De door het hof in de voetnoten als proces-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door personen die daartoe bevoegd zijn en voldoen ook overigens aan de daaraan bij wet gestelde eisen. Voor zover er in de voetnoten wordt verwezen naar een schriftelijk bescheid, is dit telkens slechts gebezigd in verband met de inhoud van de andere bewijsmiddelen.
Hof Amsterdam, 27-09-2019, nr. 23-004533-16
ECLI:NL:GHAMS:2019:3502
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-09-2019
- Zaaknummer
23-004533-16
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2019:3502, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑09‑2019; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2020:1962
Uitspraak 27‑09‑2019
Inhoudsindicatie
Gevangenisstraf van 16 jaar voor het doodschieten van zijn ex-vriendin. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld en komt tot een bewezenverklaring van moord. Het alternatieve scenario van de verdachte niet aannemelijk geworden. Beroep op noodweer(exces) verworpen. Vordering benadeelde partij deels toegewezen. Benadeelde partijen niet-ontvankelijk ten aanzien van de gevorderde affectieschade.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004533-16
datum uitspraak: 27 september 2019
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland (locatie Haarlem) van 28 november 2016 in de strafzaak onder parketnummer 15-860112-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd in [locatie 1] te [plaats 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in hoger beroep van 18 juni 2019 en 10, 12 en 13 september 2019 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks 22 juni 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, in elk geval in Nederland [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen voornoemde [slachtoffer] een of meermalen in/door het hoofd en/of de buik en/of de borst, althans het lichaam te schieten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Overwegingen ten aanzien van bewijs en van strafbaarheid van feit en verdachte1.
( i) Vaststaande feiten
Op grond van de stukken in het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof de volgende onbetwiste feiten vast.
Op 22 juni 2015 omstreeks 19:27 uur is [slachtoffer] (verder te noemen: [slachtoffer] ) achter haar huis aan de [adres 1] te Hoofddorp geraakt door drie kogels, afkomstig van het wapen van de verdachte, als gevolg waarvan zij ter plekke is overleden. De verdachte heeft met zijn pistool schoten afgevuurd, waaronder het dodelijke schot.2.De verdachte heeft geschoten met een wisselset, merk Colt, niet voorzien van een wapennummer, in het kaliber 9 mm Luger.3.
De arts/patholoog die de sectie heeft verricht, heeft geconstateerd dat er tekenen zijn van doorgemaakt uitwendig mechanisch perforerend geweld, passend bij drie doorschoten, te weten één doorschot door het hoofd en twee doorschoten door de romp. De letsels zijn, gezien de begeleidende bloeduitstortingen, alle bij leven ontstaan. In relatie met het doorschot aan het hoofd en het doorschot aan de borstkas rechts, waren vitale organen geraakt waaronder de hersenstam en de kleine hersenen (doorschot aan het hoofd) en het hart en de rechterlong (doorschot aan de borstkas rechts), waarbij onder andere een klaplong onder spanning (pneumothorax rechts) was ontstaan. De arts/patholoog heeft geconcludeerd dat het intreden van de dood wordt verklaard door verwikkelingen van bij leven opgelopen inwerking van meervoudig uitwendig mechanisch perforerend geweld. Zowel het letsel in het hoofd als het letsel in de borst kunnen ieder op zich de dood veroorzaken.4.
Na het schieten met de Colt is de verdachte met zijn auto, een Audi cabrio met kenteken [kenteken] die hij had geparkeerd aan de zijkant van het wooncomplex om de hoek van de woning van [slachtoffer] , weggereden. Die auto heeft hij kort erna met een lege tank achtergelaten bij een vriend in Nieuw- Vennep. De wapenkoffer zonder wapen is later op de achterbank van die auto aangetroffen.5.De verdachte is vervolgens in een andere auto verder gereden, waarna hij het wapen waarmee hij heeft geschoten uit elkaar heeft gehaald en op verschillende plekken heeft gedumpt.6.De verdachte is de volgende ochtend door zijn ex-echtgenote in haar woning aangetroffen. Over de telefoon (een iPhone) die hij voor en na het schietincident bij zich had, beschikte hij toen niet meer. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij zich niet meer kon herinneren wat hij na het incident met zijn iPhone heeft gedaan. Hij sluit echter niet uit dat hij deze uit het raam van zijn auto heeft gegooid.7.
( ii) Ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren en het alternatieve scenario
De raadsman heeft zich namens de verdachte op het standpunt gesteld dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is voor het impliciet primair (moord) en impliciet subsidiair (doodslag) ten laste gelegde, nu er geen sprake is geweest van opzet op de dood van [slachtoffer] .8.
Subsidiair heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat minst genomen aannemelijk is geworden dat de verdachte in een noodweersituatie heeft gehandeld. Volgens de verdediging had niet de verdachte, maar [slachtoffer] de beschikking over het vuurwapen van de verdachte, waarmee zij de verdachte heeft bedreigd en getracht neer te schieten. De verdachte heeft zich slechts verdedigd tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces vanwege de door de aanranding veroorzaakte paniek bij de verdachte.
Ter onderbouwing van deze verweren zijn door en namens de verdachte – kort samengevat – de volgende feiten en omstandigheden aangevoerd.
De verdachte heeft verklaard dat [slachtoffer] zijn wapen sinds 17 april 2015 in haar bezit had. Op die dag hadden zij afgesproken samen naar de schietbaan (bij de schietvereniging [naam 1] in de gemeente [gemeente] ) te gaan. De verdachte heeft de wapenkoffer met het wapen in de kast van haar slaapkamer gelegd. [slachtoffer] had die avond nog een andere afspraak die zij was vergeten. De verdachte en [slachtoffer] hebben toen samen gegeten en hebben na het eten besloten niet meer te gaan schieten maar samen naar de andere afspraak van [slachtoffer] te gaan. De wapenkoffer is bij [slachtoffer] achtergebleven en de verdachte is toen, en ook later, vergeten die mee naar zijn huis te nemen. Pas rond 11 mei 2015 – inmiddels was de relatie met [slachtoffer] verbroken – heeft hij er weer aan gedacht dat het wapen nog steeds bij [slachtoffer] lag. Hij werd eraan herinnerd toen hij na terugkeer van zijn vakantie ontdekte dat hij een brief van de politie had ontvangen betreffende een wapencontrole.9.
