HR 24 mei 2011, ECLI:NL:HR:BP6581, rov. 2.3.
HR, 19-06-2018, nr. 16/05050
ECLI:NL:HR:2018:951
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
19-06-2018
- Zaaknummer
16/05050
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Bijzonder strafrecht (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:951, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 19‑06‑2018; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2018:641
ECLI:NL:PHR:2018:641, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑05‑2018
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:951
- Vindplaatsen
Uitspraak 19‑06‑2018
Partij(en)
19 juni 2018
Strafkamer
nr. S 16/05050
LBS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag van 13 oktober 2016, nummer 22/002237-16, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier A. El Mokhtari, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 19 juni 2018.
Conclusie 22‑05‑2018
Nr. 16/05050 Zitting: 22 mei 2018 | Mr. A.E. Harteveld Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof Den Haag heeft de verdachte bij arrest van 13 oktober 2016 wegens het onder 1 bewezenverklaarde “medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod” en het onder 2 bewezenverklaarde “handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie”, veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van twintig uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door tien dagen hechtenis, alsmede een geldboete van €500, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door tien dagen hechtenis.
Er bestaat samenhang met de zaken 16/05051. In deze zaken zal ik vandaag ook concluderen.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte en mr. E. Tamas, advocaat te 's-Gravenhage, heeft één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
4.1. Het middel klaagt dat de bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde ten aanzien van het medeplegen onvoldoende is gemotiveerd.
4.2. Ten laste van de verdachte is – voor zover relevant voor de beoordeling van het middel – bewezenverklaard dat:
“1.
zij op 13 september 2015 te Schiedam tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine, zijnde amfetamine een middel als bedoeld in d bij de Opiumwet behorende lijst I”
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2015 van de politie, eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2015330120-9. Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2]:
Op 13 september 2015 zagen wij op de Noordvest te Schiedam een voertuig rijden. Wij waren voornemens dit voertuig te controleren. Het voertuig werd geparkeerd in een parkeervak aan de Noordvest. Wij zagen dat er zich twee personen in het voertuig bevonden, een man aan de bestuurderszijde en een vrouw als bijrijder. De bestuurder bleek later de verdachte [medeverdachte] te zijn en de bijrijder bleek de verdachte [verdachte] te zijn.
Toen ik, verbalisant [verbalisant 2], met [medeverdachte] in gesprek was, zag ik in de handgreep van het portier aan de bestuurderszijde een op een telefoon gelijkend voorwerp liggen met aan de bovenzijde hiervan twee ijzeren polen. Ik zag dat aan de rechterzij kant van het op een telefoon gelijkende voorwerp een knopje zat. Toen ik dit knopje indrukte, hoorde ik een knetterend geluid en zag ik een vonkoverslag tussen de eerder genoemde ijzeren polen, zoals tevens gebeurt bij een stroomstootwapen. Ik nam het stroomstootwapen ter plaatse in beslag. Hiervan is een kennisgeving van inbeslagname opgemaakt onder nummer 2015330120-7.
Ik, verbalisant [verbalisant 2], vroeg [medeverdachte] of wij mogelijk drugs in het voertuig zouden aantreffen. Ik hoorde [medeverdachte] verklaren dat er in het vak van het portier van de bestuurder een zakje met amfetamine zou liggen. Wij, verbalisanten, hebben hierop een nader onderzoek ingesteld in het voertuig. Ik, verbalisant [verbalisant 2], trof hierop op de genoemde plaats in het portier aan de bestuurderszijde een grote gripzak met daarin wit poeder. Ik, verbalisant [verbalisant 1], opende het dashboardkastje van het voertuig en zag daar een wit gripzakje met daarin een witte, plakkerige substantie liggen. Ik vroeg [verdachte] of de stof in het zakje speed was. Ik hoorde [verdachte] hierop bevestigend antwoorden. Wij namen de twee gripzakjes in beslag voor nader onderzoek. Hiervan is apart een kennisgeving van inbeslagname opgemaakt onder nummer 2015330120-8.
2.
Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nr. PL1700-2015330120-7, voor zover inhoudende zakelijk weergegeven -:
Inbeslagneming
Plaats : Noordvest te Schiedam
Datum : 13 september 2015
Reden : Bezit overige wapens
Volgnummer 1
Goednummer : PL1700-2015330120-4973579
Object : Stroomstootwap
Bijzonderheden : Stroomstootwapen in de vorm van een
mobiele telefoon
3.
Een geschrift, zijnde een kennisgeving van inbeslagneming met nr. PL1700-2015330120-8, voor zover inhoudende – zakelijk weergegeven -:
Inbeslagneming
Plaats : Noordvest te Schiedam
Datum : 13 september 2015
Omstandigheden : Bij zoeken in de auto 2 zakjes
amfetamine (speed) aangetroffen.
