Hof Den Haag, 05-07-2016, nr. 22-002920-14, nr. 09-817682-14
ECLI:NL:GHDHA:2016:2243
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-07-2016
- Zaaknummer
22-002920-14
09-817682-14
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2243, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑07‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2018:1008, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 05‑07‑2016
Inhoudsindicatie
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever. Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het wegnemen van een pinpas uit de woning van een bejaarde vrouw door middel van een doortrapte babbeltruc. Het hof veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Rolnummer: 22-002920-14
Parketnummer: 09-817682-14
Datum uitspraak: 5 juli 2016
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Den Haag van 30 juni 2014 in de strafzaak tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortejaar] 1994,
[adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van dit hof van 14 november 2014 en 21 juni 2016.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte van het onder 4 ten laste gelegde vrijgesproken en ter zake van het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts is beslist dat het onder 3 bewezen verklaarde geen strafbaar feit oplevert en is de verdachte te dier zake ontslagen van alle rechtsvervolging. Voorts is beslist omtrent de vorderingen van de benadeelde partijen als nader omschreven in het vonnis waarvan beroep.
Namens de verdachte en door de officier van justitie is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep ter zake van de feiten 3 en 4 - ten laste gelegd dat:
1:
hij op of omstreeks 18 januari 2014 te Noordwijk tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer botbreuk(en) in de kaak en/of loszittende tanden en/of (deels) geen gevoel in de onderlip en/of de kin), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of stompen;
Subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 18 januari 2014 te Noordwijk, in elk geval in Nederland, met een ander of anderen, op of aan de openbare weg, te weten de Abraham van Royenstraat, in elk geval op of aan een openbare weg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [benadeelde partij 1], welk geweld bestond uit het:
- omringen van en/of opdringen aan die [benadeelde partij 1] en/of - het duwen van die [benadeelde partij 1] en/of
- meermalen, althans eenmaal, slaan en/of stompen tegen/op het gezicht, althans hoofd, van die [benadeelde partij 1];
2:
hij op of omstreeks 21 augustus 2013 te Monster, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanuit een woning, gelegen aan de Wingerdhof) heeft weggenomen een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s);
3:
hij op of omstreeks 25 oktober 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [aangever] van het leven te beroven, althans opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp (met kracht en/of van korte afstand) (een) stekende beweging(en) heeft gemaakt in de richting van de borst en/of de maag van die [aangever], terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
4:
hij op of omstreeks 25 oktober 2013 te Pijnacker, gemeente Pijnacker-Nootdorp, met een ander of anderen, met een ander of anderen, althans alleen, in een voor publiek toegankelijke ruimte, te weten een feestruimte aan de Nieuwkoopseweg, openlijk in vereniging geweld heeft geplaagd tegen [aangever], welk geweld bestond uit het (meermalen)
- schoppen en/of slaan van die [aangever] en/of
- in het gezicht, althans op het hoofd, slaan en/of stompen en/of
- met een mes slaan op het hoofd van die [aangever] en/of
- die [aangever] met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de borst en/of de maag steken.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Vrijspraak
Feit 3
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte de persoon is geweest die [aangever] heeft neergestoken en dat dit dient te worden gekwalificeerd als poging tot doodslag.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt vast dat in de onderhavige zaak door tal van personen verklaringen zijn afgelegd. Voor zover getuigen al hebben gezien wat zich precies in de feestruimte heeft afgespeeld, zijn de verklaringen ten aanzien van het voorval niet altijd heel gedetailleerd en sluiten deze lang niet (altijd) op elkaar aan. Aangever [aangever] heeft een gedetailleerde verklaring afgelegd, waarin hij de verdachte aanwijst als degene die hem met het mes heeft gestoken. Deze verklaring vindt bevestiging in de bij de politie afgelegde verklaringen op 3 en 6 november 2013 van [getuige 1]. Bij het verhoor bij de raadsheer-commissaris heeft [getuige 1] echter verklaard dat hij niet weet door wie er is gestoken en dat hij geen mes heeft waargenomen. [getuige 2] – de DJ op het feest - heeft op 28 oktober 2013 bij de politie een gedetailleerde verklaring afgelegd waarbij hij de medeverdachte [medeverdachte] aanwijst als de dader van de steekpartij. Bij de raadsheer-commissaris heeft hij nogmaals verklaard dat hij de dikke jongen (het hof begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]) heeft gezien met het mes.
