Einde inhoudsopgave
Verordening (EU) nr. 575/2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012
Artikel 49 Vereisten voor aftrek indien er consolidatie, aanvullend toezicht of een institutioneel protectiestelsel van toepassing is
Geldend
Geldend vanaf 09-07-2024
- Redactionele toelichting
Wordt toegepast vanaf 01-01-2025.
- Bronpublicatie:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Inwerkingtreding
09-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
31-05-2024, PbEU L 2024, 2024/1623 (uitgifte: 19-06-2024, regelingnummer: 2024/1623)
- Vakgebied(en)
Financieel recht / Bank- en effectenrecht
Financieel recht / Financieel toezicht (juridisch)
1.
Voor het berekenen van het eigen vermogen op individuele basis, op gesubconsolideerde basis en op geconsolideerde basis, kunnen de bevoegde autoriteiten, indien zij verlangen of toestaan dat instellingen methode 1, 2 of 3 van bijlage I bij Richtlijn 2002/87/EG toepassen, die instellingen toestaan het bezit van eigenvermogensinstrumenten van een entiteit uit de financiële sector waarin de moederinstelling, de financiële moederholding of de gemengde financiële moederholding of de instelling een aanzienlijke deelneming heeft, niet af te trekken, mits er aan de voorwaarden van dit lid, onder a) tot en met e), wordt voldaan:
- a)
de entiteit uit de financiële sector is een verzekeringsonderneming, een herverzekeringsonderneming of een verzekeringsholding;
- b)
die verzekeringsonderneming, herverzekeringsonderneming of verzekeringsholding valt onder hetzelfde aanvullend toezicht uit hoofde van Richtlijn 2002/87/EG als de moederinstelling, de financiële moederholding of de gemengde financiële moederholding of de instelling die de holding bezit;
- c)
de instelling heeft de voorafgaande toestemming van de bevoegde autoriteiten ontvangen;
- d)
alvorens de onder c) bedoelde toestemming te verlenen, vergewissen de bevoegde autoriteiten zich ervan dat het geïntegreerd beheer, het risicobeheer en de interne controle van de entiteiten die onder de consolidatie uit hoofde van methode 1, 2 of 3 zouden vallen, doorlopend een toereikend niveau hebben;
- e)
de deelnemingen in de entiteit behoren toe aan een van de volgende entiteiten:
- i)
de moederkredietinstelling;
- ii)
de financiële moederholding;
- iii)
de gemengde financiële moederholding;
- iv)
de instelling;
- v)
een dochteronderneming van een van de in de onder i) tot en met iv) bedoelde entiteiten, die onder de consolidatie krachtens deel 1, titel II, hoofdstuk 2, valt.
De gekozen methode wordt in de loop van de tijd consequent toegepast.
2.
Voor het berekenen van het eigen vermogen op individuele basis en op gesubconsolideerde basis trekken instellingen die onderworpen zijn aan toezicht op geconsolideerde basis overeenkomstig deel 1, titel II, hoofdstuk 2, het bezit van eigenvermogensinstrumenten die worden uitgegeven door onder het geconsolideerde toezicht vallende entiteiten uit de financiële sector niet af, tenzij de bevoegde autoriteiten voor specifieke doeleinden, met name met het oog op structurele scheiding van bankactiviteiten en afwikkelingsplanning, bepalen dat die aftrekkingen uit het oogpunt van toezicht op individuele basis of op gesubconsolideerde basis noodzakelijk zijn.
De toepassing van de in de eerste alinea bedoelde benadering heeft geen onevenredige negatieve gevolgen voor het geheel of delen van het financiële stelsel van andere lidstaten of van de Unie als geheel, noch de werking van de interne markt belemmeren.
Dit lid is niet van toepassing op het berekenen van het eigen vermogen ten behoeve van de vereisten beschreven in de artikelen 92 bis en 92 ter, die worden berekend volgens het in artikel 72 sexies, lid 4, beschreven aftrekkader.
Deze alinea is niet van toepassing ten aanzien van de in artikel 72 sexies, lid 5, vermelde aftrekkingen.
3.
