type: 1959
Rb. Den Haag, 04-03-2015, nr. C-09-454521 - HA ZA 13-1279
ECLI:NL:RBDHA:2015:2451
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
04-03-2015
- Zaaknummer
C-09-454521 - HA ZA 13-1279
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2015:2451, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 04‑03‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 04‑03‑2015
Inhoudsindicatie
Artikel 24 Mw (artikel 102 VWEU): vraag of sprake is van misbruik economische machtspositie door wettelijk monopolist vanwege hanteren excessieve prijs.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/454521 / HA ZA 13-1279
Vonnis van 4 maart 2015
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING SDU GEDUPEERDEN,
gevestigd te Den Haag,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
BESTAX B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
eiseressen,
advocaat mr. P.A.W. Standhardt-Jonkers te Utrecht,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SDU UITGEVERS B.V.,
gevestigd te 's-Gravenhage,
gedaagde,
advocaat mr. S.C.H. Molin te Amsterdam.
Eiseressen zullen hierna elk afzonderlijk als de Stichting en Bestax worden aangeduid en gezamenlijk als de Stichting c.s. Gedaagde zal hierna Sdu worden genoemd.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 1 november 2013, met producties 1 t/m 15,
- -
de akte van 27 november 2013, met daarin een aanbod van (getuigen)bewijs,
- -
de conclusie van antwoord van 19 februari 2014, met producties 1 en 2,
- -
de akte van deponering van 19 februari 2014 aan de zijde van Sdu, met producties 3 t/m 18,
- -
de akte van deponering van 1 september 2014 aan de zijde van de Stichting c.s., met een viertal werkmappen, afkomstig van SDU, KNV en Duco Douwstra Taxi,
- -
het tussenvonnis van 5 maart 2014, waarin een comparitie van partijen is bevolen,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 15 september 2014, met de daarin opgenomen stukken.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Sdu is een uitgeverij van overheids- en bedrijfsinformatie en documenten. Haar publicaties hebben veelal een publieke functie en/of een beveiligde inhoud.
2.2.
Sdu is de opvolger van het voormalige staatsbedrijf Staatsdrukkerij- en Uitgeversbedrijf. In 1988 werd Sdu verzelfstandigd; de overheid bleef aandeelhouder in Sdu tot 2007. Sinds die tijd is Sdu in handen van een private partij.
2.3.
Op 1 december 1998 werd Sdu bij artikel 3 van de Regeling Werkmap (1998) (hierna: de Regeling) belast met de wettelijke taak tot het afgeven van werkmappen voor taxichauffeurs. Tegelijk met de Regeling trad de wijziging van het Arbeidstijdenbesluit Vervoer in werking met daarin de verplichting voor taxichauffeurs om hun rij- en rusttijden te registreren in een taxi-werkmap, zodat de bevoegde autoriteiten kunnen controleren of de voorgeschreven rij- en rusttijden worden nageleefd. De controle op de naleving van deze wettelijke regels werd neergelegd bij de Inspectie Leefomgeving Transport (ILT), voorheen: de Inspectie voor Verkeer en Waterstaat (IVW).
2.4.
Per 1 juli 2010 is het alleenrecht van Sdu tot levering van de werkmap opgeheven. Vanaf 1 juli 2010 tot 1 oktober 2011 (de datum waarop de Regeling is vervallen) bepaalde artikel 3 van de Regeling dat de werkmap door iedere uitgever kon worden uitgegeven na goedkeuring door de Minister van Verkeer en Waterstaat van het door de uitgever aan hem voorgelegde ontwerp.
2.5.
Sedert de wijziging van de Regeling Werkmap op 1 juli 2010 hebben naast Sdu ook Uitgeverij Werkmappen Taxi Duco Douwstra (UWT) en Koninklijk Nederlands Vervoer Taxi (KNV Taxi) werkmappen op de markt gebracht.
2.6.