Op 17 juni 2015 is de verdachte bij [slachtoffer] langs geweest om zijn spullen op te halen. Deze waren toen door haar in zijn auto gelegd. De verdachte heeft haar toen nog expliciet gevraagd of zij zijn wapen ook in de auto had gelegd. Later ontdekte hij dat de wapenkoffer weliswaar in zijn kofferbak lag met daarin zijn wapenvergunning en het schietboekje, maar niet het wapen en de munitie. Toen de verdachte [slachtoffer] belde om te informeren hoe het zat, vertelde zij dat het wapen ergens anders lag en dat ze nog twee dagen nodig had om dat en een paar andere spullen te regelen. Daarop hebben de verdachte en [slachtoffer] afgesproken dat ze elkaar op maandag 22 juni 2015 om 19:00 uur zouden zien, aldus de verdachte.10.
De verdachte is op 22 juni 2015 rond 18:30 uur vanuit zijn woning aan het [adres 2] te [plaats 2] in zijn auto richting Hoofddorp vertrokken. Omdat hij wist dat hij te laat zou komen heeft hij onderweg geprobeerd [slachtoffer] te bellen om dat door te geven, maar zij nam op dat moment niet op. Iets later – om 19:15 uur – lukte het wel haar te bereiken en er kwam een gesprek tot stand. Over dat gesprek heeft de verdachte verklaard dat ook [slachtoffer] iets later was omdat ze bij haar moeder had gegeten en nog een vriendinnetje van haar dochter [naam 2] naar huis moest brengen.11.De verdachte is [slachtoffer] en [naam 2] vervolgens tegengekomen bij de rotonde in de buurt van haar woning aan de [adres 1] te Hoofddorp. In zijn verklaring tegenover de rechter-commissaris (welke verklaring hij zowel ter terechtzitting in eerste aanleg als in hoger beroep heeft herhaald) heeft de verdachte deze ontmoeting en de daarop volgende confrontatie als volgt beschreven:
‘Ik heb de auto half op de stoep, half op de straat geparkeerd, aan de zijkant van de woningen. Ik deed dat vaker als ik alleen maar iets op kwam halen. Ik zei gedag tegen [naam 2] en ik merkte aan [naam 2] dat ze iets minder enthousiast deed dan normaal. [slachtoffer] ging haar fiets wegzetten, [naam 2] naar binnen brengen en de spullen pakken. (...) Ik ben op dat moment de kap van mijn auto open gaan maken en moest ook wat spullen in mijn auto verplaatsen.
Opeens stond [slachtoffer] achter mij en ze was in een heel andere stemming dan daarvoor. Ze was duidelijk over de zeik en ik vroeg waarom ze nu zo deed. Ze zei dat ze vond dat het niet netjes werd afgehandeld en dat ze meer geld wilde. Dit leek mij iets wat we konden oplossen en wat mij betreft konden we daarover praten. We zijn vanaf mijn auto naar achter gelopen en ik liep meteen in de richting van haar achterdeur op de galerij. Normaal stonden we daar altijd als we dit soort zaken bespraken. [slachtoffer] bleef echter aan het begin van de galerij staan.
Ze sommeerde mij om terug te lopen in haar richting. Ze zei dat ze genoeg middelen had om mij iets aan te doen. Ik was wat verbaasd en liep heel nonchalant naar [slachtoffer] toe. De galerij ligt iets hoger dan de weg en je moet deze betreden via een klein trappetje van een paar treden. Ik liep dit trappetje af en keek op dat moment naar rechts. [slachtoffer] bevond zich toen links van mij. Vervolgens keek ik naar links en ik zag dat [slachtoffer] een wapen op mij gericht hield. Ik zag dat ze haar kaken stijf op elkaar had. Ik zag dat ze het wapen afdrukte, maar het ging niet af. Het betreft een Colt Government 9 mm.
Ik heb vervolgens geprobeerd het wapen van haar af te pakken. Met een beweging probeerde ik het tussen mijn arm en mijn linkerzij te klemmen. Op dat moment ontstond er een worsteling. Vervolgens drukte ze nog een keer af en hoorde ik een klap. (…) Bij mij ging op dat moment het licht uit. Ik wilde vluchten, ik wilde weg. Toen ik het wapen had afgepakt, heb ik het zoveel mogelijk afgedrukt. Ik ben naar de auto gegaan en vanaf dat moment is mijn herinnering een waas.’12.
De raadsman heeft primair betoogd dat het opzet van de verdachte niet was gericht op de dood van [slachtoffer] en dat het primair en impliciet subsidiair ten laste gelegde derhalve niet kan worden bewezen.
Subsidiair heeft de raadsman zich in verband met het door de verdachte gedane beroep op noodweer op het standpunt gesteld dat de verdachte proportioneel heeft gehandeld nu hij, in tegenstelling tot [slachtoffer] die met zijn pistool op hem afkwam, niet gewapend was. Dit betekent dat de verdachte in een noodweersituatie heeft gehandeld, aldus de raadsman.
Meer subsidiair heeft de raadsman een beroep gedaan op noodweerexces, nu uit de uitgebreide verklaringen van de verdachte blijkt dat hij door de aanranding in paniek was en dat er bij hem als gevolg van die aanranding sprake is geweest van een hevige gemoedsbeweging.
De raadsman heeft geconcludeerd dat de verdachte op grond van het door hem beschreven scenario primair dient te worden vrijgesproken en subsidiair en meer subsidiair dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
( iii) Oordeel hof ten aanzien van de verweren en het alternatieve scenario
In de onderhavige zaak ziet het hof zich allereerst voor de vraag gesteld of aannemelijk is geworden dat niet de verdachte, maar het slachtoffer op 22 juni 2015 het wapen in haar bezit had en gericht hield op de verdachte en dat de verdachte in een worsteling het wapen van [slachtoffer] heeft afgepakt en zoveel mogelijk heeft afgedrukt.
De verdachte heeft tijdens zijn eerste verhoren bij de politie geen verklaringen afgelegd over de gang van zaken op 22 juni 2015. Zijn hiervoor aangehaalde verklaring heeft hij pas op 16 juli 2015 bij de rechter-commissaris afgelegd na kennisneming van onderzoeksresultaten. Het hof overweegt dat de stelling van de verdachte – inhoudende dat het wapen zich sinds 17 april 2015 in de woning van het slachtoffer bevond – behoudens in de verklaringen van de verdachte en die van [getuige 1] , die zich in september 2015 bij de raadsman van de verdachte heeft gemeld en bij de rechter-commissaris is gehoord op 7 december 2015,13.alsmede in een door de vader van de verdachte opgestelde brief van 27 oktober 201514.(waarover hierna meer), geen steun vindt in het dossier. Het hof acht de verklaringen van de verdachte en van [getuige 1] hieromtrent niet geloofwaardig en schuift deze dan ook terzijde.
