatig) is vernietigd, is art. 119 lid 2 Sv van overeenkomstige toepassing en dient de bewaarder over te gaan tot betaling van de prijs die het voorwerp bij verkoop zou hebben opgebracht.8.
4.6
In de onderhavige zaak heeft de rechtbank vastgesteld dat de in beslag genomen voorwerpen zijn vernietigd op grond van een machtiging als bedoeld in art. 117 Sv. Vervolgens heeft de rechtbank overwogen dat ingevolge art. 134 lid 2, onder c, Sv het beslag door deze machtiging is beëindigd en dat de klager daarom niet kan worden ontvangen in zijn beklag. Dat oordeel is gelet op het voorgaande op zichzelf juist.
4.7
Het betoog van de raadsman dat het beslag niet zou zijn beëindigd omdat de vernietiging niet volgens de wettelijke voorschriften is verlopen, meer in het bijzonder omdat is verzuimd op grond van art. 117 lid 3 Sv de waarde van de in beslag genomen voorwerpen te bepalen, is door de rechtbank niet gevolgd. De rechtbank heeft in dit verband overwogen dat bedoelde waardebepaling de uitvoering van de machtiging betreft en niet de verlening van de machtiging. “Indien de waarde van de goederen niet is geschat voordat aan de machtiging tot vernietiging uitvoering is gegeven, heeft dit derhalve geen gevolgen voor het alsdan reeds beëindigde beslag”, aldus de rechtbank. Volgens de steller van het middel is dit oordeel onbegrijpelijk en/of in strijd met het recht. Ter onderbouwing van die opvatting wordt in de toelichting op het middel aansluiting gezocht bij de jurisprudentie die geldt in het geval het beslag is vernietigd zonder machtiging tot vernietiging.9.Dan is het beslag niet beëindigd en kan de belanghebbende zich tot de beklagrechter wenden. Volgens de steller van het middel moet die lijn ook worden gevolgd wanneer niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften (in dit geval art. 117 lid 3 Sv en art. 14 lid 1 Biv) is vernietigd.
4.8
Ik zie dat anders. Het enkele feit dat degene aan wie de machtiging is gericht heeft verzuimd “zorg [te dragen] voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht” (als bepaald in art. 117 lid 3 Sv), doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de daaraan voorafgaande, op grond van art. 117 lid 2 Sv verleende, machtiging. De machtiging tot vernietiging is ook niet voorwaardelijk in die zin dat zij pas geldt nadat een waardebepaling heeft plaatsgevonden. Reeds de afgifte van de machtiging betekent dat op grond van art. 134 lid 2, onder c, Sv het beslag is beëindigd, zodat de klager niet-ontvankelijk is in zijn beklag.
4.9
De overweging van de rechtbank dat het in art. 117 lid 3 Sv bepaalde is gericht op de uitvoering van de machtiging en niet op de verlening van machtiging is niet onbegrijpelijk en evenmin in strijd met het recht. Terecht wijst de rechtbank op de wetsgeschiedenis waaruit volgt dat deze bepaling in de wet is opgenomen met het oog op art. 119 lid 2 Sv voor het geval een last tot teruggave wordt gegeven en het voorwerp reeds is vernietigd.10.Art. 117 lid 3 Sv behelst geen constitutief vereiste voor de afgifte van de machtiging zelf.
4.10
Uit het voorgaande volgt dat voor zover de klager meent aanspraak te kunnen maken op een vergoeding voor de vernietigde rookwaar, hij daartoe enkel nog de weg van de civiele rechter (als restrechter) kan bewandelen. Aangezien exact vast staat wat de omvang en de samenstelling van het inmiddels vernietigde beslag is geweest en welke accijns daarvoor bij aangifte had moeten worden betaald (volgens productie 1 bij het klaagschrift een bedrag van € 8.288,05) lijkt een reële berekening van de waarde van het beslag mogelijk zonder dat het beslag feitelijk nog beschikbaar is.
5. Slotsom
5.1
Het middel faalt.
5.2
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden beschikking aanleiding behoren te geven.
5.3
Deze conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑04‑2023
Tot 1996 konden in beslag genomen voorwerpen alleen worden vervreemd met machtiging van de rechter. Zie daarover M.J. Borgers, ‘Rechtsbescherming bij vervreemding van in beslag genomen voorwerpen’, in: DD 2000, p. 449-450; F. Vellinga-Schootstra, ‘Weg is pech, of: rechtsbescherming rond vernietiging en vervreemding van in het belang van de strafvordering in beslag genomen voorwerpen’, in: G. Knigge e.a. (red.), Gehoord de Procureur-Generaal, Opstellen aangeboden aan prof. mr. J.W. Fokkens ter gelegenheid van zijn afscheid als Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden, Deventer: Wolters Kluwer 2016, p. 332.
HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3710, rov. 2.3; HR 18 juni 2019, ECLI:NL:HR:2019:972, rov. 3.3.
