Hof Arnhem, 31-12-2003, nr. 21-002173-03
ECLI:NL:GHARN:2003:AO1852
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
31-12-2003
- Zaaknummer
21-002173-03
- LJN
AO1852
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2003:AO1852, Uitspraak, Hof Arnhem, 31‑12‑2003; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2005:AT2855
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2005:AT2855
Uitspraak 31‑12‑2003
Inhoudsindicatie
Wageningse wethouder ook in hoger beroep veroordeeld wegens schending ambtsgeheim.
Partij(en)
Parketnummer: 21-002173-03
Uitspraak dd.: 31 december 2003
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank te Arnhem van 6 mei 2003 in de strafzaak tegen
Verdachte,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats], [adres].
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 19 december 2003 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.
De telastelegging
Aan verdachte is telastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de telastelegging bijlage IIb)
Indien in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het hem telastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
dat verdachte op 6 mei 2002 te Wageningen, opzettelijk een geheim, te weten de identiteit van de vermoedelijke moordenaar van Pim Fortuijn, waarvan hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht was het te bewaren, heeft geschonden, door toen aldaar aan [getuige], die niet gerechtigd was kennis te nemen van bovengenoemde identiteit die op dat moment slechts bekend was binnen een zeer kleine groep van personen die ambtshalve daarvan op de hoogte waren en waarvan hij in zijn ambt als wethouder van de gemeente Wageningen kennis droeg, bovenbedoelde identiteit bekend te maken.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Bewijsverweren
De raadsman van verdachte heeft betoogd dat in de telastelegging ten onrechte wordt gesteld dat [getuige] niet gerechtigd was kennis te nemen van de identiteit van de vermoedelijke moordenaar van Pim Fortuijn en dat daarom dit deel van de telastelegging niet bewezen kan worden, zodat vrijspraak van het telastegelegde dient te volgen.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof is van oordeel dat het in de telastelegging voorkomende zinsdeel “die niet gerechtigd was kennis te nemen van bovenbedoelde identiteit” niet op zichzelf staat, maar moet worden bezien in de context van de gehele telastelegging. Dusdoende wordt naar het oordeel van het hof met dit zinsdeel (slechts) tot uitdrukking gebracht dat [getuige], die niet behoorde tot de zeer kleine kring van personen die ambtshalve op de hoogte waren, op dat moment niet enige hoedanigheid had op grond waarvan hij (al dan niet door verdachte, die deze kennis in zijn hoedanigheid als wethouder had verkregen), op de hoogte behoorde te worden gesteld van de bedoelde identiteit.
De raadsman heeft voorts betoogd dat “de identiteit van de vermoedelijke moordenaar van Pim Fortuijn” geen geheim kan opleveren in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht, zodat vrijspraak van het telastegelegde dient te volgen.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Naar het oordeel van het hof ziet artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht onder meer op informatie die uit hoofde van een ambt of beroep wordt verkregen, en waarvan de aard meebrengt dat die ingevolge de desbetreffende hoedanigheid en ongeacht een geheimhoudingsplicht op grond van enig ander wettelijk voorschrift of een overeengekomen geheimhoudingsplicht wordt bewaard.
Gelet op de omstandigheden van het geval was naar het oordeel van het hof de identiteit van een verdachte van de moordaanslag op de heer Fortuijn in ieder geval gedurende de avond van 6 mei 2002 informatie die voor verdachte was aan te merken als geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. De vermoedelijke dader was reeds kort na de aanslag aangehouden zonder dat daarbij zijn identiteit aan derden, dat wil zeggen anderen dan de kring van personen die gedurende die avond ambtshalve op de hoogte kwamen, bekend werd. Voor het (definitief) vaststellen van die identiteit was, zo blijkt uit het in dezen opgemaakte proces-verbaal, zelfs de hulp van de gemeente Wageningen nodig. Uit de gang van zaken leidt het hof af dat de met de opsporing belaste instanties toen (in ieder geval tijdelijk) een kennisvoorsprong hadden die kon worden benut bij de verdere naspeuringen en dat derden op dat moment slechts konden gissen naar die identiteit. Het belang bij het bewaren van het vertrouwelijke karakter van de slechts in beperkte ambtelijke kring bekend geworden identiteit van de vermoedelijke dader was daarmee naar het oordeel van het hof evident. Verdachte die uitsluitend uit hoofde van zijn ambt als wethouder van de gemeente waar de verdachte tot voor kort had gewoond, in kennis was gesteld van die identiteit, maar die niet met de opsporing was belast en die bovendien – naar eigen zeggen – besefte dat het ging om “hot information”, doorkruiste deze kennisvoorsprong door eigenmachtig die avond een derde van die identiteit in kennis te stellen en schond daarmee in dit geval zijn geheimhoudingsplicht.
