Dit betreft pagina 1/m 16 van het nader gehoor.
Rb. Den Haag, 12-05-2022, nr. NL20.20428
ECLI:NL:RBDHA:2022:11735
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
12-05-2022
- Zaaknummer
NL20.20428
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2022:11735, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 12‑05‑2022; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2023:2641, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 12‑05‑2022
Inhoudsindicatie
asiel Uganda - onvoldoende uitvoering gegeven aan en rekening gehouden met de beoordeling in de uitspraak van de rechtbank - hierom nog steeds onvoldoende gemotiveerd waarom eiseres niet gevolgd wordt - gegrond - nieuw besluit - proceskostenvergoeding
Partij(en)
RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.20428
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiseres] , eiseres, V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. A. Habib-Portier),
en
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. E. de Jong).
ProcesverloopBij besluit van 29 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 31 maart 2022 op zitting behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder is, met voorafgaand bericht van verhindering, niet verschenen.
Overwegingen
Waar gaat deze zaak over?
1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1995 en heeft de Ugandese nationaliteit. Aan haar asielaanvraag heeft eiseres ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en daardoor problemen in haar land van herkomst heeft gehad. Verweerder heeft haar asielaanvraag in het besluit van 4 oktober 2019 afgewezen als kennelijk ongegrond. Dit besluit is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 27 januari 2020 (zaaknummer NL19.24252) vernietigd.
2. Verweerder heeft in het bestreden besluit de asielaanvraag van eiseres opnieuw beoordeeld en daarbij haar identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig geacht. Volgens verweerder heeft eiseres over haar gestelde seksuele geaardheid echter vaag, summier en oppervlakkig verklaard. Verweerder heeft die geaardheid dan ook ongeloofwaardig geacht. Dat geldt ook voor de door eiseres gestelde problemen, waarover eiseres volgens verweerder vage, inconsistente en onaannemelijke verklaringen heeft afgelegd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres vindt dat er ten onrechte geen FMMU-advies is uitgebracht voorafgaand aan het aanvullend gehoor. Ook heeft verweerder nog steeds niet duidelijk gemaakt wat de status is van het (gedeelte van) het nader gehoor dat door een niet-registertolk is afgenomen.
Verder vindt eiseres dat verweerder ten onrechte niet onderkent dat de mailwisseling met AVIM, waaruit is gebleken dat de Nederlandse cricketbond zou beschikken over het paspoort van eiseres, het asielrelaas van eiseres onderbouwt en bevestigd. Ook heeft verweerder volgens eiseres nog immer onvoldoende gemotiveerd waarom haar verklaringen over de relatie met en gevoelens voor [A] , de verenigbaarheid van haar religie en geaardheid, vaag dan wel oppervlakkig zouden zijn. Bovendien werpt verweerder ten onrechte zaken tegen die in het eerdere voornemen en besluit nog niet aan eiseres zijn tegengeworpen. Eiseres bestrijdt dat ze over de problemen vanwege haar lesbische geaardheid ongerijmd zou hebben verklaard. Ook begrijpt eiseres niet waarom haar wordt tegengeworpen dat zij meer van haar vrijheden in Nederland gebruik had moeten maken. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gewicht toegekend aan de door haar overgelegde ondersteunende bewijsstukken.
4. Verweerder heeft geen verweerschrift ingediend en is ook niet ter zitting verschenen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank stelt voorop dat een belangrijk uitgangspunt voor de beoordeling van deze zaak ligt in de onder 1 genoemde uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, van 27 januari 2020, waarin de eerdere afwijzing van de asielaanvraag van eiseres is vernietigd en verweerder tegen deze uitspraak niet in hoger beroep is gegaan. De rechtbank dient deze uitspraak als uitgangspunt te nemen en de daarin gegeven oordelen staan in rechte vast voor zover daarin ondubbelzinnig op het toenmalige beroep is beslist. In die uitspraak heeft de rechtbank onder meer overwogen dat zowel het gebruiken van de niet-register tolk tijdens het nader gehoor als het pas in een latere fase meenemen van de correcties en aanvullingen bij de besluitvorming mogelijk invloed hebben op de waardering van de verklaringen van eiseres, terwijl de interpretatie van die verklaringen ten grondslag ligt aan verweerders geloofwaardigheidsbeoordeling. Verder heeft de rechtbank overwogen dat van belang is dat ook verweerders inhoudelijke standpunt over de geloofwaardigheid van de gerichtheid van eiseres onvoldoende is gemotiveerd, zodat het besluit ook om die reden geen stand kan houden. De rechtbank heeft in die uitspraak verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen met inachtneming van de uitspraak.
