Hof Arnhem-Leeuwarden, 22-10-2015, nr. 21-002772-15
ECLI:NL:GHARL:2015:7991
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
22-10-2015
- Zaaknummer
21-002772-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:7991, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 22‑10‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:2842, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 22‑10‑2015
Inhoudsindicatie
Het hof heeft de verdachte veroordeeld ter zake van gewoontewitwassen, in casu het voorhanden hebben van onder meer € 298.920,- en € 1.043.720,-, en het gebruik maken van een valse of vervalste werkgeversverklaring als echt en onvervalst voor de verkrijging van een hypotheek. De verdachte wordt – overeenkomstig het vonnis van de rechtbank – veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld, twee geldtelmachines en een koffer.
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002772-15
Uitspraak d.d.: 22 oktober 2015
TEGENSPRAAK
Promis
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, van 28 april 2015 met parketnummer 08-960120-14 in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans verblijvende in PI Noord-Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 8 oktober 2015 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 tenlastegelegde gewoontewitwassen en het onder 2 cumulatief/alternatief tenlastegelegde opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het hof tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - tenlastegelegd dat:
1:hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 7 oktober 2014 tot en met 24 oktober 2014, te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) van voorwerp(en), te weten - onder meer - :
- op of omstreeks 24 oktober 2014 een contant geldbedrag van ongeveer 298.920 euro en/of
- op of omstreeks 24 oktober 2014 een contant geldbedrag van ongeveer 1.043.720 euro,
althans van enig(e) (contante) geldbedrag(en) de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende is en/of enig(e) geldbedrag(en) en/of goed(eren) verworven en/of voorhanden gehad en/of overgedragen en/of omgezet, terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden, dat dit/deze geldbedrag(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
2:hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf 1] (zaaksdossier 3, p. 33),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk heeft opgemaakt en/of doen opmaken en/of vervalst en/of doen vervalsen, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) valselijk en/of in strijd met de waarheid (zakelijk weergegeven) op voornoemde werkgeversverklaring vermeld en/of doen vermelden dat
- [verdachte] een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd heeft, en/of
- [verdachte] is aangesteld in vaste dienst, en/of
- het bruto jaarsalaris EUR 48.893,28 dan wel EUR 50.838,48 (en vakantietoeslag van EUR 3.911,46 dan wel EUR 4.067,07 en vaste 13e maand van EUR 4.074,44) bedraagt, en/of
- door ondertekening van die verklaring heeft verklaard en/of doen verklaren dat die verklaring volledig naar waarheid was ingevuld,
zulks (telkens) met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en/of door anderen te doen gebruiken;
en/of
hij op één of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2014 te Amsterdam, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een vals(e) of vervalst(e) werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf 1] (zaaksdossier 3, p. 33),
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s), voornoemde werkgeversverklaring(en) heeft/hebben verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan [hypotheekverstrekker 1] en/of [hypotheekverstrekker 2] (ten behoeve van een aangevraagde hypotheek) en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van voornoemde [bedrijf 1] zoals aangegeven op voornoemde werkgeversverklaring.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Geldigheid dagvaarding
De raadsman van verdachte heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van de woorden ‘onder meer’, zoals opgenomen in het onder 1 tenlastegelegde, partieel nietig verklaard zouden moeten worden. Hiertoe is aangevoerd dat deze bewoordingen onvoldoende feitelijk zijn.
Het hof is met de rechtbank van oordeel dat de tenlastelegging voldoet aan de vereisten van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering en ziet derhalve geen aanleiding om de tenlastelegging partieel nietig te verklaren. Gelet op de tenlastelegging in zijn totaliteit, die op de belangrijkste onderdelen geconcretiseerd is, alsmede het onderliggende dossier in aanmerking genomen, moet de verdachte in staat worden geacht de tenlastelegging te begrijpen en zich daartoe te verdedigen. Hierbij merkt het hof op dat terechtzitting in hoger beroep ook niet gebleken is dat verdachte niet heeft begrepen wat hem verweten wordt.
Het verweer van de raadsman wordt verworpen.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Door de verdediging is bepleit dat de verdachte integraal behoort te worden vrijgesproken.
