Rb. 's-Gravenhage, 07-12-2011, nr. AWB 10/4808 WA
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV2023, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum
07-12-2011
- Zaaknummer
AWB 10/4808 WA
- LJN
BV2023
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBSGR:2011:BV2023, Uitspraak, Rechtbank 's-Gravenhage, 07‑12‑2011; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2013:BZ6591, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NTFR 2012/2043 met annotatie van mr. J.M. Sitsen
Uitspraak 07‑12‑2011
Inhoudsindicatie
Winstaandeel 2006. Eiseres ontplooit activiteiten die bestaan uit het opsporen en winnen van aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Over de opbrengsten uit het winningsbedrijf wordt van eiseres ingevolge de Mijnbouwwet het staatswinstaandeel geheven. Eiseres is medehoudster van winningsvergunningen en heeft met andere vergunninghouders samenwerkingsovereenkomsten gesloten, de zogenoemde Unitisation Agreements, onder meer vanwege het gezamenlijke gebruik van platforms voor de productie, behandeling en compressie van gas. Op grond van deze Unitisation Agreements worden de vergoedingen voor het gebruik van de platforms over de vergunninghouders verdeeld naar verhouding van hun aandeel in de winningsvergunningen. Verweerder heeft naar aanleiding van een boekenonderzoek aan eiseres een navorderingsaanslag winstaandeel opgelegd en daarbij het standpunt ingenomen dat de vergoedingen voor het gebruik door eiseres van platforms waarvan zij de mede-eigendom heeft, tot het resultaat voor het winstaandeel dienen te worden gerekend. In geschil is of vergoedingen in verband met het gebruik van de platforms en installaties behoren tot de aan de vergunning toe te rekenen opbrengsten van het winningbedrijf en daarmee onderworpen zijn aan het winstaandeel, dan wel sprake is van vergoedingen voor derdengebruik, het zogenoemde ‘third-party-income’. Naar het oordeel van de rechtbank dient het winstaandeel op grond van artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet per winstaandeelplichtige en per vergunning te worden bepaald. Dit brengt mee dat de vergoedingen voor het gebruik van de platforms tot de grondslag voor het winstaandeel dienen te worden gerekend voor zover deze door eiseres zijn betaald voor feitelijk gebruik door haarzelf van de platforms. Derhalve kunnen de correcties van verweerder slechts gedeeltelijk in stand blijven en is het beroep in zoverre gegrond.
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/4808 WA
Uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2011 ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in de zaak tussen
[X] B.V., gevestigd te [Z], eiseres,
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 10 december 2007 voor het jaar 2006 een aanslag winstaandeel (aanslagnummer [aanslagnummer 1]) opgelegd naar een resultaat van € 364.527.371.
Verweerder heeft aan eiseres met dagtekening 17 december 2009 voor het jaar 2006 een navorderingsaanslag winstaandeel (aanslagnummer [aanslagnummer 2]) opgelegd naar een resultaat van € 375.062.832 (hierna: de navorderingsaanslag). Tegelijkertijd heeft verweerder bij beschikking aan eiseres € 367.984 heffingsrente in rekening gebracht.
Verweerder heeft de dagtekening van de navorderingsaanslag bij brief van 20 januari 2010 gewijzigd in 25 januari 2010.
Eiseres heeft bij brief van 22 januari 2010 bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslag. Op 18 maart 2010 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 2 juni 2010 de navorderingsaanslag gehandhaafd.
Eiseres heeft daartegen bij faxbericht van 12 juli 2010, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde dag, beroep ingesteld. Op 24 augustus heeft eiseres bij fax een aanvullend beroepschrift ingediend.
Verweerder heeft bij schrijven van 18 oktober 2010 de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Eiser en verweerder hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn steeds in afschrift aan de wederpartij verstrekt.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 april 2011 te 's-Gravenhage.
Namens eiseres zijn daar verschenen [A], [B] en [C]. Namens verweerder zijn verschenen [D] en [E].
Overwegingen
Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
1. Eiseres ontplooit activiteiten die bestaan uit het opsporen en winnen van aardgas op het Nederlandse deel van het continentale plat van de Noordzee. Zij is medehoudster van winningsvergunningen, die zijn verleend door de Minister van Economische Zaken. Voor de beoordeling van de navorderingsaanslagen zijn van belang de vergunningen voor de vergunninggebieden [a], [b]/[c], [d] en [e].