6. De rechtbank is van oordeel dat verweerder onvoldoende uitvoering heeft gegeven aan voornoemde uitspraak van de rechtbank. Hierbij is allereerst van belang dat verweerder ondanks het ondubbelzinnige oordeel van de rechtbank, passages uit het eerste gedeelte van het nader gehoor waarbij gebruik is gemaakt van een niet-registertolk1.toch ten grondslag heeft gelegd2.aan de nieuwe inhoudelijke geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielrelaas van eiseres. Een hernieuwde motivering waarom de inzet van een niet-registertolk bij (het eerste gedeelte van) het nader gehoor wel gerechtvaardigd was, zoals verweerder in het voornemen van 26 mei 2020 geeft, kan evenwel niet afdoen aan hetgeen de rechtbank hierover al in haar uitspraak van 27 januari 2020 heeft overwogen. De rechtbank heeft daar namelijk al, in reactie op eenzelfde betoog van verweerder, vastgesteld dat de projectmatige afdoening van de asielaanvraag van eiseres en het feit dat er maar één registertolk in de taal van eiseres aanwezig is, geen omstandigheden zijn die maken dat sprake is van spoed in de zin van artikel 28, derde lid, van de Wbtv.3.Bovendien merkt de rechtbank in de uitspraak op dat onder meer het gebruik van een niet-registertolk tijdens (een gedeelte van) het nader gehoor mogelijk invloed heeft gehad op de waardering van de verklaringen van eiseres en dat er duidelijke communicatieproblemen waren met de niet-registertolk. Voor zover verweerder in het voornemen hiertegenover stelt dat voor zover een gebrek moet worden aangenomen dit is hersteld met het aanvullend gehoor waarbij wel een registertolk aanwezig was, is de rechtbank van oordeel dat een zorgvuldig uitgevoerd (aanvullend) gehoor op zichzelf nog niet de gebreken in een (gedeelte van een) ander gehoor wegneemt. Daarvoor zal gemotiveerd moeten worden dat het aanvullend gehoor dezelfde of soortgelijke verklaringen heeft opgeleverd en uit welke passages van het aanvullend gehoor dit kan worden afgeleid. Verweerder kon daarom niet de bedoelde passages van het nader gehoor zonder meer ten grondslag leggen aan het nieuwe besluit.
7. Verweerder heeft zich voorts onvoldoende rekenschap gegeven van het oordeel dat in de meergenoemde uitspraak van de rechtbank met betrekking tot de inhoudelijke geloofwaardigheidsbeoordeling is gegeven. Voor zover daarin is geoordeeld dat een standpunt onvoldoende is gemotiveerd, dient verweerder immers een aanvullende motivering te geven die duidelijk maakt waarom in weerwil van het eerdere oordeel van de rechtbank toch de juiste conclusie is getrokken door verweerder. Voor zover echter al sprake is van een aanvullende motivering in het bestreden besluit, is deze onvoldoende. Hiertoe is het volgende van belang.