HR 26 maart 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ5406, rov. 3.4.4. Zie uitgebreider hierover: Vellinga-Schootstra, 2016, p. 343-336 meer in het bijzonder over de rechtspraak van de HR op dit vlak in het licht van de wetsgeschiedenis en de – vanuit diverse hoeken – hierop geuite kritiek in verband met de rechtsbescherming. NB: Naar toekomstig recht zal in raadkamer ook kunnen worden verzocht om de teruggave van een inmiddels vernietigd voorwerp (of althans van de waarde ervan); beoogd wordt aan de huidige rechtspraak – waarin een vernietiging tot gevolg heeft dat niet meer in de beklagprocedure kan worden verzocht om teruggave – een einde te maken (Kamerstukken II 2022/23, 36327, nr. 3 (MvT), ongenummerd, online pagina 588).
Twee civiele procedures zijn hierbij van belang: het kort geding als wijze van rechtsbescherming vooraf en de bodemprocedure als wijze van rechtsbescherming achteraf, zie M.J. Borgers, ‘Rechtsbescherming bij vervreemding van in beslag genomen voorwerpen’, DD 2000, afl. 5, p. 474-477.
HR 2 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG1758, NJ 2003/662 waarin sprake was van een in beslag genomen voorwerp dat was vernietigd zonder dat die vernietiging was gebaseerd op art. 116.2.c, art. 117 of art 118.3 Sv; HR 19 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:949, NJ 2018/453 m.nt. P.A.M. Mevis waar het ook ging om voorwerpen waarvan niet kon worden vastgesteld dat deze waren vernietigd op een wijze als voorzien in art. 134.b en c Sv. Vgl. Vellinga-Schootstra, 2016, p. 336 waarin zij in dit verband betoogt dat een klaagschrift enkel ontvankelijk zal zijn ‘indien de vernietiging niet volgens het boekje (art. 117 Sv) is gegaan”.
HR 2 september 2003, ECLI:NL:HR:2003:AG1758, NJ 2003/662, rov. 3.3.2, zie ook AG Knigge in zijn conclusie voorafgaand aan HR 19 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:949, NJ 2018/453 m.nt. P.A.M. Mevis in randnr. 4.3.
Zie hiervoor onder randnummer 5.4. De steller van het middel wijst evenals de raadsman in raadkamer ook nog op een beschikking van het Hof Amsterdam van 5 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2470 waarin het hof de klager ontvankelijk achtte in zijn beklag omdat de goederen niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften, en zonder de machtiging als bedoeld in artikel 117 lid 1 Sv, zijn vernietigd, zodat van een beëindiging van het beslag geen sprake is.
Beroepschrift 20‑10‑2022
Hoge Raad der Nederlanden
Strafgriffie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
datum: 20 oktober 2022
inzake: [klager]
ons ref.: 22-5301
uw ref.: 22/02585
betreft: schriftuur houdende middel van cassatie
In de zaak van:
[klager], verzoeker tot cassatie van de door de rechtbank Noord-Holland (zittingsplaats Haarlem) op 21 maart 2022 onder parket nummer 15-178710-19 (raadkamernummer: 22-000204) uitgesproken beslissing.
Ter inleiding: de goederen van [klager] zijn op 29 mei 2019 in beslag genomen. Op 30 juli 2019 heeft de officier van justitie de beslissing genomen om de in beslag genomen goederen te vernietigen, hetgeen op 11 augustus 2020 geschiedde. De waarde van de goederen zijn niet bepaald in de zin van artikel 117 lid 3 jo. artikel 14 lid 1 besluit inbeslaggenomen voorwerpen. Bij brief van 20 oktober 2021 is de zaak geseponeerd.
Middel I
Het recht — in het bijzonder het artikel 117 lid 3 Sv jo. artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen — is geschonden, doordat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het beslag door de verlening van de machtiging (terwijl niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften is vernietigd) is beëindigd. Artikel 117 lid 3 Sv jo. Artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen is opgenomen met het oog op artikel 119 lid 2 Sven ‘dit’ betreft-aldus de rechtbank — de uitvoering van de machtiging en niet de verlening van de machtiging. De rechtbank is daarom van oordeel dat het niet schatten van de waarde van de goederen, voordat aan de machtiging tot vernietiging uitvoering is gegeven, geen gevolgen heeft voor het ‘alsdan reeds beëindigde beslag’. [klager] is ook ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag.
Toelichting op middel I
Arikel 117 lid 1 Sv luidt als volgt:
‘De inbeslaggenomen voorwerpen worden niet vervreemd, vernietigd, prijsgegeven of tot een ander doel dan het onderzoek bestemd, tenzij na verkregen machtiging.’
Artikel 117 lid 3 Sv luidt als volgt:
‘De in het eerste lid bedoelde machtiging is gericht tot de bewaarder of aan de ambtenaar die de voorwerpen in afwachting van hun vervoer naar de bewaarder onder zich heeft. Degene aan wie de machtiging is gericht, draagt zorg voor de bepaling van de waarde die het voorwerp op dat moment bij verkoop redelijkerwijs zou hebben opgebracht.’
