Hof 's-Hertogenbosch, 15-01-2015, nr. HV 200 140 979, 01
ECLI:NL:GHSHE:2015:70
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
15-01-2015
- Zaaknummer
HV 200 140 979_01
- Vakgebied(en)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2015:70, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 15‑01‑2015; (Hoger beroep)
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:1474
Tussenuitspraak: ECLI:NL:GHSHE:2014:1473
- Wetingang
art. 349a Faillissementswet
Uitspraak 15‑01‑2015
Inhoudsindicatie
Arrest na beantwoording van prejudiciële vragen door de Hoge Raad. Verlenging schuldsanering na afloop van de in artikel 349a lid 1 Fw genoemde termijn.
GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 15 januari 2015
Zaaknummer: HV 200.140.979/01
Zaaknummer eerste aanleg: 10/598 R
in de zaak in hoger beroep van:
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
hierna te noemen: [appellante],
advocaat: mr. F.J.M. Drykoningen.
8. De tussenarresten van 27 februari en 20 maart 2014.
8.1.
Bij tussenarrest van 27 februari 2014 heeft het hof – zakelijk weergegeven – bepaald dat [appellante] tekortgeschoten is in de nakoming van haar sollicitatieverplichting, zodat een schone lei ten tijde van het wijzen van dat tussenarrest nog niet aan de orde was. Een aantal door het hof vastgestelde omstandigheden bracht echter mee dat haar in beginsel de gelegenheid diende te worden geboden alsnog de gewenste inspanning te leveren in het kader van een verlenging. [appellante] heeft hierom ook verzocht. Daarbij is echter de vraag gerezen of het wettelijk systeem een verlenging toestaat, nu de looptijd van de ten aanzien van [appellante] uitgesproken toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling al op 19 november 2013 al was beëindigd, te weten na afloop van de termijn van artikel 349a lid 1 Fw, en derhalve ook al vóór de zitting van de rechtbank als bedoeld in artikel 354 Fw, als pas gehouden op 16 december 2013.
Om die reden achtte het hof het nodig een prejudiciële vraag te stellen aan de Hoge Raad. Alvorens hiertoe over te gaan heeft het hof [appellante] en de bewindvoerder in de gelegenheid gesteld zich hierover als ook over de voorgenomen prejudiciële vragen uit te laten.
8.2.
Bij tussenarrest van 20 maart 2014 zijn de aan de Hoge Raad te stellen prejudiciële vragen vervolgens als volgt geformuleerd:
1. Is ex artikel 349a Fw verlenging mogelijk indien de in artikel 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de wettelijke schuldsaneringsregeling reeds is beëindigd?;
2) Indien de eerste vraag bevestigend wordt beantwoord: wat betekent dat voor de verplichtingen van de schuldenaar na afloop van de in artikel 349 a lid 1 Fw bedoelde termijn, maar voorafgaand aan de definitieve rechterlijke beslissing over de gevraagde verlenging?
9. Het arrest van de Hoge Raad
9.1.
De Hoge Raad heeft op 10 oktober 2014 arrest gewezen. De Hoge Raad heeft hierin – kort en zakelijk weergegeven – het volgende bepaald.
Ad 1. De beslissing om op voet van artikel 349a lid 2 en 3 Fw de termijn van de schuldsaneringsregeling te verlengen, kan worden genomen na het moment waarop de in artikel 349a lid 1 Fw bedoelde termijn van de schuldsaneringsregeling afloopt.
Ad 2. De verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, gelden niet in de periode die is gelegen tussen het moment waarop de termijn van artikel 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarop onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling.
10. Het verdere verloop van de procedure.
10.1.
[appellante] en de bewindvoerder zijn in staat gesteld om te reageren naar aanleiding van de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad.
10.2.
De bewindvoerder heeft in zijn brief van 7 november 2014 het volgende geschreven: In verband met de te nemen beslissing omtrent het al dan niet verlengen van de termijn van de schuldsaneringsregeling van [appellante] bericht ik u omtrent de gang van zaken in de voorbije periode (sinds 19 februari 2014) als volgt. De schuldenares heeft het solliciteren in de voorbije periode voortgezet en heeft haar sollicitatieactiviteiten maandelijks inzichtelijk gemaakt middels toezending van een mailbericht met daarin een opsomming van de verrichte activiteiten. (…) Het inzichtelijk maken van de door haar verrichte activiteiten (is) op dezelfde wijze voortgezet als dat zij deed gedurende de 36 maanden sinds 19 november 2010. Dit, ondanks het feit dat haar bij brief mijnerzijds d.d. 9 oktober 2013 (…) werd medegedeeld dat zij het e.e.a. dient in te vullen op een daarvoor bestemd formulier, dat daarop ook adresgegevens/een telefoonnummer en bijvoorbeeld een contactpersoon e.d. ingevuld dienen te worden (ter volledigheid en voor een eventuele controle).
Daar ik uit de bijgevoegde berichten meen te kunnen geloven dat schuldenares wel heeft gesolliciteerd, kan ik u berichten dat ik in samenhang met de prejudiciële beslissing van de Hoge Raad van 10 oktober jl. meen dat de schuldenares in ieder geval de mogelijkheid geboden kan worden om middels een verlengde schuldsaneringstermijn de eerdere tekortkomingen gedurende de termijn ex artikel 349a lid 1 Fw te herstellen/te compenseren. (…).