In de periode van 2005 tot 1 juli 2010 heeft Sdu de volgende prijzen in rekening gebracht per werkmap:
- -
in 2005 bedroeg de standaardprijs € 27,85 exclusief btw,
- -
in 2006 bedroeg de standaardprijs € 29,00 exclusief btw,
- -
in 2007 bedroeg de standaardprijs € 28,71 exclusief btw,
- -
in 2008 bedroeg de standaardprijs € 32,35 exclusief btw,
- -
in 2009 en 2010 bedroeg de standaardprijs € 37,50 exclusief btw.
SDU verleende aan bepaalde klanten (grote afnemers) kortingen tot maximaal 40%.
2.7.
UWT en KNV Taxi hebben de taxi-werkmappen op de markt gebracht voor aanzienlijk lagere prijzen dan die Sdu voorheen hanteerde. Blijkens een tweetal door UWT overgelegde facturen uit 2013 en een door SDU overgelegde bestellijst van UWT met onbekende datum, hanteert UWT een prijs van € 11 per werkmap en varieert deze prijs naar gelang het aantal werkmappen dat wordt afgenomen. Als laagste prijs wordt genoemd een bedrag van € 3,50 per werkmap, exclusief btw en verzendkosten. KNV Taxi hanteert een prijs van € 3,50 voor leden en € 6,00 voor niet-leden, exclusief btw en verzendkosten.
2.8.
De Stichting is opgericht bij akte van 3 maart 2011. Zij heeft zich kort gezegd ten doel gesteld de belangen te behartigen van de taxiondernemers en -ondernemingen in Nederland, die tot 1 juli 2010 werkmappen bij de Staatsdrukkerij en het Uitgeversbedrijf (Sdu) (en alle daarmee verbonden vennootschappen) hebben aangeschaft voor de registratie van de rij- en rusttijden van taxichauffeurs. Daarbij heeft de Stichting zich ten doel gesteld de aansprakelijkheid van de Staat en/of Sdu te onderzoeken en vast te (laten) stellen wegens onrechtmatig handelen of nalaten, meer in het bijzonder vanwege misbruik van haar/zijn monopoliepositie.
2.9.
Bestax drijft een onderneming die personenauto’s met en zonder chauffeur verhuurt, en taxivervoer, groeps- en touringcarvervoer verzorgt. Voor de uitoefening van het taxibedrijf heeft Bestax in de periode van 17 oktober 2005 tot en met 21 januari 2010 1150 taxi-werkmappen bij Sdu besteld voor een bedrag van in totaal € 35.336,50. De gemiddelde prijs per werkmap bedroeg € 30,73, exclusief btw.
3. Het geschil
3.1.
Stichting c.s. vorderen samengevat - het volgende:
a. een verklaring voor recht dat Sdu onrechtmatig heeft gehandeld jegens de taxiondernemers en taxiondernemingen in Nederland door hen in de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2010 de verplicht gestelde taxiwerkmappen tegen een excessieve prijs te verkopen, waardoor Sdu misbruik heeft gemaakt van haar monopoliepositie;
alsmede veroordeling van Sdu tot betaling van:
€ 34.005,50 aan Bestax, vermeerderd met rente vanaf 21 februari 2010,
€ 35.616, inclusief btw, aan de Stichting,
€ 1.125 aan Bestax voor buitengerechtelijke kosten,
met veroordeling van Sdu in de proceskosten van de Stichting c.s.
3.2.
Stichting c.s. leggen aan hun vordering ten grondslag dat gebleken is dat de verkoopprijs van de door UWT en KNV Taxi geproduceerde werkmappen substantieel lager is. Waar Sdu prijzen hanteerde variërend van € 27,85 tot € 37,50, bedraagt de verkoopprijs van Uitgeverij Werkmappen Taxi € 3,50 en van KNV Taxi € 3,50 voor leden en € 6,00 voor niet-leden (telkens exclusief btw). Nu de werkmap thans voor € 3,50 kan worden geleverd, is de economische waarde daarvan ook € 3,50. Aldus heeft volgens Stichting c.s. Sdu in voormelde periode een onredelijk hoge prijs gehanteerd voor haar werkmap en daarmee in strijd met artikel 24 Mededingingswet (Mw) haar wettelijke monopoliepositie misbruikt, hetgeen onrechtmatig is in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens Stichting c.s. had de verkoopprijs, inclusief btw, niet meer dan € 7,00 mogen zijn. Naast een verklaring voor recht vorderen Stichting c.s. de (redelijke) kosten ter vaststelling van schade, bestaande uit de kosten van juridisch advies en de kosten van haar bestuursleden, op de voet van artikel 6:96 lid 2 BW. Bestax vordert het verschil tussen de gemiddeld door haar betaalde verkoopprijs en de verkoopprijs van € 7,00, alsmede buitengerechtelijke kosten.