2. Gas- en olievelden zijn niet beperkt tot één vergunninggebied maar vormen zogenoemde overlopende structuren. Vanwege die overlopende structuren heeft eiseres met andere vergunninghouders samenwerkingsovereenkomsten gesloten, de zogenoemde Unitisation Agreements. De Unitisation Agreements regelen de verdeling van de met de winning van delfstoffen behaalde opbrengsten en gemaakte kosten over de deelnemende vergunninghouders in de unit. Eiseres is deelnemende partij in Unitisation agreements voor respectievelijk de Unit [f], de Unit [g] en voor de Unit [h].
Unit [f]
3.1. Op 14 maart 2001 heeft eiseres met andere (mede)vergunninghouders terzake van de unit [f] een Unitisation Agreement (hierna: UA) gesloten. In deze UA zijn onder meer de volgende bepalingen opgenomen:
"1.24 "Unit Group" means the [a] Group, the [b]/[c] Group or the [d] Group, as the case may be.
1.25 "Unit Interest" means a percentage indicating the relevant Party's (or Unit Group's if the context so requires) entitlement of all Unit Natural Gas as determined and subsequently redetermined in accordance with Article 5.2 below.
[...]
2.4 This Unitisation Agreement is not intended to create, nor shall it be construed as creating, any form of partnership among the Parties. The rights, duties, obligations and liabilities under this Unitisation Agreement shall be several and not joint or collective and shall be shared between the Parties acoording to the Deemed Unit interests as defined under Article 5.1 below or the Unit Interests referred to in Article 5.3 below, as the case may be. [...]
5.2 The above (Deemed) Unit Interests shall apply as from 1 January 2000 and untill implementation of the Unit Interests, which shall be as from regular production, at least five days of continuous production, from the second well of the [i] project.
[...]
9.1 As from 1 january, 2000, the Unit Groups shall pay to the [b]/[c] Group for their share of the Unit Natural Gas processed on the [j] Platform a tariff [...].
[...]
9.2 The Unit Groups shall in addition to the tariffs mentioned above pay their share of the total operating cost of the [j] Platform and [k] Platform in proportion to their share of the total quantity of gas processed and/or compressed on said platforms.
[...]
9.6 In addition to the tariff mentioned in Article 9.1 above and the operating cost mentioned in Article 9.2 above, the [a] Group and the [d] Group shall pay to the [b]/[c] Group a tariff [...] for the compression services to be provided on the [k] Platform, as from 1 January 2003."
In elk van de drie deelnemende groepen van vergunninghouders in deze unit is eiseres medevergunninghouder. In het vergunninggebied (blok) [b]/[c] staat een complex van met elkaar verbonden platforms. Eiseres is evenals de andere vergunninghouders voor dit blok, mede-eigenaar van de platforms [j] voor behandeling van gas, en platform [k], een compressiestation (hierna: platforms). De mede-eigenaren ontvangen voor het gebruik van de platforms vergoedingen (gebruiksvergoeding) van de drie groepen vergunninghouders (art. 9.1 en 9.2 van de UA). De vergoeding wordt over de deelnemende groepen omgeslagen.
3.2. Het aandeel van eiseres in Unit [f] via haar medehouderschap bij de drie vergunningen is als volgt:
- blok [b]/[c]: 13,2107%
- blok [a]: 22,5%
- blok [d]: 1,075%
- totaal (unit): 36,7857%
Dit betekent dat van de totale kosten voor gebruikmaking van de platforms die over de (mede)vergunninghouders worden omgeslagen, 36,7857% voor rekening komt van eiseres. Voor 2006 bedraagt de gebruiksvergoeding € 22.070.397. Daarvan is € 8.118.760 (36,7857%) ten laste van eiseres gekomen. Hiervan is € 2.915.664 toerekenbaar aan de winningsvergunning voor sector [b]/[c].
3.3. Als mede-eigenaar van de platforms deelt eiseres in de gebruiksvergoeding die over de vergunninghouders wordt omgeslagen. Haar aandeel in de mede-eigendom is gelijk aan haar aandeel als medehouder in de winningsvergunning voor blok [b]/[c], en bedraagt 26,0567%. Van de totale gebruiksvergoeding is € 5.750.817 (26,0567% van € 22.070.397) aan eiseres toegekomen. Hiervan is € 2.915.664 toerekenbaar aan de winningsvergunning voor blok [b]/[c].