Het hof heeft daarbij de hierna volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen.
Het hof merkt allereerst op dat het dossier geen steun biedt voor de stelling van de verdachte dat hij en [slachtoffer] op 17 april 2015 een afspraak zouden hebben gehad om samen naar de schietbaan te gaan. Uit de veiliggestelde data van de mobiele telefoon van [slachtoffer] blijkt wel van WhatsAppverkeer tussen [slachtoffer] en de verdachte, maar die berichten wijzen in de richting van andere activiteiten en niet in de richting van een bezoek aan de schietbaan.15.Het dossier bevat verder geen enkele verwijzing naar een afspraak om op 17 april 2015 naar de schietbaan te gaan, zodat het scenario van de verdachte als een mogelijke verklaring voor de aanwezigheid van het wapen bij [slachtoffer] niet aannemelijk is geworden. Ten overvloede merkt het hof in dit verband nog op dat de verdachte op 17 april 2015 niet als lid geregistreerd stond bij een schietvereniging, dat de schietvereniging waar hij en [slachtoffer] volgens zijn verklaring naartoe zouden gaan niet meer bestond en dat de verdachte op de genoemde datum niet over een geldige KNSA schietpas beschikte.16.
De door de verdachte beschreven gang van zaken past bovendien niet bij het beeld van een ervaren sportschutter die op de hoogte was van de regels omtrent het in bezit hebben en vervoeren van vuurwapens. Zo heeft de verdachte daar zelf over verklaard: ‘ja, ik was altijd heel erg van de regeltjes.’17.Dit blijkt eveneens uit een WhatsAppbericht dat de verdachte op 22 augustus 2014 na een schietbeurt naar [slachtoffer] heeft gestuurd. Het bericht luidt: ‘naar jou, weer terug ivm schieten, weer naar huis [wapen] terugbrengen, weer naar jou?’18.Volgens [getuige 2] , een ex-vriendin van de verdachte die vaak meeging naar de schietbaan, was de verdachte erg secuur met de regels die hiervoor gelden. [getuige 2] heeft verklaard dat de verdachte zijn wapens altijd in een koffer vervoerde. Hij ging er zo secuur mee om dat als [getuige 2] na het schieten eerst nog ergens anders naar toe wilde, hij altijd tegen haar zei dat hij eerst de wapens thuis moest opbergen. Die deed hij in een kluis in zijn slaapkamer.19.
Daarnaast zijn er aanwijzingen in het dossier waaruit blijkt dat de verdachte in de periode tussen 17 april en 22 juni 2015 – dat wil zeggen in de periode waarin het pistool volgens zijn verklaring bij [slachtoffer] lag – een zwart pistool dat qua grootte lijkt op het wapen dat de politie draagt, in huis had. De verdachte heeft begin juni 2015 bij hem thuis een pistool met die omschrijving uit zijn kluis gehaald en aan [getuige 3] laten zien.20.Het hof merkt daarbij op dat de verdachte in het bezit was van een verlof ten behoeve van de schietsport. Op het verlof staan vier wapens vermeld, waaronder een wisselset, merk Colt, niet voorzien van een wapennummer, in het kaliber 9 mm Luger.21.Dit wapen werd niet aangetroffen bij de vuurwapens en munitie die op 30 juni 2015 in beslag zijn genomen. De wapens die wel in beslag werden genomen, zijn, op een gasdrukgeweer na, allemaal brons-/goudkleurig.22.Gelet op het voorgaande ligt het in de rede als vaststaand aan te nemen dat het pistool dat [getuige 3] begin juni 2015 bij de verdachte heeft gezien, hetzelfde pistool was waarmee op 22 juni 2015 op [slachtoffer] is geschoten, te weten de Colt.
Het is verder opvallend dat in geen van de WhatsAppgesprekken die er in de periode van 17 april tot 22 juni 2015 tussen de verdachte en [slachtoffer] hebben plaatsgevonden, wordt gerept over het wapen dat nog in haar woning zou liggen. Het zou in de rede hebben gelegen dat de verdachte er bij [slachtoffer] meermalen op zou hebben aangedrongen zijn wapen terug te geven, hetgeen niet blijkt uit het toch wel omvangrijke berichtenverkeer tussen de verdachte en [slachtoffer] in deze periode, en overigens ook niet uit ander berichtenverkeer van de verdachte, zoals dat met zijn ex-vrouw [getuige 4] . In een WhatsApp aan [getuige 4] haalt de verdachte [slachtoffer] aan, die op 13 mei 2015 zei dat ze alleen nog de auto af te handelen hadden.23.De verdachte weerspreekt dat niet. De getuige [getuige 5] heeft hierover het volgende verklaard:
‘De woensdag voorafgaande aan de maandag dat het gebeurde (het hof begrijpt: op 17 juni 2015), kwam [slachtoffer] bij mij in huis. (…) Ze vertelde toen dat ze ervan af was. Ze bedoelde daarmee, de relatie was uit en over. Ze had alles geregeld, met de auto en het geld dat ermee gemoeid was en spullen. Het was afgehandeld.’24.
Het hof is van oordeel dat ook dit alles in hoge mate afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van het door de verdachte geschetste scenario dat [slachtoffer] op 22 juni 2015 zijn wapen in haar bezit had en als eerste op hem richtte.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte verklaard dat hij onder anderen aan zijn vader had verteld dat [slachtoffer] na de breuk nog steeds zijn wapen – een familie-erfstuk dat de verdachte van zijn vader had gekregen – in haar bezit had.25.Deze stelling vindt echter geen steun in het dossier. In opgenomen gesprekken van de vader van de verdachte met een andere man van 23 en 29 juni 2015 valt onder andere te lezen dat de vader zegt dat de verdachte (het hof begrijpt uit de context: op 22 juni 2015) een wapen had meegenomen.26.De vader van de verdachte heeft later – op 27 oktober 2015 – een brief aan de politie overgelegd, onder meer inhoudende dat hij wist dat het wapen bij [slachtoffer] lag.27.Deze verklaring schuift het hof evenwel terzijde, nu deze veel later is opgesteld en haaks staat op de eerder genoemde uitlatingen die de vader kort na het incident in telefoongesprekken met een vertrouwd persoon heeft gedaan.