Het hof begrijpt dat de raadsman ter zake van het onder 1 tenlastegelegde in het verlengde van de startinformatie en verdachtes verklaring – dat hij de geldbedragen met twee andere personen voorhanden zou hebben gehad – heeft aangevoerd dat er sprake zou zijn van een eigen misdrijf van deze in de ogen van de raadsman als medeplegers aan te merken andere personen. Nu verdachte de geldbedragen zonder verhullende omstandigheden voorhanden zou hebben gehad, dient – aldus de raadsman – vrijspraak te volgen. Daarnaast heeft de raadsman gesteld dat ten aanzien van een deel van de bedragen het vermoedelijk provisie betreft, en ten aanzien van die bedragen niet van witwassen gesproken kan worden.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte niet geweten heeft dat de werkgeversverklaring vals of valselijk opgemaakt is.
Ter zake van het onder 1 tenlastegelegde
Feiten en omstandigheden
Uit het dossier volgt dat naar aanleiding van een tip van de Amerikaanse autoriteiten het telefoonnummer [telefoonnummer 1] getapt is door de politie. In deze tapgesprekken werd gesproken over – zo begrijpt het hof – onder meer het ontvangen van bedragen en het tellen van die bedragen met de ‘machine’. Op basis van deze tapgesprekken rijst het vermoeden dat er op 24 oktober 2014 een geldbedrag zal worden overgedragen. Naar aanleiding hiervan vindt er een observatie plaats waarbij verbalisanten blijkens hun proces-verbaal van bevindingen hebben waargenomen dat er een korte ontmoeting plaatsvindt tussen, naar later blijkt, verdachte en twee andere personen, waaronder medeverdachte [medeverdachte] . Verdachte pakt daarbij uit de auto van medeverdachte [medeverdachte] een koffer en zet deze koffer in zijn eigen auto. Blijkens het proces-verbaal van aanhouding wordt hierop besloten de verdachte aan te houden. Als verbalisanten de koffer openen, treffen ze € 298.920,- aan contant geld aan in allerlei verschillende coupures, alsmede drie valse biljetten van respectievelijk € 50,- en € 200,-. Vervolgens wordt verdachtes woning doorzocht en worden diverse bundels contant geld aangetroffen, hetgeen in zijn totaliteit een geldbedrag van € 1.043.720,- blijkt te zijn. Het overgrote deel van het geld zit verpakt zit in twee zogenoemde ‘shoppers’ of grote boodschappentassen. Daarnaast zijn in de woning – voor zover relevant – twee geldtelmachines en een wit ‘to-do’ boekje van de Hema aangetroffen, waarin allemaal cijfers of bedragen zijn opgenomen. Bij verdachte zelf wordt tijdens zijn fouillering een paarskleurige mobiele telefoon van het merk Samsung aangetroffen, waarin een simkaart zit voor de telefoonaansluiting [telefoonnummer 2] . Blijkens de bij de belastingdienst met betrekking tot verdachte bekend zijnde gegevens, heeft verdachte geen legale inkomsten die het voorhanden hebben van dergelijke geldbedragen kunnen verklaren, noch anderszins biedt het dossier aanknopingspunten voor een legale verkrijging van de geldbedragen door verdachte.
Beoordeling
De Hoge Raad heeft bij arrest van 13 juli 2010 bepaald dat - ook indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen met een bepaald misdrijf - bewezen kan worden geacht dat een onder een verdachte aangetroffen contant geldbedrag van enig misdrijf afkomstig is. Te denken valt daarbij aan situaties, waarin het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het geld van enig misdrijf afkomstig is.
Het hof is van oordeel dat daarvan sprake is, nu de bovengenoemde feiten en omstandigheden waaronder de verschillende geldbedragen werden aangetroffen het vermoeden van witwassen rechtvaardigen. Het hof kent daarbij betekenis toe aan de grote omvang van het totale geldbedrag, de wijze waarop het bedrag van de ene auto naar de andere auto werd overgedragen op de openbare weg, de ongebruikelijke wijze waarop het geld was verpakt en de wijze waarop een deel van het bedrag werd vervoerd. Van verdachte mag in de gegeven situatie worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld.