Unit [h]
4.1. Het gasveld [h] strekt zich uit over de 'blokken' [l], [m] en [e] van het continentale plat. De Unitisation Agreement voor [h] is op 15 februari 1990 aangegaan. Binnen deze unit is eiseres alleen medehoudster van de vergunning voor blok [e]. Het aandeel van blok [e] in deze Unit bedraagt 7,13%. De vaststelling van het aandeel van eiseres in deze unit is van belang in verband met het geschil over de behandeling van de door deze unit van de [g] groep ontvangen gebruiksvergoeding (zie 5.1 hierna).
4.2. Het aandeel van eiseres via haar medehouderschap bij de winningvergunning [e] bedraagt 65,68288%. Het belang van eiseres in de unit [h] bedraagt daarmee 4,6832% (65,68288% van 7,13%).
4.3. Een productie- en behandelingsplatform aangeduid als [n] bevindt zich in blok [m] en is (mede)eigendom van de participanten in de Unit [h]. Op grond van haar belang in deze unit is eiseres gerechtigd tot 4,6832% van de gebruiksvergoedingen voor dit platform.
Unit [g]
5.1. Het gasveld [g] is gelegen in de blokken [m] en [e]. De daarop betrekking hebbende Unitisation Agreement dateert van 1 oktober 2001. Eiseres en haar medevergunninghouders van sector [e] nemen voor 0,85% deel aan deze unit. Dit houdt in dat het belang van eiseres in de unit [g] 0,4731% (55,66% × 0,85% ) bedraagt.
5.2. De participanten van de unit [g] maken gebruik van het platform [n] en hebben daarvoor in 2006 een vergoeding betaald van € 15.524.975. De bijdrage van eiseres in deze betalingen was € 73.450 (0,4731%).
5.3. Uit hoofde van haar mede-eigendom in het platform ontving eisers een gedeelte van de gebruiksvergoeding betaald door de [g] groep. Dit gedeelte van de gebruiksvergoeding bedroeg € 727.064 (4,6832% - zie 4.2 - × € 15.524.975).
6. Eiseres heeft op 26 september 2007 voor het jaar 2006 aangifte winstaandeel gedaan naar een resultaat van € 364.527.371. In deze aangifte heeft eiseres de onder 3.3 en 5.3 vermelde vergoedingen van respectievelijk € 5.750.817 en € 727.064 aangemerkt als betalingen voor derdengebruik en daarom niet in aanmerking genomen bij de bepaling van het resultaat voor het winstaandeel. Tevens heeft eiseres de aan deze vergoedingen toerekenbare kosten, die bij derdengebruik volgens de afspraak met verweerder één derde van de ontvangen vergoeding bedragen, buiten het resultaat gehouden.
7. Met dagtekening 10 december 2007 heeft verweerder de primitieve aanslag winstaandeel conform de aangifte van eiseres opgelegd.
8. Naar aanleiding van een boekenonderzoek bij eiseres heeft verweerder de navorderingsaanslag opgelegd naar een resultaat van € 375.062.832. Daarbij heeft verweerder onder meer de gebruiksvergoedingen die eiseres buiten aanmerking heeft gelaten (€ 5.750.817 en € 727.064, zie onder 6), voor een gedeelte groot respectievelijk € 2.915.664 (zie onder 3.3) en € 73.450 (zie onder 5.2) tot het resultaat voor het winstaandeel gerekend, na deze bedragen met 1/3 te hebben verminderd voor de toerekenbare kosten. De correcties bedragen dus € 1.943.766 en € 48.966.
Geschil
9. In geschil is of verweerder de navorderingsaanslag mocht opleggen. Bij bevestigende beantwoording van die vraag is verder in geschil of de gebruiksvergoedingen van € 2.915.664 en € 73.450, na aftrek van toerekenbare kosten € 1.943.766 en € 48.966, (hierna: de vergoedingen) behoren tot de aan de vergunning toe te rekenen opbrengsten van het winningsbedrijf. De correcties die voor het overige ten grondslag liggen aan de navorderingsaanslag, zijn niet in geschil.