Voorts wijst niets in het dossier erop dat [slachtoffer] vlak voor de ontmoeting met de verdachte een wapen bij zich droeg. Het hof volstaat in dat verband met de vaststelling dat zij strakke kleding droeg waar onder een vuurwapen (een Colt van ongeveer 23 cm lengte) niet of nauwelijks te verbergen is, dat zij geen tas bij zich had en dat ook op de still van de camera bij haar voordeur om 19:24 uur, als zij kort voor het schietincident van haar voordeur wegloopt, niet iets is te zien dat wijst op een vuurwapen.28.Daarbij komt dat [slachtoffer] tijdens de daarop volgende ontmoeting met de verdachte een sleutelbos in haar hand heeft gehad, hetgeen volgt uit de omstandigheid dat na het schietincident op de plaats delict bij haar rechterhand een sleutelbos is aangetroffen.29.Een en ander vindt ook bevestiging in de verklaring van de getuige [getuige 6] , die heeft gezien dat [slachtoffer] op de grond lag met in haar hand een sleutelbos30.en voorts in het onderzoek op de plaats delict waaruit volgt dat zij was gekleed in strakke jeans zonder riem en een getailleerd jasje dat tot boven de heup reikte en dat in de rechter jaszak een telefoon zat en in de linker jaszak een pakje sigaretten.31.
Daarnaast is het naar het oordeel van het hof, gelet op de technische bevindingen ten aanzien van het gebruik van het wapen, bezwaarlijk aan te nemen dat zij én het betreffende vuurwapen heeft bediend op de manier zoals de verdachte dit heeft omschreven én een bos sleutels in handen heeft gehad. Uit de technische bevindingen volgt dat voor elke denkbare oplossing voor de door de verdachte beschreven situatie – ‘ik zie dat ze afdrukt’; ‘ze haalde de trekker over maar hij ging niet af’, ‘er gebeurde niets’32.– twee handen nodig zijn.33.
Conclusie
Al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – leidt het hof tot de slotsom dat het door en namens de verdachte aangevoerde alternatieve scenario op geen enkele wijze aannemelijk is geworden en dat dit scenario als ongeloofwaardig dient te worden verworpen.
( iv) Feiten en omstandigheden waarvan het hof uitgaat bij zijn beoordeling
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof voorts de volgende feiten vast.
[slachtoffer] heeft aan de relatie tussen haar en de verdachte op 23 april 2015 een einde gemaakt, nadat zij op 22 april 2015 afluisterapparatuur van de verdachte in haar woning had ontdekt.34.Uit het dossier blijkt dat zij inmiddels ook met een andere man omgang had, waarvan de verdachte op de hoogte was.35.Er ontstond een gespannen situatie, hetgeen mede blijkt uit het feit dat [slachtoffer] twee dagen na de ontdekking van de afluisterapparatuur in haar woning bij de voordeur een camera heeft laten plaatsen. Getuige [getuige 7] , die de camera voor [slachtoffer] op 25 april 2015 heeft geplaatst, heeft gezien dat de verdachte op dat moment voorbij reed. Kort erna heeft de verdachte naar [getuige 7] gebeld met de vraag waar hij mee bezig was, waarop [getuige 7] hem te kennen gaf dat het beter zou zijn geen contact meer met [slachtoffer] op te nemen. [getuige 7] herinnert zich dat daarop een lang gesprek volgde en dat de verdachte niets van zijn advies wilde weten.36.
De verdachte had moeite met de manier waarop de relatie was beëindigd en met het feit dat [slachtoffer] met een andere man omging.37.Hij bleef met name door middel van appberichten toenadering zoeken en hamerde erop dat [slachtoffer] de relatieproblemen met hem moest uitpraten, zonder dat hij de gewenste respons van [slachtoffer] kreeg.38.Tekenend voor de opstelling van [slachtoffer] was dat zij op 12 mei 2015, toen de verdachte voor de deur stond, hem niet binnenliet en zelfs de voordeur voor hem dicht deed om iets in de woning te pakken.39.Naar zijn ex-vrouw [getuige 4] appte de verdachte op 25 mei 2015 over de situatie tussen [slachtoffer] en hem:
‘Ik word er gek van! Ik word er echt gek van (...) Liefst gooi ik alles op z’n kop, trek dat spandoek daar weg (...) en krijg maar lekker allemaal de tiefus.’40.
De spanning tussen de verdachte en [slachtoffer] heeft zich ook geuit in dreigementen. Zo verklaarde getuige [getuige 5] dat [slachtoffer] haar had verteld dat de verdachte haar had gezegd dat ze maar heel goed moest uitkijken, waarop [slachtoffer] had geantwoord dat ze wel voor hetere vuren had gestaan, waarmee [slachtoffer] doelde op haar ex [getuige 8] (het hof begrijpt: [getuige 8] ) die in hun relatie geweld gebruikte. De verdachte zou toen hebben gezegd: ‘ja, maar [getuige 8] heeft het nooit afgemaakt’.41.De moeder van [slachtoffer]42.en haar ex [getuige 9]43.verklaren ook zoiets van [slachtoffer] te hebben gehoord.
Getuige [getuige 10] heeft verklaard dat zij op 9 mei 2015 van [slachtoffer] hoorde dat de verdachte aan de telefoon had gezegd dat het slecht met haar zou aflopen. [slachtoffer] heeft haar de donderdag voor het schietincident, dat was de dag na haar laatste ontmoeting met de verdachte (het hof begrijpt: 18 juni 2015), gezegd dat ze bang was voor de verdachte. [slachtoffer] wilde dat [getuige 10] meeliep naar de bakker en om de hond uit te laten, aldus de getuige. Ze vond hem een psychopaat en zei dat ze hem ‘tot alles in staat achtte’. Dat kwam ook, zo verklaart [getuige 10] , omdat hij elke keer zomaar uit het niets verscheen, tijdens en na hun relatie.44.Deze uitingen van angst voor de verdachte sluiten overigens aan bij het WhatsAppverkeer dat [slachtoffer] over die laatste ontmoeting met de verdachte op 17 juni 2015 met een vriend genaamd [getuige 11] en haar moeder had over de verdachte:
‘Kun je me even bellen zodra je tijd hebt? ontploffingsgevaar net heel gedoe gehad over die auto’ en ‘hele toestand met [verdachte] gehad.’45.