3.3.
Sdu voert gemotiveerd verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Niet is in geschil dat Sdu in de periode van 2005 tot 1 juli 2010 een economische machtspositie had. Aan de orde is de vraag of Sdu onrechtmatig heeft gehandeld door in de periode van 1 januari 2005 tot 1 juli 2010 deze economische machtspositie te misbruiken. Nu er geen aanwijzing is dat met het uitgeven van de taxi-werkmappen en de daarbij door Sdu gehanteerde prijzen de handel tussen lidstaten wordt beïnvloed, zal de rechtbank voor de beoordeling van de onderhavige vraag artikel 24 Mw tot uitgangspunt nemen. Aangezien artikel 24 Mw in materieelrechtelijk opzicht aansluit bij artikel 102 VWEU zal voor de uitleg van artikel 24 Mw mede betekenis worden gehecht aan de voor de onderhavige situatie relevante rechtspraak van het Hof van Justitie van de EU (HvJ EU) (vgl. bijv. HR 24 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:149, rov. 5.3.1). Eén en ander brengt mee dat wanneer uit zou zijn gegaan van de toepassing van artikel 102 VWEU, het inhoudelijk oordeel niet anders zou zijn komen te luiden.
4.2.
Artikel 24 Mw bepaalt dat het ondernemingen verboden is misbruik te maken van een economische machtspositie. Ingevolge artikel 102 VWEU kan het misbruik onder meer bestaan uit het rechtstreeks opleggen van onbillijke verkoopprijzen. Voorts sluit de rechtbank aan bij vaste rechtspraak van het HvJ EU (het arrest van 14 februari 1978, zaak 27/76 (United Brands) ECLI:EU:C:1978:22) waarin de regel is ontwikkeld dat sprake kan zijn van misbruik wanneer de in rekening gebrachte prijs onredelijk hoog is in verhouding tot de economische waarde van de geleverde prestatie. De beoordeling verloopt in twee stappen:
( a) eerst moet worden onderzocht of het verschil tussen de verkoopprijs en de onderliggende kosten excessief is, zo ja,
( b) dan moet worden nagegaan of de verkoopprijs op zichzelf genomen of in verhouding tot concurrerende producten onredelijk is in verhouding tot de economische waarde van de geleverde dienst.
4.3.
De rechtbank neemt daarnaast tot uitgangspunt dat degene die zich op het standpunt stelt dat een ander in strijd met het mededingingsrecht handelt, dit dient te onderbouwen met de relevante (economische) feiten en omstandigheden, opdat een voldoende adequaat en gefundeerd (economisch) partijdebat en daaropvolgend rechterlijk oordeel mogelijk worden gemaakt. De vraag naar de mate waarin (economische) feiten en omstandigheden in een concrete zaak dienen te worden gesteld en, bij betwisting, dienen te worden onderbouwd, kan niet in algemene zin worden beantwoord, omdat zulks afhangt van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en ernst van de gestelde inbreuk en de complexiteit van de betrokken markten (zie HR 21 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX0345, onder 3.6.1.-3.6.3). In dit geding is het derhalve aan Stichting c.s. om te stellen en te bewijzen dat en waarom Sdu misbruik heeft gemaakt van haar economische machtspositie. De omstandigheid dat Sdu een economische machtspositie inneemt, brengt daarin geen verandering (zie ook gerechtshof Den Haag in zijn arrest van 1 juni 2010 (ECLI:NL:GHSGR:2010:BM6398). Ook het feit dat de machtspositie van Sdu berust op een wettelijk monopolie noopt niet tot omkering van de bewijslast. De rechtbank is wel van oordeel dat deze omstandigheid meebrengt dat op Sdu een verzwaarde motiveringsplicht rust bij het weerspreken van door Stichting c.s. gestelde feiten en omstandigheden. Gelet op haar wettelijke monopoliepositie, waardoor per definitie elke vorm van mededinging is uitgesloten, en de op haar volgens vaste rechtspraak rustende bijzondere verantwoordelijkheid om haar gedrag ondanks haar machtspositie te richten op de aanwezigheid van daadwerkelijke en onvervalste mededinging door zich als een normale marktpartij te gedragen (vgl. zijdelings HvJ EU 27 maart 2012, zaak C-209/10, RvdW 2012, 667, onder 23) mag van Sdu worden verlangd dat zij tegenover de stellingen van Stichting c.s. voldoende feitelijke gegevens verschaft om de door haar gevolgde handelwijze met betrekking tot haar prijsstelling en de daarbij gemaakte keuzes toetsbaar te doen zijn.