7.1
In de eerdere uitspraak van de rechtbank is overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat eiseres summier en oppervlakkig heeft verklaard over haar proces van acceptatie en wat het voor haar betekende om lesbisch te zijn in Oeganda. De rechtbank was het met eiseres eens dat uit de omstandigheid dat zij heeft verklaard blij te zijn met de relatie met Nairuba, niet zonder meer volgt dat zij ook blij was met het feit dat zij de lesbische geaardheid had. Dat volgt volgens de rechtbank ook niet uit haar verklaringen, waarin zij ook verklaart dat zij in angst leefden en dat het moeilijk was voor haar dat alles in het geheim moest, aldus de eerdere uitspraak. In het latere voornemen van 26 mei 2020 werpt verweerder echter opnieuw aan eiseres tegen dat zij meer uitvoerig over het lesbisch zijn in Uganda had moeten verklaren, waarbij wederom wordt verwezen naar dezelfde pagina’s van het nader gehoor. Daarbij wordt door verweerder opnieuw (evenals in het voornemen van 3 september 2019) gesteld dat eiseres bij de herhaalde vraag hierover blijft steken in het antwoord dat het moeilijk was haar relatie niet te kunnen laten zien aan anderen, maar zij op dat punt meer inzicht zou moeten geven in haar persoonlijke beleving. Wel wordt door verweerder in het meest recente voornemen tevens verwezen naar pagina 11 van het aanvullend gehoor, waar aan eiseres met betrekking tot dit onderwerp één vraag is gesteld over hoe het was om in Uganda in angst te leven. Hierop heeft eiseres geantwoord dat zij en Nairuba wisten dat het niet toegestaan was om lesbisch te zijn in Uganda, zij niet openlijk aan iedereen konden vertellen dat zij lesbisch zijn en zij niet gearresteerd wilden worden. Vervolgens is echter niet hierop doorgevraagd, maar is aan eiseres een feitelijke vraag gesteld over wat zij deed om niet betrapt of gearresteerd te worden. De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op hetgeen hierover in de vorige uitspraak is overwogen onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres te summier en oppervlakkig heeft verklaard over hoe het is om een lesbische vrouw te zijn in een land waar homoseksualiteit strafbaar is.
7.2
Ook is met betrekking tot de keuze om ondanks haar geaardheid bij haar religie te blijven die negatief staat ten opzichte van haar geaardheid, in de rechtbankuitspraak van 27 januari 2020 overwogen dat verweerder, gelet op de verklaringen van eiseres onvoldoende heeft gemotiveerd dat en waarom zij meer zou moeten verklaren op dit punt. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiseres (onder meer) tijdens het nader gehoor het volgende heeft verklaard: “Het deed mij pijn wanneer ze er in de kerk negatief over praatten. Ze zeiden dat homoseksuelen naar de hel moesten gaan. Mijn religie is tegen mijn geaardheid, maar ik kan mezelf niet veranderen. Ik bid nog steeds tot God en ik geloof niet alles wat mijn religie zegt. Ik geloof niet dat ik naar de hel zal gaan. Ik geloof dat God mij heeft gemaakt en dat hij van mijn geaardheid weet”, aldus de eerdere uitspraak. Verweerder werpt echter opnieuw tegen dat eiseres op dit punt meer, dan wel met meer diepgang, had moeten verklaren zonder meer concreet aan te geven wat hierbij de doorslag heeft gegeven en hoe dat zich verhoudt tot bovengenoemd oordeel in de eerdere uitspraak.
8. Verweerder is ten slotte niet op zitting verschenen en heeft een en ander dan ook niet nader kunnen toelichten of onderbouwen op zitting. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat in het bestreden besluit onvoldoende uitvoering is gegeven aan en rekening is gehouden met de beoordeling in de uitspraak van de rechtbank van 27 januari 2020 en dat hierom nog steeds onvoldoende is gemotiveerd waarom eiseres niet gevolgd wordt in haar verklaringen over haar lesbische gerichtheid. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven en komt hierom al voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank komt niet toe aan de beoordeling van de overige beroepsgronden. De rechtbank ziet gezien de aard en de omvang van de gebreken geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen. Verweerder zal de asielaanvraag van eiseres opnieuw moeten beoordelen met inachtneming van wat in deze uitspraak is overwogen. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond.
10. Omdat het beroep gegrond is, ziet de rechtbank aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank
- -
verklaart het beroep gegrond;
- -
vernietigt het bestreden besluit;
- -
draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
- -
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. A.M. Petersen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 12‑05‑2022