Ook op de dag van het schietincident, 22 juni 2015, heeft de verdachte toenadering gezocht tot [slachtoffer] . Om 09:27 uur belt hij haar en vindt er een gesprek plaats, waarna hij om 09:56 uur met zijn laptop inlogt op het facebookaccount van [slachtoffer] en kijkt naar de facebook messages. Daarop belt [slachtoffer] naar de verdachte en vindt weer een gesprek plaats, waarop de verdachte om 10:30 uur met zijn laptop inlogt op [website] en vervolgens doorlogt op het beheer/useraccount van deze site.46.Het hof leidt uit de omstandigheid dat gebruik is gemaakt van de laptop van de verdachte en uit de rondom deze tijdstippen gevoerde telefoongesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] af dat het inderdaad de verdachte is geweest die deze handelingen heeft verricht. De verklaringen van de verdachte inhoudende dat niet hij maar zijn dochter op de website en het facebookaccount van [slachtoffer] heeft ingelogd, stelt het hof als ongeloofwaardig terzijde. Uit de gegevens van de telefoon van de dochter van de verdachte [getuige 12] valt af te leiden dat zij zich om 09:57:21 uur verplaatst richting school en dat zij pas om 11:26:59 weer thuis is.47.Het is niet komen vast te staan wat er precies tijdens de telefoongesprekken tussen de verdachte en [slachtoffer] is besproken, maar de handelwijze van de verdachte wijst op een ongewenste inmenging in de persoonlijke bezigheden van [slachtoffer] .
Vervolgens is er op dezelfde 22 juni van 16:01 uur tot en met 18:13 uur via het IP-adres [IP-adres] op het [adres 2] te [plaats 2] , het adres van de verdachte, ingelogd op het hotmailaccount [e-mailadres] .48.De verdachte was de gebruiker van dit hotmailaccount.49.Om 17.25 uur is via Apple.com ingelogd op find-my-device: icloud – Zoek mijn iPhone.50.Vervolgens wordt via icloud gekeken in de agenda. Op de laptop van de verdachte worden kaartdelen teruggevonden van de omgeving [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te Hoofddorp, aangemaakt op het moment van deze bevraging.51.Dit sluit aan bij de omstandigheid dat de verdachte tien dagen eerder op 12 juni 2015 op internet heeft gezocht met onder meer als zoekvraag ‘How to spy on a cellphone without having acces’.52.Hieruit volgt dat het ook weer de verdachte is die gebruik heeft gemaakt van deze Apple functie. Deze handelwijze past tevens bij het eerdere handelen van de verdachte die ochtend. Het gebruiken van de Find my iPhone-functie wijst er bovendien op dat de verdachte erop gebrand was te achterhalen waar [slachtoffer] zich aan het begin van de avond van 22 juni 2015 bevond.
Kort erna, om 18:30 uur, is de verdachte met de koffer met het vuurwapen en patronen in de auto gestapt en naar [slachtoffer] gereden. Gelet op het doorgaans voorzichtige handelen van de verdachte met vuurwapens, acht het hof het onaannemelijk dat de verdachte een en ander reeds in de auto had liggen.53.
Anders dan de verdachte stelt, is het hof niet gebleken van een wederzijdse afspraak om langs te komen. Een dergelijke afspraak zou ook niet passen in het dagschema van [slachtoffer] , gelet op het feit dat ze bij haar moeder ging eten, de verantwoordelijkheid droeg voor het vriendinnetje van haar dochter dat nog naar huis gebracht moest worden, en gelet op het feit dat ze om 19:30 uur een klant zou ontvangen. Daar komt bij dat de GPS-tracker waarvoor de verdachte volgens zijn verklaring bij haar langs zou gaan, niet bij [slachtoffer] lag maar bij de politie. De stelling van de verdachte dat er een afspraak zou zijn om 19:00 uur wordt verder weerlegd door het feit dat [slachtoffer] de eerste oproep van de verdachte om 19:06 uur als ze nog bij haar moeder is, wegdrukt met de opmerking – gericht aan de daar aanwezige familieleden – dat het de verdachte is en dat ze daar helemaal geen zin in heeft.54.Het hof merkt op dat een dergelijke opmerking eerder past bij ongewenst contact dan bij een oproep van iemand met wie de ontvanger van de oproep op dat moment een afspraak gepland heeft staan.
De verdachte rijdt vanuit [plaats 2] in de richting van Hoofddorp en bevindt zich om 18:45 uur op de [locatie 2] ter hoogte van de [locatie 3] .55.Ten tijde van de eerste onbeantwoorde oproep van 19:06 uur straalt de telefoon van de verdachte zendmast [straatnaam 2] in Hoofddorp aan, derhalve nabij de woning van [slachtoffer] .
Om 19:15 uur belt de verdachte wederom naar [slachtoffer] , waarbij er een gesprek tot stand komt dat drie minuten duurt en waarin [slachtoffer] boos is.56.De GSM van de verdachte straalt op dat moment de zendmast [adres 3] te Hoofddorp aan, dichtbij de woning van [slachtoffer] . Kort daarna treft de verdachte [slachtoffer] en [naam 2] bij de rotonde in de buurt van haar woning, waarna [slachtoffer] met [naam 2] doorfietst naar haar woning.
Om 19:21 uur belt [getuige 13] naar [slachtoffer] , de gespreksduur is één minuut. [getuige 13] waarschuwt [slachtoffer] dat hij de verdachte in de buurt heeft zien rijden. [slachtoffer] geeft aan dat dit klopt; de verdachte komt een USB-stick halen, maar deze ligt nog bij de politie, dit heeft zij hem ook gezegd, aldus [slachtoffer] in het gesprek met [getuige 13] . [slachtoffer] zegt dat de verdachte schaapachtig moest lachten.57.
De verdachte parkeert zijn auto op de [straatnaam 3] aan de zijkant van het wooncomplex van [slachtoffer] , om de hoek bij haar woning. Om 19:24 uur is vervolgens op beelden van de voordeur van [slachtoffer] te zien dat [slachtoffer] [naam 2] binnenlaat in haar woning aan de [adres 1] en zelf buiten blijft en vervolgens wegloopt in de richting van de [straatnaam 3] , waar de verdachte haar op dat moment opwacht.
