RI 2010/60
Strafrecht. Bedrieglijke bankbreuk. Hoe dienen de in art. 343 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’ te worden uitgelegd?
HR 11-05-2010, ECLI:NL:PHR:2010:BL7662
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11 mei 2010
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, H.A.G. Splinter-van Kan
- Zaaknummer
08/00697
- Conclusie
A-G Machielse
- LJN
BL7662
- JCDI
JCDI:ADS874680:1
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht / Delicten Wetboek van Strafrecht
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Insolventierecht / Faillissement
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2010:BL7662, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑05‑2010
ECLI:NL:PHR:2010:BL7662, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 11‑05‑2010
- Wetingang
Sr art. 343
Essentie
Strafrecht. Bedrieglijke bankbreuk.
Hoe dienen de in art. 343 Sr gebezigde bewoordingen ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van de schuldeisers’ te worden uitgelegd?
Samenvatting
Het hof heeft ten laste van verdachte bewezen verklaard dat ‘A B.V. op tijdstippen in de periode van 2 mei 2000 tot en met 8 maart 2002, meermalen, in Nederland, als rechtspersoon die bij vonnis van 30 januari 2001 van de rechtbank te Rotterdam (insolventienummer 01/41 F) in staat van faillissement is verklaard, ter bedrieglijke verkorting van de rechten van schuldeisers van de rechtspersoon enig goed aan de boedel onttrokken heeft, ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.