Nu in het onderhavige dossier verklaringen aanwezig zijn die zeer gedetailleerd zijn, maar op essentiële onderdelen elkaar tegenspreken, is naar het oordeel van het hof niet met voldoende zekerheid vast te stellen wie de persoon is geweest die aangever [aangever] heeft neergestoken. De verdachte, die zelf iedere betrokkenheid ontkent, dient derhalve te worden vrijgesproken van het aan hem onder 3 ten laste gelegde.
Feit 4
Door de raadsman van de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 4 ten laste gelegde openlijke geweldpleging. De raadsman heeft daartoe – onder meer – aangevoerd dat het in casu een besloten feest betrof en dat het niet zichtbaar was vanaf de openbare weg.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Voor een bewezenverklaring van het in vereniging openlijk geweld plegen als bedoeld in artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht dient te worden bewezen dat de gepleegde geweldshandelingen ‘openlijk’, dat wil zeggen op of aan de openbare weg, dan wel in een voor het publiek toegankelijke plaats hebben plaatsgevonden.
De getuige [getuige 3] heeft bij de politie verklaard dat die avond in het gebouw de verjaardag van haar dochter werd gevierd. Haar dochter had via WhatsApp ongeveer 40 gasten uitgenodigd. Uit het dossier volgt niet dat er op het feest niet genodigde gasten aanwezig waren. Derhalve kan naar het oordeel van het hof niet worden gesproken van een voor het publiek toegankelijke plaats. Voorts volgt uit het dossier dat voorafgaand aan de geweldshandelingen de deuren van de feestzaal dicht zijn gedaan. Uit het dossier volgt verder niet dat de gepleegde geweldshandelingen zichtbaar waren voor omstanders vanaf de openbare weg, zodat ook in die zin niet kan worden van ‘openlijk’ in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht.
Nu dit onderdeel van de tenlastelegging niet kan worden bewezen, dient de verdachte van dit feit te worden vrijgesproken.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1:
hij op of omstreeks 18 januari 2014 te Noordwijk tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, aan een persoon genaamd [benadeelde partij 1], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer botbreuk(en) in de kaak en/of loszittende tanden en/of (deels) geen gevoel in de onderlip en/of de kin), heeft toegebracht, door deze opzettelijk meermalen, althans eenmaal, op/tegen het gezicht, althans het hoofd, te slaan en/of stompen;
2:
hij op of omstreeks 21 augustus 2013 te Monster, gemeente Westland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening (vanuit een woning, gelegen aan de Wingerdhof) heeft weggenomen een pinpas, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan
[benadeelde partij 2], in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s).
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting is de verdachte daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewijsvoering
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat en die reden geven tot de bewezenverklaring.
In die gevallen waarin de wet aanvulling van het arrest vereist met de bewijsmiddelen dan wel, voor zover artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering wordt toegepast, met een opgave daarvan, zal zulks plaatsvinden in een aanvulling die als bijlage aan dit arrest zal worden gehecht.
Nadere bewijsoverweging
Feit 1 primair
Ter terechtzitting in hoger beroep is door de raadsman betoogd dat niet is komen vast te staan dat aangever als gevolg van de klap van de verdachte een gebroken kaak heeft opgelopen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Door de getuige [getuige 4], werkzaam als portier bij de discotheek op 18 januari 2014, is verklaard dat hij omstreeks 02:30 uur zag dat aangever langsliep met vier of vijf jongens. Hij heeft verklaard dat aangever in gesprek was met de jongens en dat ze de Abraham van Royenstraat inliepen. De getuige [getuige 5] heeft verklaard dat hij aangever rond datzelfde tijdstip heeft zien praten met ongeveer vier jongens en dat het in ieder geval niet klonk als ruzie of zo. Hij heeft kort daarna drie jongens, van wie één in elk geval hoorde bij het groepje waarmee aangever had staan praten, ter hoogte van de Abraham van Royenstraat zien staan.
Het hof stelt vast dat het tijdstip waarover de getuigen verklaren overeenkomt met het tijdstip waarop aangever de discotheek is uitgezet en dat geen van beide getuigen melding maakt van enige verwonding aan het gezicht van aangever in dit stadium. Voorts duidt de omstandigheid dat zij aangever hebben horen praten er ook op dat hij op dat moment het aanzienlijke letsel aan zijn kaak nog niet had opgelopen. Het hof is dan ook, anders dan door de raadsman betoogd, van oordeel dat kan worden uitgesloten dat aangever het ten laste gelegde letsel op een eerder moment heeft opgelopen.