Vanaf 19:27 uur wordt meerdere keren bij 112 melding gemaakt van het schietincident op de [straatnaam 3] . De dader is volgens die meldingen in een Audi cabrio kenteken [kenteken] weggereden.58.Tussen het bij de voordeur weglopen van [slachtoffer] (19:24 uur) en de eerste meldingen van het schietincident (19:27 uur) zitten dus slechts enkele minuten. Hieruit volgt dat de ontmoeting tussen de verdachte en [slachtoffer] zeer kort heeft geduurd en dat de verdachte al snel drie kogels heeft afgeschoten op het lichaam van [slachtoffer] , waardoor [slachtoffer] dodelijk is geraakt. De kogel in het hoofd is daarbij door het achterhoofd gegaan. De schoten zijn van zeer korte afstand, tussen de 50 en 100 cm, afgevuurd. Volgens de arts en patholoog M. Buiskool is het bij een verwonding zoals veroorzaakt door het hoofdschot bijna per direct niet meer mogelijk autonoom te functioneren.59.Het hof leidt daaruit, in samenhang met de bevindingen in het forensisch dossier, af dat het hoofdschot het laatste schot is geweest.60.Dit schot is van achteren naar voren gegaan en moet dus zijn afgevuurd terwijl [slachtoffer] zich, na te zijn getroffen in buik en borst, van de verdachte af bewoog.
De enige ooggetuige van het schietincident is getuige [getuige 14] geweest. Zij heeft op dezelfde avond nog een verklaring afgelegd over hetgeen zij heeft waargenomen, een verklaring die later woordelijk is uitgewerkt.61.Zij heeft vanuit haar langzaam voorbijrijdende auto links van haar waargenomen dat een man en een vrouw op het kleine trappetje van galerijniveau naar straatniveau (het hof begrijpt: aan de achterkant van het wooncomplex van [slachtoffer] ) kennelijk met elkaar aan het duwen en trekken waren. Nog voordat zij linksaf sloeg en haar zicht deels belemmerd werd door de hoge galerijtrap, zag zij dat de vrouw schuin achterwaarts van het trappetje af viel. Vervolgens zag ze dat de man aan zijn rechterkant uit zijn jas, broekzak of broeksband iets tevoorschijn haalde en zich naar rechts, met de buik draaiend naar het zichtveld van de getuige, omdraaide naar de vrouw, waarna zij zag dat de man een pistool in zijn hand had en zijn rechterarm met het pistool in de hand strekte in de richting van de vrouw. Dat de hiervoor weergegeven waarnemingen van de getuige niet mogelijk zijn geweest, is niet gebleken. Het hof verwijst in dit verband naar de foto op pagina 68 van het dossier. Toen de getuige vervolgens linksaf de bocht nam hoorde zij knallen.
Hoewel de getuige bijna een jaar later bij de rechter-commissaris op onderdelen anders verklaart over haar precieze waarnemingen, en daarmee in feite verklaart meer te hebben gezien dan ze eerder heeft verklaard, ziet het hof geen enkele aanleiding aan de betrouwbaarheid van de hiervoor weergegeven waarnemingen te twijfelen. In aanmerking genomen dat met de tijd herinneringen kunnen vervormen, bijvoorbeeld door er met anderen over te spreken, is de verklaring bij de rechter-commissaris op 14 juni 2016 ook geenszins dusdanig in hoofdlijnen afwijkend dat die waarnemingen daarmee onverenigbaar zouden zijn.
Enkele andere getuigen hebben ook relevante waarnemingen gedaan. Getuige [getuige 15] heeft verklaard een vrouw in paniek heel hard te hebben horen gillen: ‘nee, nee, niet doen!’, gevolgd door opeenvolgende knallen.62.De getuige [getuige 6] hoorde ook een vrouwelijke gil en 2 à 3 seconden later meerdere knallen, met één tussenpoos van 1 à 2 seconden.63.De getuige [getuige 16] – die de schoten heeft gehoord en onmiddellijk in de richting van het geluid keek – zag een man met een pistool in zijn hand naar een Audi cabriolet lopen die half op de stoep stond geparkeerd.64.Volgens deze getuige had de man een macho-houding, was hij totaal niet bang en probeerde hij niet stiekem te doen. Hij was niet in paniek en stapte op een nonchalante manier in de auto. Hij had een houding zoals: ‘zo, dit was nummer 1, op naar nummer 2’.65.Ook de getuige [getuige 17] hoorde met hele korte tussenpozen meerdere schoten en zag een man lopen met een pistool in zijn hand. Hij zag hoe de man arrogant keek, alsof er niets was gebeurd en dat hij in zijn auto stapte en wegreed.66.
Als reeds hierboven aangegeven is de verdachte weggereden en heeft hij zich later ontdaan van het wapen en de telefoon.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd.
( v) Voorbedachte raad
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of uit de hiervoor genoemde feiten en omstandigheden buiten gerede twijfel kan worden vastgesteld dat de verdachte met het plan om [slachtoffer] te doden naar haar toe is gegaan en aldus met voorbedachte raad heeft gehandeld.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel voorbedachte raad moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
Bij de vraag of sprake is van voorbedachte raad gaat het bij uitstek om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaren van voorbedachte raad pleiten. De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had om zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing, maar behoeft de rechter niet ervan te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen.67.
Het hof leidt uit de hiervoor vastgestelde feiten en omstandigheden af dat de verdachte met het plan om [slachtoffer] dood te schieten naar haar toe is gegaan. Naar het oordeel van het hof is het besluit om [slachtoffer] dood te schieten door de verdachte in elk geval genomen op het moment dat hij met een pistool en patronen in zijn auto is gestapt en naar haar toe is gereden, derhalve ongeveer een uur vóór de fatale schietpartij. De hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden die daaraan voorafgingen geven daaraan steun, evenals de gang van zaken daarop volgend. Na geruzie over de telefoon, als hij even voor 19:30 uur in de nabijheid van haar woning is en haar op straat met dochter [naam 2] treft, stapt de verdachte met het wapen uit de auto om haar op straat achter haar woning te treffen. Het hof gaat ervan uit dat het wapen op dat moment inmiddels geladen en schietklaar was, gelet op het zeer korte tijdsbestek tot aan de eerste meldingen van het schietincident (19:27 uur), alsmede in aanmerking genomen dat het niet aannemelijk is dat de verdachte op straat zijn wapen tevoorschijn heeft gehaald om dit daar te laden en schietklaar te maken. Noch de verklaring van getuige [getuige 14] noch de bevindingen van het forensisch onderzoek bieden steun voor de aanname dat de verdachte dat laatste (ongepland) pas op straat zou hebben gedaan.