Volgnummer 1
Goednummer : PL1700-2015330120-4973580
Object : Verdovende mid (Amfetamine)
Aantal : 1 gripzak
Volgnummer 2
Goednummer : PL1700-2015330120-4973581
Object : Verdovende mid (Amfetamine)
Aantal : 1 gripzakje
4.
Een proces-verbaal onderzoek verdovende middelen d.d. 14 september 2015 van de politie, eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2015330120-24. Dit proces-verbaal houdt onder neer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 3]:
Door de Forensische Opsporing werd een onderzoek ingesteld in verband met een vermoedelijke overtreding van de Opiumwet. Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid vermoedelijk verdovende middelen die aan mij ter beschikking werd gesteld door Sporenbeheer van de Forensische Opsporing. De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
Aantal : 2
Goednummer : PL1700-2015330120-4973580
Goednummer : PL1700-2015330120-4973581
Het in de onderstaande sporenlijst vermelde sporenmateriaal werd veiliggesteld, inbeslaggenomen en gewaarmerkt.
Monster sporen
SIN : AAIW512ONL
Plaats veiligstellen: 4973580
SIN :AAIW5119NL
Plaats veiligstellen: 4973581
5.
Een voor kopie conform origineel gewaarmerkt afschrift van het deskundigenrapport “Identificatie van drugs en precursoren” van het Nederlands Forensisch Instituut d.d. 18 januari 2016, opgesteld en ondertekend door ing. C.M.M. Diever-Heezen, deskundige forensische drugsanalyse.
Dit rapport houdt onder meer in:
als conclusie van het door deze deskundige verrichte onderzoek:
Kenmerk | Conclusie |
AAIW512ONL | bevat amfetamine |
AAIW5119NL | bevat amfetamine |
Amfetamine is vermeld op lijst 1, behorende bij de Opiumwet.
6.
Een proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 september 2015 van de politie, eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2015330120-14.
Dit proces-verbaal houdt onder meer in -zakelijk weergegeven-:
als relaas van de opsporingsambtenaar [verbalisant 4], taakaccenthouder van de Wet Wapens en Munitie:
Ik heb een onderzoek ingesteld naar het op 13 september 2015 in de auto van de verdachte [verdachte] inbeslaggenomen voorwerp. Hierbij zag ik het volgende:
Dit voorwerp is een zogenaamd stroomstootwapen. Met dit voorwerp kunnen personen door een elektrische stroomstoot weerloos worden gemaakt of pijn toegebracht. Derhalve is dit voorwerp een wapen in de zin van artikel 2, lid 1, categorie II, onder 5 van de Wet Wapens en Munitie.
Goed: PL1700-2015330120-4973579, stroomstootwapen in de vorm van een mobiele telefoon.
7.
Een proces-verbaal van verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 13 september 2015 van de politie, eenheid Rotterdam, met nr. PL1700-2015330l20-11. Dit proces-verbaal houdt onder meer in - zakelijk weergegeven-:
als de op genoemde datum afgelegde verklaring van [medeverdachte]:
Het klopt dat ik een hoeveelheid amfetamine bij mij had op 13 september 2015. Die amfetamine was van [verdachte] (het hof begrijpt: verdachte [verdachte]) en mij samen.
8.
De verklaring van de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 13 oktober 2016 verklaard — zakelijk weergegeven -:
Op 13 september 2015 had ik de taser bij me. Ik heb de taser in het portier gelegd.
Ik wist dat er drugs in de auto lagen en dat het speed was.
De geschriften zijn slechts in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen voor het bewijs gebezigd.”
4.4.
Vooropgesteld zij dat om van medeplegen te kunnen spreken, sprake moet zijn van een nauwe en bewuste samenwerking.1.Niet vereist is dat alle medeplegers uitvoeringshandelingen verrichten. Wel vereist is dat de samenwerking intensief is, teneinde medeplegen te onderscheiden van medeplichtigheid.2.De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is.3.
4.5.
Het middel klaagt in het bijzonder dat de wetenschap van de verdachte omtrent de drugs die zich in de auto bevonden waarin zij als passagier zat, de bekendheid met de stof en het ontbreken van bezwaren daartegen, nog niet maakt dat uit de bewijsmiddelen zonder meer de voor medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan volgen.
4.6.
Aan de beantwoording van de vraag of – kortweg – bewijs van wetenschap van de aanwezigheid van drugs en het zich daarvan niet distantiëren, voldoende zou kunnen zijn om te voldoen aan het vereiste van een nauwe en bewuste samenwerking bij het opzettelijk aanwezig hebben van die drugs, wordt in het onderhavige geval niet toegekomen. Uit de in de bewijsmiddelen onder 7. opgenomen verklaring van de medeverdachte dat de drugs van hem en de verdachte samen waren volgt immers zonder meer dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en de medeverdachte.
4.7.
Het middel faalt evident.
5. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het beroep met toepassing van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑05‑2018
HR 6 juli 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO9905, rov. 3.4.
HR 2 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3474, rov. 3.2.1; HR 24 maart 2015, ECLI:NL:HR:2015:716, rov. 3.2.2.