Voorts kan naar het oordeel van het hof worden uitgesloten dat aangever daarna door iemand anders dan door de verdachte is geslagen. Het hof overweegt daartoe dat uit de verklaringen van de verdachte zelf kan worden opgemaakt dat hij vanaf de Grent met aangever de Abraham van Royenstraat is ingelopen en dat de verdachte aangever een klap heeft gegeven toen ze de hoek om waren. De getuige [getuige 6] heeft verklaard dat hij de jongens na deze klap, die hij omschrijft als hard en dof, continu in het oog heeft gehouden en dat er verder niemand heeft geslagen. Ook de getuige [getuige 7] heeft verklaard dat slechts één van zijn vrienden de jongen heeft geslagen.
Het hof acht, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij aangever opgelopen zwaar lichamelijke letsel heeft toegebracht.
Feit 2
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit – overeenkomstig zijn in het dossier gevoegde pleitnota - dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde feit, nu de enkele aanwezigheid van de verdachte in de woning van aangeefster onvoldoende is om medeplegen van diefstal aan te nemen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Uit de gedetailleerde door aangeefster afgelegde verklaring kan worden afgeleid dat naast de medeverdachte [medeverdachte] de verdachte een belangrijke rol heeft gespeeld bij de diefstal. Het hof heeft geen enkele reden om aan de juistheid van haar verklaring te twijfelen. Op grond van haar verklaring is het hof van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de verdachte een dusdanig substantiële bijdrage heeft geleverd aan het wegnemen van de pinpas dat sprake is van medeplegen van het wegnemen daarvan. Daarbij speelt voor het hof tevens mee dat de verdachte en zijn medeverdachte tegenover de aangifte een nogal ongeloofwaardig en deels onderling tegenstrijdig verhaal plaatsen over de wijze waarop zij met de aangeefster in contact zouden zijn gekomen.
Kwalificatie van het bewezen verklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
zware mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde en de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep betoogd dat de verdachte een beroep op (putatief) noodweer, dan wel noodweerexces toekomt, zoals nader verwoord in de door hem overgelegde pleitnota.
Door de raadsman en de verdachte is aangevoerd dat de verdachte is geslagen door aangever en dat hij geen andere uitweg zag dan om aangever zelf een rake klap te geven om te voorkomen dat hij nog meer klappen zou krijgen.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
De lezing van de verdachte, inhoudende dat aangever hem eerst een klap heeft gegeven, wordt onvoldoende ondersteund door de overige in het dossier bevindende bewijsmiddelen. Uit het proces-verbaal uitkijken van de camerabeelden volgt niet dat aangever de verdachte een klap heeft gegeven. Ook de getuige [getuige 6] heeft niet gezien dat aangever de verdachte een klap heeft gegeven.
De verklaring van [getuige 7], afgelegd bij de rechter-commissaris, inhoudende dat aangever de verdachte zou hebben geslagen, acht het hof niet aannemelijk. Het hof overweegt daartoe dat [getuige 7] bij de politie expliciet heeft verklaard dat aangever buiten niemand heeft geslagen, hetgeen overeenkomt met hetgeen is waargenomen door de getuige [getuige 6] en op de camerabeelden is te zien. De medische verklaring die door de raadsman ter zitting in hoger beroep is overgelegd ter onderbouwing van de stelling van de verdachte dat hij door aangever is geslagen, doet aan het oordeel van het hof niet af, nu uit deze medische verklaring niet kan worden opgemaakt dat de verdachte dit letsel op 18 januari 2014 door toedoen van aangever zou hebben opgelopen.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat de aan de verdachte verweten gedraging niet heeft plaatsgevonden in een situatie waarin en op een tijdstip waarop voor hem de noodzaak bestond tot verdediging van zijn eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, dan wel het onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor.
Het beroep op noodweer wordt derhalve verworpen.
Nu het hof van oordeel is dat geen sprake is geweest van een noodweersituatie, slaagt het beroep op noodweerexces reeds daarom niet.