De verdachte wacht vervolgens de komst van [slachtoffer] met het geladen vuurwapen af. Vervolgens schiet hij [slachtoffer] zonder dat is gebleken van een reden tot gebruik van geweld dood met drie gerichte en fatale schoten door de borst en de buik en het achterhoofd. De schoten zijn op zeer korte afstand afgevuurd.68.
Dit handelen voorafgaand aan en rondom het schietincident getuigt van een doelgericht en doortastend handelen van de verdachte en geeft steun aan de conclusie dat het besluit om [slachtoffer] te doden in elk geval reeds bij het vertrek met de auto omstreeks 18:30 uur was genomen. Hij heeft zich zowel op weg naar [slachtoffer] als na het uitstappen met het geladen wapen ruimschoots kunnen beraden op zijn besluit en kunnen nadenken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap kunnen geven. Van een gemoedstoestand die het hem onmogelijk maakte dit te doen, is niet gebleken. De voornoemde verklaringen van getuigen over de manier waarop de verdachte wegliep, wijzen overigens op het tegendeel en geven daarnaast steun aan de vaststelling dat de verdachte doelgericht en doortastend handelde.
( vi) Zelfmoordplan een contra-indicatie?
Het hof heeft onder ogen gezien dat een mogelijke contra-indicatie voor een voorbedachte raad zou kunnen worden gevonden in de e-mails met respectievelijk een testamenttekst en een afscheidsbrief en in twee appberichten, die de verdachte alle in een tijdsbestek van vier minuten (tussen 19:27 uur en 19:30 uur), nagenoeg direct volgend op het schietincident, heeft verzonden aan respectievelijk zijn vader, zijn ex-echtgenote en zijn dochter. Dit zou immers kunnen duiden op een vooropgezet plan van de verdachte om zichzelf van het leven te beroven, een plan dat ook steun zou kunnen vinden in zijn telefoongesprek met zijn assurantie-adviseur [getuige 18] op dezelfde middag over hoe zijn ex-vrouw en dochter erbij staan in het geval hij zou komen te overlijden.69.
Daartegen pleit evenwel dat volgens de verklaring van de verdachte tegenover het hof op dit punt de gedachte aan zelfmoord pas bij hem is ontstaan tijdens het rondrijden na het schietincident. Hij heeft verklaard dat hij zich mede om die reden heeft ontdaan van zijn vuurwapen. Uit het PBC rapport van 7 september 2018 blijkt dat de verdachte zich ook tegenover de psychiater en psycholoog in die zin heeft uitgelaten, namelijk dat er geen sprake was van suïcidale gedachten voorafgaand aan en/of ten tijde van het schietincident, maar dat hij direct daarna in paniek was en dat op dat moment de gedachte aan zelfmoord even door zijn hoofd ging. Met zo’n verklaring is het moeilijk steun te vinden voor een scenario waarin de verdachte zich met het wapen op pad heeft begeven met als doel zelfmoord te plegen, nog daargelaten dat dat de mogelijkheid van een plan om (ook) [slachtoffer] te doden onverlet laat.
Ook de omstandigheid dat aannemelijk is dat de afscheidsbrief reeds voorafgaand aan het schietincident is geschreven en daarin niet uitdrukkelijk wordt gerefereerd aan een treffen met [slachtoffer] , maakt zonder meer niet dat moet worden getwijfeld aan een plan om (eerst) [slachtoffer] te doden.70.
De verdachte heeft naar het oordeel van het hof geen inzicht gegeven in de motieven die daadwerkelijk schuil gingen achter de snelheid waarmee de berichtenreeks op het schietincident volgde en achter de inhoud van met name de twee e-mails en het telefoongesprek met de assurantie-adviseur. Zo laat hij het aan het hof te gissen over een al dan niet gefingeerd zelfmoordplan dat al dan niet verenigbaar zou zijn met een scenario waarin de verdachte voornemens was [slachtoffer] te doden. Al met al ziet het hof in de keur aan alternatieve scenario’s die de verdachte aldus open heeft gelaten geen aanleiding om te twijfelen aan de voorbedachte raad zoals die kan worden afgeleid uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden. Van die voorbedachte raad is het hof met andere woorden overtuigd.
Conclusie
Gelet op al het voorgaande – in onderling verband en samenhang bezien – acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte met voorbedachte raad heeft gehandeld.
In het voorgaande ligt de verwerping van alle verweren besloten.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat hij:
op 22 juni 2015 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, [slachtoffer] opzettelijk en met voorbedachten rade van het leven heeft beroofd, door met een vuurwapen voornoemde [slachtoffer] meermalen door het hoofd en de buik en de borst te schieten.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat,
zoals daarnaar is verwezen in de voetnoten bij de hiervoor opgenomen bewijsvoering.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het beroep op noodweer is reeds in de voorgaande overwegingen verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
Moord.
Strafbaarheid van de verdachte
Het beroep op noodweerexces is reeds in de voorgaande overwegingen verworpen.
Ook overigens is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straffen en maatregelen
De rechtbank heeft de verdachte voor de in eerste aanleg impliciet subsidiair bewezenverklaarde doodslag veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de impliciet primair ten laste gelegde moord zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 jaren, met aftrek van voorarrest.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen en maatregelen bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft op 22 juni 2015 op een zeer gewelddadige wijze opzettelijk en met voorbedachte raad zijn ex-vriendin [slachtoffer] , een 35-jarige alleenstaande moeder, van het leven beroofd. De verdachte heeft aan het begin van de avond, in een woonwijk achter de woning van [slachtoffer] , vanaf een zeer korte afstand meerdere schoten richting haar vitale lichaamsdelen afgevuurd, waaronder een schot door haar achterhoofd. De verdachte deed dit terwijl hij wist dat [naam 2] , de toen negenjarige dochter van [slachtoffer] , die de verdachte een paar minuten daarvoor nog had gezien en begroet, op dat moment thuis op haar moeder zat te wachten. [slachtoffer] moet in de laatste seconden van haar leven in doodsangst hebben verkeerd, zoals blijkt uit haar angstkreten tegen de verdachte om het niet te doen. De verdachte is na het schieten op [slachtoffer] op een opvallend kalme wijze weggelopen, in zijn auto gestapt en weggereden. [slachtoffer] is als gevolg van de schoten in haar achterhoofd, borst en buik op straat overleden.