10. Eiseres stelt zich primair op het standpunt dat de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente dienen te worden vernietigd omdat verweerder na oplegging van de navorderingsaanslag met dagtekening 17 december 2009, een tweede, behoudens de dagtekening, identieke navorderingsaanslag met dagtekening 22 januari 2010 heeft opgelegd zonder dat er sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt. Subsidiar neemt eiseres het standpunt in dat de gebruiksvergoedingen niet voortvloeien uit het winningsbedrijf; het gaat om vergoedingen voor derdengebruik die niet tot de heffingsmaatstaf van het winstaandeel behoren. Indien de ontvangen vergoedingen niet geheel buiten aanmerking blijven, dienen de correcties te worden verminderd omdat volgens eiseres de vergoedingen slechts voor een deel aan het winningsbedrijf kunnen worden toegerekend. De heffingsrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
11. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en voorts primair tot vernietiging van de navorderingsaanslag en de daarbij gegeven beschikking heffingsrente, subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot één naar een winstaandeel van € 372.870.815 en vermindering van de heffingsrente tot € 291.513, meer subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot één naar een winstaandeel van € 373.430.470 en vermindering van de heffingsrente tot € 311.307 en nog meer subsidiair tot vermindering van de navorderingsaanslag tot één naar een winstaandeel van € 375.013.500 en vermindering van de heffingsrente tot € 366.263.
12. Verweerder heeft de standpunten van eiseres weersproken en daartoe - samengevat - het volgende aangevoerd. Met de wijziging van de dagtekening van de navorderingsaanslag is niet ten tweede male een navorderingsaanslag is opgelegd. Voorts heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de gebruiksvergoedingen voor zover deze zijn terug te voeren op het gebruik door eiseres van de platforms waarvan zij de mede-eigendom heeft, het zogenoemde eigen-gebruik, kunnen niet worden aangemerkt als vergoedingen voor derdengebruik en dus evenmin kunnen worden geëlimineerd uit het resultaat voor het winstaandeel. De betalingen door eiseres die zij heeft verantwoord als gebruiksvergoeding voor het platform [k], komen niet op het resultaat voor het winstaandeel in mindering aangezien uit de UA voor de Unit [f] niet blijkt van een betalingsverplichting voor het gebruik van dit platform.
13. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de navorderingsaanslag tot een berekend naar een resultaat van € 374.310.285.
Beoordeling van het geschil
De wijziging van de dagtekening van de navorderingsaanslag
14. Verweerder heeft de navorderingsaanslag opgelegd met dagtekening 17 december 2009. De omstandigheid dat verweerder nadien, bij brief van 20 januari 2010, heeft meegedeeld dat de dagtekening van de navorderingsaanslag is gewijzigd in 25 januari 2010, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat een tweede navorderingsaanslag met dagtekening 25 januari 2010 is opgelegd. Dus komt de rechtbank niet aan de vraag toe of verweerder wel over een nieuw feit beschikte dat een tweede navorderingsaanslag rechtvaardigt. Mitsdien faalt deze beroepsgrond.
De hoogte van het resultaat voor het winstaandeel
15. Ter zake van de opsporing en winning van olie, gas en andere koolwaterstoffen wordt van de houder of medehouder van een winningsvergunning ingevolge de Mijnbouwwet een winstaandeel geheven. In artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet is de heffingsmaatstaf van het winstaandeel als volgt omschreven:
"1. De heffingsmaatstaf is het resultaat van een met inachtneming van de artikelen 67 en 68 door de houder, of, ingeval van medehouderschap, door ieder van de medehouders, van een winningsvergunning, over een boekjaar op te maken winst- en verliesrekening, verminderd met de op de voet van het derde lid te verrrekenen verliezen en de in artikel 68a bedoelde investeringsaftrek. De winst- en verliesrekening omvat de aan dat jaar en aan die vergunning toe te rekenen kosten en opbrengsten van het winningsbedrijf."
16. In de parlementaire geschiedenis is in verband met artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet, het volgende toegelicht:
"In afwijking van het oorspronkelijke wetsvoorstel wordt thans voorgesteld de bestaande praktijk en afspraken ten aanzien van inkomsten uit "derdengebruik", in het spraakgebruik ook wel het "third-party-income" genoemd, te continueren. Dit derdengebruik werd in het oorspronkelijke wetsvoorstel aangeduid als de met het winnen van koolwaterstoffen samenhangende activiteiten. Het voornemen bestond om de winst uit deze activiteiten - zoals het gebruik door derden van bijvoorbeeld het platform of de pijpleidingen van de vergunninghouder - volledig onder de heffing van het winstaandeel te brengen. De thans voorgestelde wijziging houdt in dat deze inkomsten buiten de heffing worden gelaten en dat conform de bestaande praktijk de door de vergunninghouder gemaakte kosten die samenhangen met deze inkomsten uit het winstaandeel-resultaat worden geëlimineerd. Met deze benadering is met name de rentabiliteit van kleine velden gediend en wordt rechtsongelijkheid voorkomen ten opzichte van ondernemingen die dit derdengebruik hebben ondergebracht in afzonderlijke, niet-winstaandeelplichtige ondernemingen."