Verdachte heeft in dit kader tot aan de zitting in hoger beroep een beroep gedaan op zijn zwijgrecht. Hoewel verdachte ter zitting in hoger beroep een uitgebreidere verklaring heeft afgelegd, heeft verdachte geen enkele openheid van zaken omtrent de herkomst van het geld gegeven. Ten aanzien van de door verdachte ter zitting in hoger beroep ten tonele gebrachte ‘anderen’, die betrokken zouden zijn bij het witwassen, merkt het hof op dat verdachte deze verklaring op geen enkele wijze handen en voeten heeft gegeven, noch enig verifieerbaar aanknopingspunt heeft aangedragen. Het hof zal in verband hiermee deze verklaring dan ook terzijde schuiven.
Het vorenstaande in aanmerking nemende stelt het hof vast dat het niet anders kan zijn dan dat de in tenlastelegging vermelde bedragen van enig misdrijf afkomstig zijn en dat verdachte hiervan ook wetenschap had.
Het hof merkt op dat niet wordt vastgesteld dat verdachte zelf het misdrijf waaruit het geldbedrag afkomstig is, heeft gepleegd. Voor zover door de raadsman is bepleit dat er wel een dergelijk in vereniging gepleegd eigen, overigens niet nader geconcretiseerd, misdrijf zou zijn, kan het hof de raadsman niet volgen. Deze stelling van de raadsman vindt geen steun in het dossier, noch heeft verdachte zelf zulks gesteld. Evenmin dwingen de door het hof vastgestelde feiten en omstandigheden tot die gevolgtrekking. Geheel ten overvloede merkt het hof in het kader van het door de raadsman gevoerde verweer op dat blijkens de jurisprudentie van de Hoge Raad een mogelijk eigen misdrijf geen vrijspraak tot gevolg kan hebben, maar onder bepaalde omstandigheden een eventuele kwalificatie van het bewezenverklaarde als witwassen in de weg kan staan.
Voorts is het hof, met de rechtbank, van oordeel dat niet slechts sprake is van witwassen in de zin van artikel 420bis van het Wetboek van Strafrecht, maar van gewoontewitwassen in de zin van artikel 420ter van voornoemd wetboek. Uit het dossier blijkt dat in verdachtes woning een ‘to-do’ boekje en twee geldtelmachines zijn aangetroffen. Het boekje bevat meerdere data die lopen vanaf ‘7 okt’ tot het op de laatst beschreven pagina vermelde ’24 okt’. Naast de data is een doorlopende rij getallen in het boekje opgeschreven, waarvan een aantal worden voorafgegaan door een euroteken. Daarnaast komen enkele van de in deze rij voorkomende getallen overeen met bedragen die genoemd worden in een getapt telefoongesprek waar verdachte aan deelneemt op 23 oktober 2014 en de op een in de woning aangetroffen BlackBerry gevoerde chatgesprekken op 18 oktober 2014. In deze correspondentie wordt al dan niet in verhullende bewoordingen gesproken over – naar het hof begrijpt – geldoverdrachten en het tellen van die overgedragen gelden met behulp van geldtelmachines. Het eindbedrag dat het ‘to-do’ boekje vermeldt, komt ten slotte bijna geheel overeen met het in de shoppers aangetroffen bedrag. Gelet hierop is het hof van oordeel dat het niet anders kan dan dat de in het ‘to-do’ boekje vermelde getallen geldbedragen vertegenwoordigen en dat deze reeks van bedragen in zijn geheel een administratie betreft van de in- en uitgaande geldstromen die door verdachte verworven en, al dan niet ten dele, overgedragen zijn.
Uit het voorgaande leidt het hof, bij gebrek aan een het tenlastegelegde ontzenuwende verklaring van de zijde van de verdachte, af dat verdachte zich gedurende een langere periode schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van diverse aanzienlijke geldbedragen, waaronder het in de door verdachte aangenomen koffer aangetroffen bedrag van € 298.920,- en de in verdachtes woning aangetroffen € 1.043.720,-.
Het hof ziet hierbij, nu verdachte nimmer heeft verklaard over enige provisie, noch heeft aangegeven welk deel van het aangetroffen geld dan zijn provisie concreet zou betreffen, geen aanleiding om op basis van de enkele algemene stelling van de raadsman en vermoedens uit het dossier een niet nader onderbouwd of geconcretiseerd bedrag aan vermeende provisie uit te sluiten van de bewezenverklaring. Het hof verwerpt derhalve het door de verdediging gevoerde verweer.
