Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-06-2016, nr. WAHV 200.158.043
ECLI:NL:GHARL:2016:5210
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-06-2016
- Zaaknummer
WAHV 200.158.043
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen / Handhaving algemeen
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2016:5210, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑06‑2016; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑06‑2016
Inhoudsindicatie
Hoorplicht. 4 WAHV. De officier van justitie heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het niet tijdig is ingesteld. De gemachtigde had verzocht om te worden gehoord. Het beroepschrift is niet kennelijk niet-ontvankelijk. Uit het beroepschrift blijkt niet wat de reden van de termijnoverschrijding is. De betrokkene had tijdens het horen in de gelegenheid moeten worden gesteld de oorzaken van de termijnoverschrijding toe te lichten om na te gaan of toepassing dient te worden gegeven aan 6:11 Awb. De beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd wegens schending van de hoorplicht. Voor toepassing van 6:11 Awb bestaat echter geen reden. De betrokkene heeft de inleidende beschikking niet ontvangen omdat hij er niet voor had gezorgd dat zijn juiste adres in de GBA was vermeld. Dat komt voor zijn risico evenals het te laat instellen van het beroep om die reden. De kantonrechter heeft het beroep eveneens ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het oorspronkelijke beroepschrift aan de kantonrechter zit niet in het dossier en is kennelijk in het ongerede geraakt. De CVOM had naar aanleiding van dat beroepschrift een herstel verzuim-brief verzonden. Binnen de daarin gestelde termijn is een brief ontvangen waarmee het verzuim is hersteld. Die brief is als beroepschrift aangemerkt. Dat het oorspronkelijke beroepschrift ontbreekt mag de betrokkene niet worden tegengeworpen. Het moet ervoor worden gehouden dat met die brief beoogd is beroep in te stellen en dat dit tijdig is gebeurd.
WAHV 200.158.043
27 juni 2016
CJIB 159355361
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
locatie Leeuwarden
Arrest
op het hoger beroep tegen de beslissing
van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland
van 15 september 2014
betreffende
[betrokkene] (hierna te noemen: betrokkene),
wonende te [woonplaats] ,
voor wie als gemachtigde optreedt [gemachtigde] ,
kantoorhoudende te [plaats] .
De beslissing van de kantonrechter
De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de door de Centrale Verwerking Openbaar Ministerie namens de officier van justitie genomen beslissing niet-ontvankelijk verklaard.
Het procesverloop
De gemachtigde van de betrokkene heeft tegen de beslissing van de kantonrechter hoger beroep ingesteld. Tevens is verzocht om vergoeding van kosten.
De advocaat-generaal heeft een verweerschrift ingediend.
De gemachtigde van de betrokkene is in de gelegenheid gesteld het beroep schriftelijk nader toe te lichten. Hiervan is geen gebruik gemaakt.
Beoordeling
1. De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet tijdig is ingesteld.
2. Uit het dossier blijkt het volgende. De officier van justitie heeft op 27 december 2012 op het ingestelde administratief beroep beslist. Gelet hierop kon tot uiterlijk 7 februari 2013 beroep worden ingesteld tegen deze beslissing. Bij brief d.d. 14 mei 2013 heeft de CVOM de gemachtigde van de betrokkene geattendeerd op de omstandigheid dat in het ingediende beroepschrift geen CJIB-nummer is vermeld. Voor de CVOM is het onmogelijk om het beroep in behandeling te nemen. De gemachtigde van de betrokkene wordt in de gelegenheid gesteld een kopie van de beschikking aan de stukken te bevestigen en deze retour te sturen. Voorts is in de brief de volgende passage opgenomen: "Uw beroepschrift moet worden ingediend binnen de wettelijke termijn van zes weken vanaf de verzenddatum van de beschikking, of - als deze termijn al verstreken is - binnen vier weken vanaf de verzenddatum van deze brief." De gemachtigde van de betrokkene heeft bij brief d.d. 27 mei 2013, ontvangen door de CVOM op 28 mei 2013, gereageerd. Deze brief is aangemerkt als beroepschrift tegen de beslissing van de officier van justitie.
3. De brief, naar aanleiding waarvan de CVOM de brief van 14 mei 2013 heeft verzonden, is kennelijk in het ongerede geraakt; deze bevindt zich niet in het dossier. Dit mag de betrokkene niet worden tegen geworpen. Gelet hierop moet het er voor worden gehouden dat met die brief beoogd is beroep in te stellen tegen de beslissing van de officier van justitie en voorts dat dit tijdig is geschied. De brief van de CVOM van 14 mei 2013 betreft de constatering van een verzuim als bedoeld in artikel 6:5, eerste lid, onder c, of artikel 6:5, tweede lid, Awb. Dit verzuim is binnen de gestelde termijn hersteld.
4. De kantonrechter heeft het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie derhalve ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard. Het hof zal de beslissing van de kantonrechter daarom vernietigen en doen wat de kantonrechter had behoren te doen, namelijk het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie beoordelen.
5. De officier van justitie heeft geoordeeld dat het beroep tegen de inleidende beschikking niet tijdig is ingesteld en heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard.
6. De gemachtigde van de betrokkene heeft in hoger beroep onder meer aangevoerd dat de officier van justitie ten onrechte niet is overgegaan tot het horen van de gemachtigde of zijn betrokkene.