4.4.
Stichting c.s. hebben hun stelling dat Sdu excessieve en onredelijke prijzen heeft gehanteerd, onderbouwd door een vergelijking te maken met (a) het bedrijfsresultaat van SDU, (b) de marges in de branche van de grafische industrie en (c) de standaardverkoopprijs van Sdu met de standaardverkoopprijs van UWT. Volgens Stichting c.s. volgt uit de vergelijking onder (a) dat de marges die Sdu in 2007 en 2008 op de taxiwerkmap behaalde een factor 2,2 hoger lagen dan de marges van haar gemiddelde bedrijfsresultaat. Uit de vergelijking onder (b) leidt Stichting c.s. af dat de marges van Sdu ten opzichte van de grafische branche circa 12 keer hoger lagen en uit de vergelijking onder (c) dat de standaardverkoopprijs van Sdu bijna 11 keer hoger was dan die van UWT.
4.5.
Sdu heeft gemotiveerd bestreden dat zij een excessieve en onredelijke prijs heeft gehanteerd. De rechtbank overweegt als volgt.
Excessieve prijs: kostprijsanalyse
4.6.
Sdu heeft als productie in het geding gebracht een overzicht van de verkoopprijs, de kostprijs en de marge op de taxi-werkmap over de jaren 2005 tot en met 2011. Uit dat overzicht blijkt dat een substantieel deel van de kosten van de werkmap niet bestaat uit directe kosten, zoals drukkosten, ontwikkelingskosten (of: “productiemanagement”) en logistieke kosten (voorraad, bestellingen, distributie en debiteuren), maar uit indirecte kosten, zoals kantoorkosten, administratiekosten, IT, content management systemen, algemene marketing en branding kosten, onderhoud, arbeidskosten, verzekeringen, juridische en boekhoudkundige kosten en afschrijvingen op activa. Volgens het overzicht maken deze overheadkosten in de periode van 2005 tot en met 2011 minimaal 26% en maximaal 35% van de netto omzet uit. Volgens Sdu gaat het om daadwerkelijk gemaakte kosten, noodzakelijk voor de productie en uitgave van de werkmappen en vele andere producten van Sdu en worden deze kosten in een gelaagde structuur toegerekend aan de werkmap. Eerst worden pro rata aan de werkmap toegerekend de gemeenschappelijke kosten die behoren tot de producten uit het domein transport, waartoe naast de taxibranche ook de brandweer, de binnenvaart en het vervoer gevaarlijke stoffen behoren. Vervolgens worden pro rata aan de werkmap toegerekend de algemene kosten die het hele concern betreffen, zoals kosten in verband met het merk Sdu.
4.7.
Stichting c.s. hebben betoogd dat een toerekening van indirecte kosten op basis van een omzetsleutel, zoals door Sdu gehanteerd, te zeer afstaat van de realiteit en onvoldoende rekening houdt met de werkelijk gemaakte kosten voor de werkmap. Stichting c.s. hebben echter niet betwist dat de door Sdu opgevoerde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt. Evenmin hebben zij de verklaring van Sdu ter zitting bestreden dat de door haar gehanteerde kostentoerekeningsmethode naar normale accountancyregels volkomen gebruikelijk is. Aldus hebben Stichting c.s. naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet gesteld waarom de wijze van toerekening van overheadkosten aan de taxi-werkmap vanuit mededingingsrechtelijk oogpunt onaanvaardbaar zou zijn.