In de door de rechtbank aangehaalde memorie van toelichting (Kamerstukken II, 1993/94, 23 692, 3) is onder meer het volgende bepaald:
- ‘—
Bepaling van de waarde van voorwerpen met betrekking waartoe de machtiging is verleend (art. 117, derde lid, Sv)
De machtiging tot vervreemding, vernietiging, prijsgeven of bestemming tot een ander doel dan onderzoek wordt gegeven in die gevallen waarin de bewaring en opslag van inbeslaggenomen voorwerpen praktisch onuitvoerbaar of bezwaarlijk is. Ingevolge het tweede lid van artikel 134 wordt daardoor het beslag beëindigd. Het zou echter onredelijk zijn dat de beslagene of de rechthebbende daarmee alle rechten op het voorwerp zou verliezen. Artikel 119, tweede lid, bepaalt dan ook dat ingeval teruggave niet meer mogelijk is, de waarde van het voorwerp zal worden uitgekeerd. Met het oog daarop is op deze plaats voorgeschreven dat de waarde van het voorwerp bij het einde van het beslag dient te worden bepaald.’
Artikel 119 lid 2 Sv luidt als volgt:
‘Indien de bewaarder niet aan de last tot teruggave kan voldoen, omdat de bewaring van het voorwerp overeenkomstig de machtiging, bedoeld in artikel 117, tweede lid, dan wel op de wijze voorzien in artikel 118, derde lid, is beëindigd, gaat de bewaarder over tot uitbetaling van de prijs, die het voorwerp bij verkoop door hem heeft opgebracht of redelijkerwijze zou hebben opgebracht.’
Artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen luidt als volgt:
‘Alvorens aan een verkregen machtiging tot het vernietigen, prijsgeven of bestemmen tot een ander doel dan het onderzoek uitvoering wordt gegeven, wordt de prijs geschat, die het betrokken voorwerp bij verkoop redelijkerwijs zou moeten opbrengen.’
De rechtsvraag die thans voorligt is, welke rechtsgevolgen moeten worden verbonden aan het niet-naleven van het bepaalde in artikel 117 lid 3 Sv jo. artikel 14 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen. Meer in het bijzonder: komt een beslag te beëindigen door een machtiging zoals bedoeld in artikel 117 lid 1 Sv, terwijl het bepaalde in artikel 117 lid 3 Sv jo. artikel 114 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen is geschonden, zodat een klager niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn beklag in de zin van artikel 552a Sv?
Het antwoord op die vraag luidt volgens [klager] twee maal: neen. Een beslag komt in dergelijke omstandigheden niet te eindigen en dus is een klager ontvankelijk in zijn beroep.
Uit rechtspraak volgt dat indien goederen kennelijk niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften en zonder een machtiging zoals bedoeld in artikel 117 lid 1 Sv zijn vernietigd, van een beëindiging van het beslag geen sprake is (zie HR 19 juni 2018, ECLI:NL:HR:2018:949 en Gerechtshof Amsterdam 5 maart 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2470). Vast staat dat in de zaak van [klager] de goederen niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften (lees: niet in overeenstemming met het bepaalde in artikel 117 lid 3 Sv jo. artikel 114 lid 1 Besluit inbeslaggenomen voorwerpen) zijn vernietigd. (Strikt genomen ligt er wel — anders dan in de genoemde rechtspraak — een machtiging.) De overweging van de rechtbank, dat ‘‘dit’ de uitvoering van de machtiging en niet de verlening van de machtiging betreft’,1. is onbegrijpelijk en ook niet gemotiveerd (laat staan met rechtspraak). Bottom line is dat niet in overeenstemming met de wettelijke voorschriften is vernietigd. Daarom is van een beëindiging van het beslag geen sprake. Het oordeel van de rechtbank dat ‘indien de waarde van de goederen niet is geschat voordat aan de machtiging tot vernietiging uitvoering is gegeven, dit derhalve geen gevolgen heeft voor het ‘alsdan reeds beëindigde beslag’’ is in strijd met het recht. Het beslag is niet komen te eindigen en klager had ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag.
Ten overvloede: dat aan een last tot teruggave niet kan worden voldaan, staat aan het geven van die last niet in de weg (HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:2011:BP9413).
Verzoeker tot cassatie verzoekt Uw Edelhoogachtbaar College de bestreden beslissing van 21 maart 2022 van de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, te vernietigen en de zaak terug te verwijzen naar de rechtbank Noord-Holland, zittingsplaats Haarlem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan dan wel de zaak zelf af te doen.
Deze schriftuur wordt ondertekend en ingediend door mr. H. Loonstein, advocaat te Amsterdam, die verklaart daartoe door verzoeker bepaaldelijk te zijn gevolmachtigd.
Hoogachtend,
H. Loonstein
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 20‑10‑2022
Geparafraseerd; cursief door advocaat.