Derde Nota van wijziging, kamerstukken II vergaderjaar 2001/02, 26.219, nr. 16
17.1. De rechtbank stelt voorop dat het resultaat van eiseres voor de vaststelling van het winstaandeel ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet, in beginsel per winningvergunning moet worden bepaald. Derhalve is voor de vaststelling van het resultaat van belang welke opbrengsten aan eiseres toekomen en welke kosten zij maakt als houder van een bepaalde vergunning. Verweerder heeft bij de bepaling van het resultaat van eiseres het standpunt ingenomen dat geen sprake kan zijn van gebruik door derden voor zover het betreft gebruik door eiseres zelf van een platform waarvan zij mede-eigenaar is. In zoverre behoren de door haar ontvangen gebruiksvergoedingen en daarmee samenhangende kosten volgens verweerder tot de heffingsmaatstaf van het winstaandeel. Dit standpunt van verweerder komt met name tot uitdrukking bij de bepaling van het resultaat van eiseres als medehoudster van de vergunning voor blok [e], nu verweerder de betalingen van eiseres ook voor zover deze zijn gedaan aan houders van vergunningen waarvan eiseres niet tevens medehouder is, heeft genegeerd en de gebruiksvergoedingen betaald door de houders van dergelijke vergunningen aan eiseres als mede-eigenaar voor het platform, tot haar resultaat gerekend. De rechtbank is van oordeel dat dit standpunt van verweerder in strijd is met artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet. De heffingsmaatstaf van het winstaandeel is in deze bepaling uitdrukkelijk beperkt tot het resultaat van een winningsvergunning. Verweerder trekt derhalve ten onrechte een ruimere grens, namelijk die van de mede-eigendom van het platform en beschouwt daarmee, althans zo begrijpt de rechtbank verweerders standpunt, de betalingen en gebruiksvergoedingen gedaan aan en ontvangen van andere vergunninghouders binnen de Unit [h] eveneens ten onrechte steeds volledig als betalingen voor eigen gebruik. Nu niet in geschil is dat het hierbij gaat om gebruiksvergoedingen voor met het winnen van koolwaterstoffen samenhangende activiteiten, heeft eiseres terecht in zoverre de vergoedingen buiten de grondslag van het winstaandeel gehouden. In zoverre is het gelijk aan eiseres.
17.2. Vervolgens is aan de orde het standpunt van verweerder dat de gebruiksvergoedingen die eiseres ontvangt van medevergunninghouders en de vergoedingen die eiseres aan medevergunninghouders heeft betaald, als eigen gebruik moeten worden aangemerkt. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat het implementeren van een tariefstructuur het (eigen) gebruik dat de eigenaren van hun installaties maken, tenminste gedeeltelijk wordt "omgezet" in derdengebruik met de daarbij behorende consequenties voor het winstaandeel, terwijl er aldus verweerder, bedrijfseconomisch geen toegevoegde waarde is. De vergunninghouders zouden dan, aldus verweerder, betalingen over en weer aan elkaar voor het winstaandeel in aftrek kunnen brengen, terwijl ingevolge de afspraak die terzake van de bepaling van de winst uit derdengebruik is gemaakt, 2/3 van de van elkaar ontvangen gebruikersvergoedingen, buiten de heffing van het winstaandeel blijft.
De rechtbank kan verweerder hierin niet volgen. Weliswaar is juist dat de afspraken die medevergunninghouders met elkaar overeenkomen in de UA leiden tot het aan elkaar in rekening brengen van gebruiksvergoedingen voor het gebruik van platforms waarvan zij mede-eigenaar zijn, met het door verweerder geschetste gevolg voor de vaststelling van de grondslag voor het winstaandeel. Nu echter gesteld noch gebleken is dat de deelnemers aan de UA hiervoor onzakelijke prijzen hanteren, kan op die grond het in aanmerking nemen van de gebruiksvergoedingen en kosten als door derden betaalde of ontvangen bedragen, niet aan eiseres ontzegd worden. Bovendien acht de rechtbank aannemelijk dat eiseres, gegeven de overlopende structuren en gegeven de risico's van het winningsbedrijf, genoodzaakt is tot samenwerking met andere vergunninghouders.