Uit recent telefonisch contact met de schuldenares is gebleken dat de nieuwe schuld aan VGZ eind 2014 volledig zal zijn ingelopen (…) Mijns inziens behoeft dit punt aldus een verlenging niet in de weg te staan. (…)
Tenslotte kan ik u berichten dat ook in de voorbije periode is voldaan aan de afdrachtverplichting, daar de boedelafdracht maandelijks is blijven verlopen middels een inhouding op haar WWB-uitkering (…).
10.3.
De advocaat van [appellante] heeft bij brief van 17 november 2014 het volgende geschreven: Ik heb kennis genomen van de brief aan uw Hof van 7 november 2014 van de bewindvoerder. Daaruit blijkt dat mijn cliënte in de periode van 19 februari 2014 (de datum van de mondelinge behandeling van het hoger beroep) tot heden wel heeft voldaan aan de uit de schuldsaneringsregeling voor haar voortvloeiende verplichtingen. Mocht uw Hof besluiten dat de termijn verlengd wordt, dan verzoek ik uw hof bij de bepaling van de duur van de verlenging er mee rekening te houden dat mijn cliënte ook al vanaf 19 februari 2014 aan de verplichtingen voldoet.
10.4.
Het hof heeft vervolgens datum voor arrest bepaald.
11. De verdere beoordeling
11.1
Op 27 februari 2014 is door het hof reeds overwogen dat dat [appellante] tekortgeschoten is in de nakoming van haar sollicitatieverplichting, zodat een schone lei toen nog niet aan de orde was, maar dat haar in beginsel de gelegenheid diende te worden geboden alsnog de gewenste inspanning te leveren in het kader van een verlenging. Inmiddels is door beantwoording van de eerste prejudiciële vraag duidelijk dat verlenging van de schuldsaneringstermijn in een dergelijk geval ook na afloop van de in artikel 349a lid 1 Fw genoemde termijn mogelijk is. Op grond van de brief van de bewindvoerder van 7 november 2014 gaat het hof er van uit dat [appellante] sinds 19 februari 2014 voldoende heeft gesolliciteerd en dat zij ook de schuld aan VGZ inmiddels heeft voldaan. Het hof betrekt ook deze gedragingen van de schuldenaar tussen het einde van de in artikel 349a lid 1 Fw genoemde termijn van drie jaar en de onderhavige beslissing bij zijn oordeel omtrent de verlenging. Gelet op al het voorgaande zal het hof de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling dan ook verlengen.
11.2.
Wat betreft de duur van de verlenging overweegt het hof het volgende. De Hoge Raad heeft beslist dat de verplichtingen die op grond van de tweede afdeling van titel III Fw voor de schuldenaar voortvloeien uit de toepassing van de schuldsaneringsregeling, niet gelden in de periode die is gelegen tussen het moment waarom de termijn van artikel 349a lid 1 Fw afloopt en het moment waarom onherroepelijk is beslist omtrent de verlenging van de termijn van de schuldsaneringsregeling. Het hof had echter in afwachting van het arrest van de Hoge Raad bepaald dat het [appellante] in de tussentijd wel aan de verplichtingen uit de schuldsanering gebonden achtte en [appellante] heeft zich daar ook naar gedragen. Rekening houdend met de maximale termijn van vijf jaar gedurende welke een schuldenaar aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan worden gebonden, zal het hof dan ook, mede vanwege het bij [appellante] gewekte vertrouwen door de hierboven weergegeven instructie door het hof voor de periode waarin de prejudiciële vraag ter beantwoording voorlag, bepalen dat de duur van de schuldsaneringsregeling wordt verlengd tot en met 18 november 2015.
11.3.
Het hof zal derhalve beslissen dat het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, en de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd tot en met 18 november 2015, waarbij alle uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen door [appellante] dienen te worden nagekomen. Om te voorkomen dat op de - vanwege deze verlenging - uiteindelijke beëindigingszitting opnieuw discussie ontstaat over de vraag op welke wijze [appellante] haar sollicitatie-activiteiten inzichtelijk dient te maken, merkt het hof op dat van [appellante] verwacht mag worden dat zij voortaan gebruik maakt van het door de bewindvoerder verstrekte formulier, waarop onder meer adresgegevens en telefoonnummer dienen te worden vermeld van de organisatie waar gesolliciteerd is, alsook – zo mogelijk en aan de orde – de naam van een contactpersoon en diens telefoonnummer, alsook afschriften van in dat kader verzonden mails. [appellante] zal dus niet meer kunnen volstaan met de (deels qua relevante gegevens onvolledige) overzichten als bij de brief van de bewindvoerder van 7 november 2014 gevoegd.
12. De uitspraak
Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
bepaalt dat de duur van de wettelijke schuldsaneringsregeling zal worden verlengd tot en met 18 november 2015;
bepaalt dat de uit de wettelijke schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen tijdens de verlenging onverminderd zullen doorlopen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.F.M. Pols, C.N.M. Antens en R.R.M. de Moor en in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2015.