Einde inhoudsopgave
Proceskostenveroordeling en toegang tot de rechter in IE-zaken (BPP nr. XIX) 2017/79
79 Inleiding
C.J.S. Vrendenbarg, datum 15-12-2017
- Datum
15-12-2017
- Auteur
C.J.S. Vrendenbarg
- JCDI
JCDI:ADS581402:1
- Vakgebied(en)
Burgerlijk procesrecht / Algemeen
Voetnoten
Voetnoten
Wet van 8 maart 2007 tot aanpassing van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, de Auteurswet 1912, de Wet op de naburige rechten, de Databankenwet, de Handelsnaamwet, de Wet van 28 oktober 1987, houdende regelen inzake de bescherming van oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten (Stb. 484), de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 en de Landbouwkwaliteitswet ter uitvoering van Richtlijn nr. 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten (PbEU 2004, L 195),Stb. 2007, 108.
Zie Van der Laan 2007, p. 358-368.
Zie ook Freudenthal 2016, p. 41 e.v.
Zie over de afzonderlijke bepalingen van titel 15 van Boek 3 Rv uitvoerig Grosheide (red.) 2016.
Zo spoedig als de Handhavingsrichtlijn tot stand is gekomen, zo traag verliep het proces rond de implementatie daarvan in Nederland. Pas een jaar na het verstrijken van de uiterste implementatiedatum van 29 april 2006 is de Handhavingsrichtlijn omgezet in wetgeving.1 Het omzettingsproces heeft relatief lang geduurd, omdat aanpassingen dienden te worden verricht aan zowel het Wetboek van Rechtsvordering als bepaalde materiële IE-wetten.2 Daarnaast stuitte men op de nodige onduidelijk geformuleerde richtlijnbepalingen, waarover discussie werd gevoerd en advies moest worden ingewonnen.3 Zoals hierna aan de orde zal komen, zijn met name ten aanzien van de proceskostenbepaling van art. 14 IE-Handhavingsrichtlijn de nodige (Kamer)vragen gerezen.
Uiteindelijk heeft het wetsvoorstel 30 392 geleid tot de aanname van de wet van 8 maart 2007. De procesrechtelijke bepalingen van de richtlijn zijn opgenomen in een nieuwe titel 15 van Boek 3 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Daarmee is een aantal nieuwe handhavingsmaatregelen geïntroduceerd, die ter beschikking staan van de rechthebbende die wordt geconfronteerd met een (dreigende) inbreuk op zijn IE-recht.4 Op grond van art. 1019a Rv kan overlegging worden gevorderd van ander bewijsmateriaal dan de in art. 843a Rv genoemde bescheiden, zoals de inbreukma kende producten. De artikelen 1019b-d Rv bevatten maatregelen ter bescherming van bewijsmateriaal, die kunnen worden getroffen vóór de inbreukprocedure aanhangig wordt gemaakt. Het gaat daarbij om de mogelijkheden van conservatoir bewijsbeslag (1019b), de gedetailleerde beschrijving (1019c) en de monsterneming (1019d). Art. 1019e Rv ziet op het ex parte bevel, dat de rechthebbende in staat stelt om in spoedeisende zaken, met name indien uitstel tot onherstelbare schade zou kunnen leiden, de voorzieningenrechter te verzoeken om een inbreukverbod zonder de vermeende inbreukmaker op te roepen. Art. 1019f Rv maakt het mogelijk voor de rechthebbende om informatie van een tussenpersoon te vorderen over de herkomst en distributiekanalen van de inbreukmakende goederen of diensten. Art. 1019g Rv ziet op de mogelijkheid van schadevergoeding in geval van een onterecht gelegd beslag of een ten onrechte opgelegd ex parte verbod. Art. 1019h Rv, de bepaling die centraal staat in dit boek, heeft betrekking op de proceskosten. Zoals zal blijken is het een vreemde eend in de bijt, daar zowel de (pretens) rechthebbende als de wederpartij aanspraak kunnen maken op een substantiële kostenvergoeding. Art. 1019i Rv bevat ten slotte de termijn voor het instellen van de hoofdzaak. Daarnaast zijn als gezegd specifieke handhavingsmaatregelen opgenomen in een aantal IE-wetten, zoals beslag op inbreukmakende voorwerpen en de opeising daarvan in de Auteurswet.5