7. Met betrekking hiertoe overweegt het hof als volgt.
8. Ingevolge artikel 7:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met artikel 7, tweede lid, WAHV moet de officier van justitie de indiener van het administratief beroep in de gelegenheid stellen te worden gehoord. Van het horen kan op grond van het bepaalde in artikel 7:17 van de Awb worden afgezien, indien - voor zover hier van belang - het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
9. Het hof stelt vast dat de gemachtigde in het administratieve beroepschrift van 14 november 2012 heeft verzocht om te worden gehoord door de officier van justitie. Voorts stelt het hof vast dat de officier van justitie - overigens zonder enige overweging aan dit verzoek te wijden - van het horen heeft afgezien en het beroep niet-ontvankelijk heeft verklaard.
10. Het hof is van oordeel dat de betrokkene in dit geval had moeten worden gehoord door de officier van justitie, aangezien het beroep niet kennelijk - dat wil zeggen aanstonds blijkend, zonder dat daarvoor nader onderzoek noodzakelijk is - niet-ontvankelijk is. Uit het ingediende beroepschrift blijkt niet wat de reden van de termijnoverschrijding is zodat de betrokkene tijdens het horen in de gelegenheid had moeten worden gesteld om de oorzaken van de termijnoverschrijding toe te lichten, teneinde na te gaan of toepassing dient te worden gegeven aan artikel 6:11 van de Awb (vgl. de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 14 mei 2004, gepubliceerd op rechtspraak.nl: ECLI:NL:CRVB:2004:AP0537).
11. Het voorgaande brengt mee dat de beslissing van de officier van justitie niet in stand kan blijven. Het hof zal, met gegrondverklaring van het beroep daartegen, die beslissing vernietigen. Nu de beslissing van de officier van justitie wordt vernietigd, behoeft hetgeen overigens is aangevoerd tegen die beslissing geen bespreking meer.
12. Thans staat het beroep tegen de inleidende beschikking ter beoordeling van het hof.
13. Ingevolge het bepaalde in artikel 6, eerste lid, van de WAHV in verbinding met de artikelen 3:41, 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient het beroep tegen de inleidende beschikking te worden ingesteld door het indienen van een beroepschrift binnen een termijn van zes weken, welke termijn aanvangt op de dag na die waarop de beschikking aan de betrokkene is toegezonden.
14. Blijkens de gedingstukken is de inleidende beschikking op 18 februari 2012 aan de betrokkene toegezonden. De beroepstermijn eindigde - met toepassing van de Algemene termijnenwet - op 2 april 2012. Het beroepschrift is gedateerd 14 november 2012 en het is blijkens een daarop gesteld stempel op 15 november 2012 bij de CVOM ingekomen. Het beroep is dus niet tijdig ingesteld.
15. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
16. De gemachtigde van de betrokkene heeft aangevoerd dat de betrokkene ten tijde van de beroepstermijn dak- en thuisloos was en dat de post hem niet heeft bereikt. Toen de deurwaarder met de betrokkene in contact kwam heeft hij gelijk de gemachtigde geraadpleegd.
17. Het hof overweegt als volgt. Artikel 4, tweede lid, WAHV bepaalt dat de inleidende beschikking in het onderhavige geval diende te worden verzonden aan het adres zoals opgenomen in het kentekenregister. In het geval de inleidende beschikking onbestelbaar blijkt te zijn, dient deze te worden verzonden naar het adres zoals geregistreerd in de gemeentelijke basisadministratie, tenzij dit hetzelfde is als opgenomen in het kentekenregister. Indien de inleidende beschikking ook op het GBA-adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de beschikking geacht aan de betrokkene bekend te zijn.
18. Gelet op het vorenstaande komt het risico van een onjuiste vermelding van diens adres in de gemeentelijke basisadministratie voor rekening van de betrokkene. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokkene om te zorgen voor een juiste vermelding van diens adres in de gemeentelijke basisadministratie teneinde zich te verzekeren van de ontvangst van voor hem van belang zijnde poststukken. Derhalve is het hof van oordeel dat de inleidende beschikking de betrokkene bekend moet worden geacht. Dat de betrokkene niet tijdig beroep heeft ingesteld is een omstandigheid die voor zijn rekening en risico dient te blijven.
19. Gelet op het voorgaande leidt hetgeen de betrokkene heeft aangevoerd derhalve niet tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de betrokkene in verzuim is geweest. Het hof zal het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk verklaren.
20. Namens de betrokkene is verzocht om vergoeding van kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van het hof komen de gevraagde kosten voor de fase bij de kantonrechter en in hoger beroep voor vergoeding in aanmerking. De vergoeding van kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand zijn in het Besluit proceskosten bestuursrecht forfaitair bepaald per proceshandeling. De gemachtigde van de betrokkene heeft de volgende proceshandelingen verricht: het indienen van een beroepschrift bij de kantonrechter, het verschijnen ter zitting bij de kantonrechter en het indien van een hoger beroepschrift. Aan het indienen van een beroepschrift en het ter zitting verschijnen dient één punt te worden toegekend. De waarde per punt bedraagt € 487,-. Gelet op de aard van de zaak past het hof wegingsfactor 0,5 (gewicht van de zaak = licht) toe. Aldus zal het hof de advocaat-generaal veroordelen in de kosten tot een bedrag van € 730,50,- (=3 x € 487,- x 0,5).
Beslissing
Het gerechtshof:
vernietigt de beslissing van de kantonrechter;
verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond;
vernietigt de beslissing van de officier van justitie;
verklaart het beroep tegen de inleidende beschikking niet-ontvankelijk;
veroordeelt de advocaat-generaal tot het vergoeden van de proceskosten van de betrokkene, ter hoogte van € 730,50.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Dörholt als griffier, en uitgesproken ter openbare zitting.