NJB 2023/1245
Redelijke termijn en coronapandemie, art. 6 lid 1 EVRM: de Hoge Raad herhaalt het vaste kader uit HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578. Bij zijn oordeel over de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de in dat kader genoemde redelijke termijn moet worden verruimd, of over de vraag welk gevolg aan een geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden, kan de rechter rekening houden met de vertraging die concreet in de behandeling van de zaak is ontstaan als gevolg van de overheidsmaatregelen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus in 2020. In casu kon het hof volstaan met de enkele constatering van de termijnoverschrijding.
HR 09-05-2023, ECLI:NL:HR:2023:688
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
9 mei 2023
- Magistraten
Mrs. V. van den Brink, A.E.M. Röttgering, C. Caminada
- Zaaknummer
21/03470
- Folio weergave
- Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2023:688, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑05‑2023
ECLI:NL:PHR:2023:253, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 07‑03‑2023
Beroepschrift, Hoge Raad, 28‑01‑2022
- Wetingang
(art. 6 EVRM)
Essentie
Redelijke termijn en coronapandemie, art. 6 lid 1 EVRM: de Hoge Raad herhaalt het vaste kader uit HR 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578. Bij zijn oordeel over de vraag of sprake is van bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de in dat kader genoemde redelijke termijn moet worden verruimd, of over de vraag welk gevolg aan een geconstateerde overschrijding van de redelijke termijn moet worden verbonden, kan de rechter rekening houden met de vertraging die concreet in de behandeling van de zaak is ontstaan als gevolg van de overheidsmaatregelen naar aanleiding van de uitbraak van het coronavirus ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.