Van putatief noodweer is evenmin sprake. De verdachte kon en behoorde op grond van het vorenstaande in te zien dat zich geen situatie voordeed waarin hij op enig moment heeft kunnen denken dat hij zich redelijkerwijs moest verdedigen tegen een aanval van aangever.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde of de verdachte uitsluit. Het bewezen verklaarde en de verdachte is dus strafbaar.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het onder 1 primair, 2, 3 en 4 ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest.
Strafmotivering
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij heeft het hof in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zware mishandeling van aangever. De verdachte heeft door aldus te handelen de lichamelijke integriteit van aangever ernstig aangetast. Ook is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke voorvallen daar nog lange tijd de nadelige, psychische en lichamelijke, gevolgen van kunnen ondervinden. Uit de slachtofferverklaring van aangever volgt dat hij heel angstig is door wat er is gebeurd en dat hij wekenlang nauwelijks heeft kunnen slapen door de pijn en de zwelling in zijn kaak.
Voorts heeft de verdachte zich samen met een ander schuldig gemaakt aan het wegnemen van een pinpas uit de woning van een bejaarde vrouw door middel van een doortrapte babbeltruc. Door zijn handelen heeft hij het vertrouwen in de medemens en het gevoel van veiligheid dat een ieder in en rond zijn huis probeert te waarborgen bij aangeefster geschaad. Dat geldt zeker voor bejaarde mensen die extra kwetsbaar zijn voor manipulatie zoals hier door de verdachte en de medeverdachte ten toon gespreid.
Het hof heeft in het nadeel van de verdachte acht geslagen op een de verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 30 mei 2016, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor het plegen van strafbare feiten. Dat heeft hem er kennelijk niet van weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is - alles overwegende - van oordeel dat een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt.
Vordering tot schadevergoeding [benadeelde partij 1]
In het onderhavige strafproces heeft [benadeelde partij 1] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 1 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 1.933,94.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 1.933,94.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte niet inhoudelijk betwist. Slechts is betoogd dat de vordering dient te worden afgewezen, vanwege de bepleitte vrijspraak.
Naar het oordeel van het hof heeft de benadeelde partij evenwel aangetoond dat de gestelde materiële schade is geleden en dat deze schade een rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering van de benadeelde partij zal derhalve worden toegewezen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Het hof is voorts van oordeel dat aannemelijk is geworden dat er immateriële schade is geleden en dat deze schade het rechtstreeks gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde. De vordering ter zake van geleden immateriële schade leent zich - naar maatstaven van billijkheid - voor toewijzing tot het gevorderde bedrag, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over dit bedrag vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten het hof vooralsnog begroot op nihil, en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1]
Nu vaststaat dat de verdachte tot een bedrag van
€ 1.933,94 aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen verklaarde is toegebracht, zal het hof aan de verdachte de verplichting opleggen dat bedrag aan de Staat te betalen ten behoeve van het slachtoffer
[benadeelde partij 1].
Vordering tot schadevergoeding [aangever]
In het onderhavige strafproces heeft [aangever] zich als benadeelde partij gevoegd en een vordering ingediend tot vergoeding van geleden materiële en immateriële schade als gevolg van het aan de verdachte onder 3 en 4 ten laste gelegde, tot een bedrag van € 2.745,74.
In hoger beroep is deze vordering aan de orde tot een bedrag van € 2.745,74.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
De vordering van de benadeelde partij is namens de verdachte betwist.
Nu de verdachte ter zake van het onder 3 en 4 ten laste gelegde wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
Nu door of namens de verdachte niet is gesteld dat deze met het oog op de verdediging tegen de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij kosten gemaakt, kan een kostenveroordeling achterwege blijven.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 57, 63, 302 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals zij rechtens gelden dan wel golden.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 4 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 primair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij 1] ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.933,94 (duizend negenhonderddrieëndertig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 79,94 (negenenzeventig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 1.854,00 (duizend achthonderdvierenvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij 1], ter zake van het onder 1 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.933,94 (duizend negenhonderddrieëndertig euro en vierennegentig cent) bestaande uit € 79,94 (negenenzeventig euro en vierennegentig cent) materiële schade en € 1.854,00 (duizend achthonderdvierenvijftig euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 29 (negenentwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 18 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [aangever]
Verklaart de benadeelde partij [aangever] in de vordering tot schadevergoeding niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door mr. A.A. Schuering,
mr. Chr.A. Baardman en mr. C.J. van der Wilt, in bijzijn van de griffier mr. L.E.M. Meekenkamp.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 juli 2016.