De bevoegde autoriteiten kunnen, voor de berekening van eigen vermogen op individuele basis of gesubconsolideerde basis, in de volgende gevallen instellingen toestaan het bezit van eigenvermogensinstrumenten niet af te trekken:
- a)
een instelling heeft een bezit in een andere instelling en de voorwaarden bedoeld in de punten i) tot en met v) zijn vervuld:
- i)
de instellingen vallen onder hetzelfde in artikel 113, lid 7, bedoelde institutioneel protectiestelsel;
- ii)
de bevoegde autoriteiten hebben de in artikel 113, lid 7, bedoelde toestemming gegeven;
- iii)
de in artikel 113, lid 7, gestelde voorwaarden zijn vervuld;
- iv)
het institutionele protectiestelsel voorziet in een geconsolideerde balans als bedoeld in artikel 113, lid 7, punt e) of, indien het niet verplicht is geconsolideerde rekeningen op te stellen, in een uitgebreide geaggregeerde berekening ten genoegen van de bevoegde autoriteiten, welke gelijkwaardig is aan de bepalingen van Richtlijn 86/635/EEG, waarin enkele aanpassingen zijn opgenomen van de bepalingen van Richtlijn 83/349/EEG, of van Verordening (EG) nr. 1606/2002 die op de geconsolideerde jaarrekening van groepen van kredietinstellingen van toepassing zijn. De gelijkwaardigheid van deze uitgebreide geaggregeerde berekening wordt door een extern accountant gecontroleerd; met name wordt nagegaan of het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen, alsook het op enigerlei wijze ongepast creëren van eigen vermogen tussen de leden van het institutioneel protectiestelsel, in de berekening zijn weggelaten. De geconsolideerde balans of de uitgebreide geaggregeerde berekening wordt met de frequentie bepaald in de in artikel 430, lid 7, bedoelde technische uitvoeringsnormen, ter kennis van de bevoegde autoriteiten gebracht.
- v)
de onder een institutioneel protectiestelsel vallende instellingen voldoen tezamen op geconsolideerde basis of op uitgebreide geaggregeerde basis aan de vereisten van artikel 92 en rapporteren overeenkomstig artikel 430 over de naleving van die vereisten. Binnen een institutioneel protectiestelsel is de aftrek van de interest van coöperatieve leden of juridische entiteiten die geen lid van het institutioneel protectiestelsel zijn, niet verplicht, op voorwaarde dat het meervoudige gebruik van elementen die in aanmerking komen voor de berekening van het eigen vermogen, alsook het op enigerlei wijze ongepast creëren van eigen vermogen tussen de leden van het institutioneel protectiestelsel en de minderheidsaandeelhouder, als deze een instelling is, achterwege worden gelaten;
- b)
een regionale kredietinstelling heeft een deelneming in een centrale of in een andere regionale kredietinstelling, en er wordt aan de in punt a), onder i) tot en met v), gestelde voorwaarden voldaan.
4.
Het bezit ten aanzien waarvan er geen aftrek overeenkomstig lid 1 wordt verricht, wordt als blootstelling aangemerkt en er wordt een risicogewicht op toegepast overeenkomstig deel drie, titel II, hoofdstuk 2.
Het bezit ten aanzien waarvan er geen aftrek overeenkomstig lid 2 of lid 3 wordt verricht, wordt als blootstelling aangemerkt en er wordt een risicogewicht van 100 % op toegepast.
5.
6.
De EBA, de EIOPA en de Europese toezichthoudende autoriteit (Europese Autoriteit voor effecten en markten) (European Securities and Markets Authority — ESMA), opgericht bij Verordening (EU) nr. 1095/2010 van het Europees Parlement en de Raad van 24 november 2010 (1) stellen door middel van het Gemengd Comité ontwerpen van technische reguleringsnormen op tot nadere bepaling, voor de toepassing van dit artikel, van de toepassingsvoorwaarden van de in bijlage I, deel II, van Richtlijn 2002/87/EG vermelde berekeningsmethoden met betrekking tot de in dit artikel, lid 1, bedoelde alternatieven voor aftrek.
De EBA, de EAVB en de ESMA leggen die ontwerpen van technische reguleringsnormen uiterlijk 28 juli 2013 voor aan de Commissie.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid gedelegeerd om de in de eerste alinea bedoelde technische reguleringsnormen vast te stellen overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van respectievelijk Verordening (EU) nr. 1093/2010, Verordening (EU) nr. 1094/2010 en Verordening (EU) nr. 1095/2010.
Voetnoten
PB L 331 van 15.12.2010, blz. 84.