Het hof is van oordeel dat verdachte zich aldus heeft schuldig gemaakt aan gewoontewitwassen.
Ter zake van het onder 2 tenlastegelegde
Feiten en omstandigheden
Uit de adressering van de hypotheekofferte blijkt dat door verdachte bij [hypotheekverstrekker 2] een aanvraag is gedaan voor het verkrijgen van een hypotheek voor de woning aan de [adres] te Amsterdam. Deze aanvraag is op 3 augustus 2009 door verdachte getekend en geaccordeerd. In het kader van deze aanvraag is een de verdachte betreffende werkgeversverklaring van de onderneming [bedrijf 1] aan de hypotheekverstrekker overgelegd. Vervolgens is aan verdachte ook daadwerkelijk een hypothecaire lening verstrekt voor de aankoop van de woning aan de [adres] .Voornoemde werkgeversverklaring zou op 3 augustus 2009 namens de onderneming [bedrijf 1] ondertekend zijn door een zekere ‘ [naam 1] ’. Bij de Kamer van Koophandel en bij de belastingdienst is deze [naam 1] niet bekend als werknemer, bestuurder of eigenaar van genoemde onderneming. Integendeel, uit het uittreksel van de Kamer van Koophandel d.d. 11 november 2014 blijkt dat [betrokkene] sinds 14 juli 2009 namens de onderneming alleen bevoegd is tot het tekenen van dergelijke verklaringen. De door verdachte en [betrokkene] in hun verklaringen als eigenaar naar voren gebrachte persoon, genaamd [naam 2] , is blijkens het aanvullend proces-verbaal van bevindingen nimmer betrokken geweest bij de onderneming en reeds in januari 2009 overleden. Daarnaast volgt uit het aanvullend proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 april 2015, maar ook uit het daaraan voorafgaande proces-verbaal van valsheid in geschrifte/oplichting d.d. 7 december 2014 en bijbehorende bijlagen, dat de onderneming [bedrijf 1] in de jaren 2008 en 2009 heeft stilgelegen en er geen activiteiten hebben plaatsgevonden. De inkomsten die verdachte gegenereerd zou hebben door zijn vermeende werkzaamheden voor dit bedrijf zijn bovendien niet bekend bij de belastingdienst.
Beoordeling
Het hof stelt op grond van voornoemde gegevens vast dat de werkgeversverklaring zowel qua inhoud, als wat betreft de ondertekening in strijd met de waarheid is. [naam 1] is nimmer tekeningsbevoegd geweest, noch is verdachte bij de onderneming [bedrijf 1] werkzaam geweest. De met deze constatering strijdige verklaring van verdachte, dat inhoudende dat hij toentertijd wel bij [bedrijf 1] heeft gewerkt, acht het hof dan ook niet geloofwaardig.
Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld dat verdachte, al dan niet in vereniging, degene is geweest die de werkgeversverklaring valselijk heeft opgemaakt of heeft doen opmaken, dan wel heeft vervalst of heeft doen vervalsen. Nu dit niet vastgesteld kan worden, is het hof van oordeel dat verdachte ter zake van dit gedeelte vrijgesproken dient te worden.