4.8.
Uit het door Sdu overgelegde overzicht blijkt voorts dat Sdu in de betreffende periode de navolgende marges behaalde op de werkmap: in 2005 behaalde Sdu een marge van 57%, in 2006 54%, in 2007 51%, in 2008 51%, in 2009 61%, in 2010 48% en in 2011 40%. Volgens Sdu zijn de door haar behaalde marges niet excessief. Zij voert daartoe aan dat een vergelijking moet worden gemaakt met soortgelijke producten van Sdu en/of soortgelijke ondernemingen onder soortgelijke omstandigheden. Onder “soortgelijke ondernemingen” vallen niet drukkerijen, de grafische industrie of ‘printshops’, maar de uitgeversbranche (bijvoorbeeld Kluwer en Reed Elsevier). Van een excessieve marge is in vergelijking met deze uitgeverijen volgens Sdu geen sprake. Ook voert Sdu onder verwijzing naar soortgelijke door haar uitgegeven producten als het kraanboek (met marges variërend van 45-49%) en het losbladige naslagwerk Wetgeving stralingsbescherming (met marges van 55-60%) aan dat de marges voor dit type producten bij Sdu gebruikelijk zijn. Tot slot heeft Sdu erop gewezen dat in rechtspraak van het HvJ EU een marge van ongeveer 56% niet excessief werd bevonden.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat Stichting c.s. in het licht van deze gemotiveerde betwisting door Sdu niet heeft kunnen volstaan met een enkele verwijzing naar het gemiddelde bedrijfsresultaat van Sdu en de grafische branche, waartoe ook UWT en KNV Taxi in dit verband behoren. De vergelijking met het gemiddelde bedrijfsresultaat van Sdu gaat mank, omdat daarin alle (winst- en verliesgevende) producten van Sdu zijn meegenomen en dit cijfer daarmee te grofmazig is. Bij de vergelijking met de grafische branche neemt de rechtbank in aanmerking dat Stichting c.s. nader had moeten onderbouwen waarom in dit geval Sdu in haar prijsstelling niet moet worden vergeleken met een uitgeverij maar met een drukkerij, de grafische industrie of zelfs een ‘printshop’. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de stelling van Sdu dat zij tot de uitgeversbranche behoort, in het licht van de door Sdu genoemde producten en de onweersproken stelling dat zij de drukkerij heeft afgestoten en deze taak uitbesteedt, de rechtbank plausibel voorkomt.
4.10.
Het voorgaande voert tot de slotsom dat Stichting c.s. onvoldoende heeft onderbouwd dat Sdu een excessieve verkoopprijs heeft gehanteerd voor de werkmap.
Onredelijke prijs: benchmarking
4.11.
De rechtbank overweegt tot slot dat hetgeen hiervoor is opgemerkt met betrekking de stelplicht van Stichting c.s. ook geldt in het kader van de vervolgtoets of sprake is van een op zichzelf genomen of in verhouding tot concurrerende producten onredelijke verkoopprijs. Sdu heeft zich uitvoerig verweerd tegen de stelling van Stichting c.s. dat zij moet worden vergeleken met UWT en KNV Taxi als concurrerende bedrijven. In dat verband heeft zij voorts nog gesteld dat Sdu destijds de werkmap diende te ontwikkelen: het diende een beveiligd (fraudebestendig) document op te leveren waarmee zowel de naleving van de geldende regels als de controle en handhaving hiervan voldoende zou worden gewaarborgd. Daartoe diende Sdu onderzoek in te stellen, veiligheidskenmerken te ontwikkelen en aan te brengen en in geval van frauduleus gebruik een heruitgave te verzorgen. Daarbij bestond de verplichting om bij heruitgave (als gevolg van aanpassingen) de bij de afnemers liggende voorraad in te ruilen voor nieuwe exemplaren. Sdu had bovendien de verplichting om voldoende voorraad aan te houden. Ten behoeve van de liberalisering deed Sdu volgens haar ook afstand van haar auteursrechten en stemde zij in met het verzoek van de Staat om de levering aan afnemers te blijven garanderen. Sdu heeft betoogd dat de nieuwkomers in de markt deze ontwikkelingskosten- en risico’s niet hebben gehad. UWT en KNV Taxi kunnen daarom volstaan met reproductie van de door Sdu ontwikkelde werkmap. Tot slot heeft Sdu nog gesteld dat bij andere vergelijkbare producten van Sdu en UWT eveneens een groot prijsverschil bestaat, op grond waarvan volgens Sdu moet worden geconcludeerd dat de economische waarde van de producten van Sdu (of meer algemeen: uitgeverijen) nu eenmaal hoger ligt dan de producten van UWT en KNV Taxi (of meer algemeen: drukkerijen). Ook op deze punten hebben Stichting c.s. – mede in het licht van het door Sdu verschafte overzicht – naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende gerespondeerd.