De raadsman heeft verder betoogd dat verdachte in zijn ambt van wethouder geen geheim in de zin van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht heeft geschonden.
Het hof verwerpt ook dit verweer. Het hof stelt voorop dat een wethouder van een gemeente deel uitmaakt van een gemeentelijk overheidsorgaan, het college van Burgemeester en Wethouders, en mitsdien een ambt bekleedt. Voor verdachte gold voor de verkregen informatie omtrent de identiteit van de verdachte van de moordaanslag op de heer Fortuijn geen (al dan niet algemene) geheimhoudingsplicht op grond van enig ander wettelijk voorschrift dan artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht en ook geen overeengekomen geheimhoudingsplicht. Daarom zijn voor de vraag of verdachte de verkregen informatie als geheim had moeten bewaren, in overwegende mate van belang de aard van de informatie alsmede het moment waarop en de hoedanigheid waarin hij die informatie heeft verkregen. Die vraag heeft het hof hiervoor reeds aan de hand van feiten en omstandigheden bevestigend beantwoord.
De raadsman heeft verder gesteld dat niet bewezen kan worden dat de identiteit van de verdachte van de moordaanslag op de heer Fortuijn in zeer kleine kring bekend was.
Ook dit verweer verwerpt het hof. Blijkens het proces-verbaal van de politie werd eerst omstreeks 21.00 uur op de avond van 6 mei 2002 de identiteit van de verdachte van die moordaanslag bij het rechercheteam bekend. Vervolgens werd via de politie te Ede contact gezocht met de gemeente Wageningen om een foto van die verdachte te verkrijgen teneinde de identiteit definitief vast te stellen. Binnen de gemeente Wageningen kwamen vervolgens ook slechts enkele personen op de hoogte van die identiteit. Daarmee staat naar het oordeel van het hof voldoende vast dat gedurende de avond van 6 mei 2002 slechts een zeer kleine groep van (ambtelijke) personen bekend was met die identiteit.
Tenslotte heeft de raadsman zich beroepen op het ontbreken van opzet bij verdachte. Het hof verwerpt dit verweer eveneens. Naar het oordeel van het hof is het verdachte, mede gelet op zijn functie als wethouder, reeds op grond van de aard van de informatie, het moment waarop verdachte die informatie verkreeg als degene die hem de informatie verstrekte en de hoedanigheid waarin hij die informatie verkreeg, en tevens in aanmerking genomen verdachtes eigen verklaring daaromtrent, duidelijk geweest dat hij die informatie niet eigenmachtig met derden moest delen. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de burgemeester in beide telefoongesprekken verdachte heeft verzocht om vertrouwelijkheid en dat verdachte – los van de vraag of de burgemeester hem om die vertrouwelijkheid heeft verzocht – zelf besefte dat het ging om “hot information”. Op grond van deze feiten en omstandigheden komt het hof tot het oordeel dat verdachte wist of in ieder geval redelijkerwijs had moeten weten dat hij de identiteit van de verdachte van de moordaanslag op de heer Fortuijn als geheim moest bewaren en dat hij bij het doorgeven van bedoelde informatie aan [getuige]de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij daarmee zijn plicht tot geheimhouding met betrekking tot die informatie schond.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op het misdrijf
Enig geheim, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van zijn ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 23, 24, 24c en 272 van het Wetboek van Strafrecht
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het hem telastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is telastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een geldboete van EUR 500,00 (vijfhonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr Ruys, voorzitter,
mrs Barels en De Vries, raadsheren,
in tegenwoordigheid van De Vries, griffier,
en op 31 december 2003 ter openbare terechtzitting uitgesproken.