Uit het dossier blijkt wel dat verdachte met voornoemde werkgeversverklaring voor de door hem aangekochte woning een hypotheek verkregen heeft en de verklaring in die zin heeft gebruikt. Naar het oordeel van het hof kan het, gelet op reeds genoemde feiten en omstandigheden, niet anders dan dat verdachte wist dat deze werkgeversverklaring niet overeen kwam met de werkelijkheid. Verdachte heeft deze valse werkgeversverklaring desalniettemin doelbewust als echt en onvervalst gebruikt teneinde een hypotheek voor zijn woning te verkrijgen. Dat deze aanvraag door een eventuele derde, door verdachte aangeduid als de boekhouder feitelijk is ingediend, doet hier niet aan af, nu verdachte deze derde blijkens zijn verklaring ter zititng van het hof zelf van de benodigde stukken heeft voorzien. Het hof verwerpt derhalve het door de raadsman gevoerde verweer.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel - ook in onderdelen - slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1:hij op in de periode van 7 oktober 2014 tot en met 24 oktober 2014, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte van voorwerpen, te weten - onder meer -:
- op 24 oktober 2014 een contant geldbedrag van ongeveer 298.920 euro en
- op of omstreeks 24 oktober 2014 een contant geldbedrag van ongeveer 1.043.720 euro,
verworven en/of voorhanden gehad, terwijl hij, verdachte, wist, dat deze geldbedragen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf;
2:hij op in de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2014 in Nederland, opzettelijk gebruik heeft gemaakt van een valse of vervalste werkgeversverklaring afgegeven door of namens [bedrijf 1] ,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, als ware dat geschrift echt en onvervalst,
bestaande dat gebruikmaken hierin dat hij, verdachte, voornoemde werkgeversverklaring heeft verstrekt en/of doen verstrekken aan en/of overgelegd en/of doen overleggen aan [hypotheekverstrekker 1] en/of [hypotheekverstrekker 2] ten behoeve van een aangevraagde hypotheek en bestaande die valsheid of vervalsing hierin dat hij, verdachte, niet werkzaam was voor en/of in dienst was van voornoemde [bedrijf 1] zoals aangegeven op voornoemde werkgeversverklaring.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
van het plegen van witwassen een gewoonte maken.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk gebruik maken van een vals of vervalst geschrift, als bedoeld in artikel 225, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht, als ware het echt en onvervalst.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het gewoontewitwassen van grote geldbedragen, hetgeen gericht is geweest op het veiligstellen van uit misdrijf afkomstige opbrengsten. Het witwassen van criminele gelden vormt een bedreiging van de legale economie en tast de integriteit van het financiële en economische verkeer ernstig aan. Het in omloop zijn van dergelijke grote witgewassen geldbedragen heeft een sterk corrumperende werking en faciliteert veelal ander strafbaar handelen. Daarnaast heeft verdachte – teneinde een hypotheek voor zijn woning te verkrijgen – gebruik gemaakt van een valse of vervalste werkgeversverklaring. Verdachte heeft door zijn handelen de financiële instelling op het verkeerde been gezet en misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het maatschappelijk verkeer pleegt te worden gesteld in dergelijke schriftelijke stukken.
Het hof heeft voorts gelet op het de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 10 juni 2015, waaruit blijkt dat verdachte zich eerder schuldig heeft gemaakt aan een strafbaar feit.
Het gewoontewitwassen van grote hoeveelheden geld, maar ook het gebruik van een valse of vervalste werkgeversverklaring, maken dat naar het oordeel van het hof in de onderhavige zaak sprake is van zeer ernstige strafbare feiten die een gevangenisstraf van een lange duur noodzakelijk maken. Het hof acht, evenals de rechtbank, een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in verzekering en voorarrest heeft doorgebracht, een passende bestraffing. De raadsman van de verdachte heeft in het kader van het door hem gevoerde strafmaatverweer geen zodanig bijzondere of relevante feiten of omstandigheden aangevoerd die nopen tot de oplegging van een gevangenisstraf van kortere duur, dan wel een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Beslag
Het onder 1 tenlastegelegde en bewezenverklaarde is begaan met betrekking tot de hierna te noemen inbeslaggenomen en nog niet teruggegeven rolkoffer, geldbedragen en geldtelmachines. Het hof heeft niet kunnen vaststellen aan wie de inbeslaggenomen zaken toebehoren. De inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven, voorwerpen zullen daarom verbeurd worden verklaard. Het hof heeft hierbij rekening gehouden met de draagkracht van verdachte. Het hof ziet, gelet op hetgeen onder ‘overweging met betrekking tot het bewijs’ reeds is overwogen, geen aanleiding om zoals door de raadsman voorgesteld een niet nader genoemd deel van het geldbedrag aan verdachte terug te geven omdat dit – in de visie van de raadsman – provisie zou betreffen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 33, 33a, 57, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
een rolkoffer, twee geldtelmachines en de geldbedragen (€ 589.800,-, €400.050,-, €45.560,-, € 1.000,-, € 6.760,-, € 500,-, € 50,- en € 298.920,-).
Aldus gewezen door
mr. K. Lahuis, voorzitter,
mr. J. Dolfing en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van der Ploeg, griffier,
en op 22 oktober 2015 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M.C.J. Groothuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.