4.12.
Het bovenstaande voert tot de slotsom dat Stichting c.s., in het licht van de gemotiveerde betwisting door Sdu, onvoldoende feiten heeft gesteld om tot het oordeel te komen dat de door Sdu voor de werkmap gehanteerde prijzen in de gegeven periode onredelijk hoog zijn geweest in verhouding tot de economische waarde van de geleverde prestatie. Daarbij is met name van belang dat bij het vaststellen van de economische waarde van de werkmap van destijds niet alleen de toenmalige daadwerkelijke kosten van de productie (drukkosten) relevant zijn, maar ook de ontwikkelingskosten, de indirecte kosten en de in dit verband relevante toegerekende algemene kosten van Sdu, zoals door laatstgenoemde omschreven. Het feit dat UWT en KNV Taxi de werkmap thans vele malen goedkoper kunnen produceren, doordat zij deze kosten niet hoeven maken, is onvoldoende om aan te nemen dat de economische waarde van de werkmap over de periode 1 januari 2005 tot 1 juli 2010 slechts € 3,50 bedroeg, zoals Stichting c.s. stelt. Daarmee is dit feit onvoldoende om Sdu, die heeft gesteld en onderbouwd deze kosten wel te hebben gemaakt, over de periode 1 januari 2005 tot 1 juli 2010 excessieve prijsstelling te verwijten. Daarbij neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de Stichting c.s. onvoldoende heeft weersproken de stelling van Sdu dat zij in haar prijsstelling moet worden vergeleken met een uitgeverij en niet met een drukkerij, de grafische industrie of zelfs een ‘printshop’. Evenmin kan de Stichting c.s. worden gevolgd in haar stelling dat de door Sdu gehanteerde wijze van kostentoerekening voor wat betreft de indirecte kosten niet voldoet aan de door het HvJ EU gestelde eisen.
4.13.
Nu Stichting c.s. niet aan haar stelplicht heeft voldaan, komt de rechtbank niet aan bewijslevering toe. Bij gebreke van concrete aanwijzingen dat excessieve en onredelijke verkoopprijzen zijn gehanteerd, ziet de rechtbank voorts geen aanleiding om over te gaan tot de benoeming van één of meer deskundigen. De vordering van Stichting c.s. moet in al haar onderdelen worden afgewezen. Hetgeen partijen met betrekking tot de schade naar voren hebben gebracht kan onbesproken blijven.
4.14.
Stichting c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Sdu worden begroot op:
- griffierecht € 1.836,00
- salaris advocaat € 1.158,00 (2,0 punten × tarief € 579,00)
Totaal € 2.994,00
4.15.
De proceskostenveroordeling zal op vordering van de Staat worden vermeerderd met de wettelijke rente als na te melden en uitvoerbaar bij voorraad worden verklaard.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Stichting c.s. in de proceskosten, aan de zijde van Sdu tot op heden begroot op € 2.994,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Brand, mr. M.J. Alt-van Endt en mr. M.C. Ritsema van Eck-Drempt en in het openbaar uitgesproken op 4 maart 2015.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 04‑03‑2015