Naar het oordeel van de rechtbank is ook dit standpunt van verweerder in strijd met artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet. Het miskent dat het winstaandeel per winstaandeelplichtige per vergunning wordt bepaald. Bij deze berekening dient rekening te worden gehouden met tussen de betrokken winstaandeelplichtigen gemaakte zakelijke afspraken over onder meer vergoedingen voor het gebruik van in mede-eigendom gehouden platforms. Ook voor het overige kan de rechtbank verweerder niet volgen in zijn standpunt. De omstandigheid dat verweerder de gevolgen van een tussen hem en eiseres bestaande afspraak over de forfaitaire vaststelling van met de gebruiksvergoedingen gemoeide kosten als ongewenst ervaart, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dat daardoor sprake zou zijn van het tweemaal nemen van de kosten, zoals verweerder stelt, is niet gebleken. Derhalve is ook in zoverre is het gelijk aan eiseres.
17.3. Wat betreft het standpunt van verweerder dat voor zover de gebruiksvergoedingen door eiseres zijn betaald voor feitelijk gebruik door haarzelf van de platforms, deze vergoedingen tot de grondslag voor het winstaandeel moeten worden gerekend overweegt de rechtbank het volgende. Met eiseres is de rechtbank eens dat, evenals dat het geval is met de onder 17.1 en 17.2 beschreven situaties, sprake is van met het winnen van koolwaterstoffen samenhangende activiteiten. De rechtbank is echter van oordeel dat uit de tekst van de parlementaire geschiedenis zoals opgenomen onder 16, volgt dat de gebruiksvergoedingen uit de hier bedoelde activiteiten slechts buiten de grondslag van het winstaandeel kunnen worden gehouden als zij van derden afkomstig zijn. Mede in relatie tot het bepaalde in artikel 66, eerste lid, van de Mijnbouwwet, kan in dit verband onder 'derde' slechts worden begrepen een andere winstaandeelplichtige dan eiseres. Derhalve is voor dit onderdeel het gelijk aan verweerder.
18. In het verlengde van de onder 17.1 en 17.2 gegeven oordelen komt de rechtbank toe aan het standpunt van verweerder dat de door eiseres in verband met het platform [k] betaalde gebruiksvergoedingen voor in totaal € 1.860.294, uit het resultaat voor het winstaandeel moeten worden geëlimineerd. Verweerder heeft daartoe aangevoerd dat er op grond van de UA voor Unit [f] geen verplichting voor eiseres is als medehouder van de vergunning voor blok [b]/[c], om te betalen voor gebruik van dat platform. Verweerder heeft de correctie terzake gesteld op € 1.240.196 (2/3 van € 1.860.294) waarbij hij rekening heeft gehouden met de afspraak over de forfaitaire vaststelling van de kosten. Eiseres heeft niet, althans onvoloende weersproken gesteld dat, hoewel niet expliciet vastgelegd in de UA, het al jaren bestaande praktijk is dat deze betalingen ook worden verricht door de houders van de vergunning voor blok [b]/[c] en dat de andere vergunninghouders binnen de Unit [f] daar ook vanuit gaan. Hiervan uitgaande acht de rechtbank aannemelijk dat deze betalingen door de bij de overeenkomst betrokken partijen geacht worden mede onder de bepalingen van de overeenkomst te vallen. Derhalve dienen deze betalingen op dezelfde wijze bij de bepaling van de grondslag voor het winstaandeel betrokken te worden als de wel expliciet in de UA vermelde betalingen voor het andere platform.
19. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen 7.1, 7.2 en 18, dient het beroep gegrond te worden verklaard. Het resultaat dient te worden bepaald op € 373.430.470, te weten het door eiseres aangegeven resultaat van € 364.527.371 verhoogd met de niet in geschil zijnde correcties ten bedrage van € 8.343.444 en, gegeven het oordeel onder 7.3, de in stand gebleven correcties ten bedrage van € 559.655 (na 10% kostenaftrek ingevolge artikel 68, derde lid, van de Mijnbouwwet).
Proceskosten
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.311 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1,5).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de navorderingsaanslag tot een naar een resultaat van € 373.430.470;
- gelast verweerder de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen;
- bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar;
- veroordeelt verweerder de proceskosten tot een bedrag van € 1.311 aan eiseres te voldoen;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 298 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. van Zeben-de Vries, rechter, mr. G.J. van Leijenhorst, rechter en mr. R.C.H.M. Lips in aanwezigheid van mr. C.J.M. Reniers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2011.
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te 's-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.