De verdachte heeft zich aldus schuldig gemaakt aan moord, het ernstigste commune misdrijf. Daarmee heeft hij het slachtoffer het meest elementaire recht dat een mens toekomt, namelijk het recht op leven, ontnomen. Dat misdrijf en de voornoemde omstandigheden waaronder dat is gepleegd, rekent het hof de verdachte zeer zwaar aan.
De dood van [slachtoffer] heeft aan de nabestaanden een onbeschrijflijk en onherstelbaar leed toegebracht. Ter terechtzitting in hoger beroep hebben de inmiddels 13-jarige dochter [naam 2] en de ouders van [slachtoffer] op indringende wijze verwoord wat dit verlies voor hen en hun omgeving betekent en hebben zij uiting gegeven aan hun verdriet. Het feit heeft daarnaast voor veel onrust gezorgd in de omgeving van de plek waar het heeft plaatsgevonden, onder meer bij mensen die ongewild getuige waren van de schietpartij en de gevolgen daarvan. Een dergelijk misdrijf draagt een voor de rechtsorde bijzonder schokkend karakter en veroorzaakt sterke gevoelens van onrust en onveiligheid in de maatschappij.
De verdachte heeft weinig blijk gegeven besef te hebben van de onomkeerbare gevolgen die zijn handelen heeft veroorzaakt. Hij heeft steeds volgehouden dat [slachtoffer] de agressor was die hem met zijn wapen aanviel en dat hij uit zelfverdediging heeft gehandeld, een scenario dat niet alleen volstrekt onaannemelijk is, maar ook uiterst pijnlijk voor de nabestaanden om te moeten aanhoren.
De verdachte heeft amper compassie getoond met de nabestaanden. Hij heeft vooral benadrukt wat de gevolgen voor hem en zijn dochter zijn geweest. Zo heeft hij ter zitting benadrukt dat zijn dochter, die na de echtscheiding bij hem kwam wonen, zonder hem als haar vader verder moest leven. Dit moet voor de dochter van [slachtoffer] immens pijnlijk zijn, nu zij door het handelen van de verdachte al vanaf zeer jonge leeftijd voor altijd zonder haar moeder verder moet leven. Deze benadering van de verdachte is tekenend voor hoe hij ondanks het door zijn toedoen ontstane leed boven alles in beslag wordt genomen door zijn eigen lot (al dan niet als vader) en door de vele manieren waarop hem in zijn beleving onrecht zou zijn aangedaan.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft het hof in het bijzonder gelet op:
- -
een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitie Documentatie van 19 augustus 2019;
- -
het over de verdachte uitgebrachte reclasseringsrapport van 21 oktober 2015 van C. Hornby, als reclasseringswerker verbonden aan Reclassering Nederland;
- -
het psychiatrisch rapport van 5 oktober 2015 van M. van Berkel, psychiater;
- -
het psychologisch rapport van 6 oktober 2015 van M.G.H. van Willigenburg, klinisch psycholoog;
- -
het rapport van het Pieter Baan Centrum van 21 april 2016;
- -
het psychiatrisch rapport van 13 november 2016 van J.M.J.F. Offermans, psychiater;
- -
het rapport van het Pieter Baan Centrum van 7 september 2018.
Uit het laatst genoemde rapport van het Pieter Baan Centrum van 7 september 2018, waaraan de verdachte – in tegenstelling tot het eerdere rapport – wel heeft meegewerkt, blijkt onder meer het volgende:
Betrokkene heeft meegewerkt aan het onderzoek. Hij heeft gesproken met de onderzoekers en deelgenomen aan de activiteiten op de afdeling. Hij heeft geen toestemming gegeven voor het opvragen van medische informatie. Wel waren er diverse referenten die hebben meegewerkt aan het milieuonderzoek.
De indruk bestaat dat betrokkene zich bewust is van zijn procespositie en heeft getracht vooral zijn positieve kanten te benadrukken. Naast de procespositie speelt mogelijk de hang van betrokkene naar perfectionisme een rol en heeft betrokkene moeite om mindere eigenschappen (zoals deze bij een ieder voor kunnen komen) bij zichzelf te herkennen of in ieder geval, ten tijde van het onderzoek, te erkennen en te verdragen. Het is onduidelijk waar de procespositie ophoudt en kenmerken vanuit de persoonlijkheid beginnen.
Op basis van alle observaties, de klinische indrukken en de inhoud van de onderzoeksgesprekken, de resultaten van het testpsychologisch onderzoek en de informatie van het milieuonderzoek menen onderzoekers dat er bij betrokkene thans geen ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling kan worden vastgesteld.
Hoewel alles overziend de indruk bestaat dat betrokkene – op zakelijk gebied – neigt tot perfectionisme, lijkt hij tot aan het ten laste gelegde overwegend naar behoren gefunctioneerd te hebben op de verschillende levensgebieden. Dit in ogenschouw nemend voldoet betrokkene thans niet aan de algemene diagnostische criteria voor een persoonlijkheidsstoornis. Evenmin zijn er aanwijzingen voor psychiatrische problemen, een stoornis in het gebruik van middelen, een ontwikkelingsstoornis of een intellectuele beperking.
Beschouwend valt op dat weinig zicht is verkregen op de wijze waarop betrokkene omgaat met tegenslagen; enerzijds lijkt betrokkene (tot aan het ten laste gelegde) met weinig life events te zijn geconfronteerd, anderzijds neigt hij ernaar om allerlei aspecten positief te etiketteren.
Betrokkene komt dan ook over als een gecontroleerde, assertieve en zelfverzekerde man. Zijn mogelijk zwakkere kanten en kwetsbaarheden (perfectionisme) kunnen thans qua intensiteit en de mate van interferentie met een normaal functioneren niet als pathologisch worden gekwalificeerd.
Er zijn binnen de gestructureerde setting van de observatie ook geen aanwijzingen voor een pathologisch verhoogde agressieve prikkelbaarheid, krenkbaarheid of impulsiviteit, noch voor ziekelijke gebreken op het terrein van de regulatie en controle van agressieve impulsen.
Ten slotte kan op basis van de resultaten van de PCL-R worden geconcludeerd dat er bij betrokkene thans niet kan worden aangetoond dat bij hem sprake is van psychopathie.
Op basis van de informatie die op dit moment voorhanden is wordt geen gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens aangetoond.
Bij afwezigheid van een psychische stoornis is er geen aanleiding om te analyseren of en zo ja, op welke manier en in welke mate, een eventuele psychische stoornis heeft doorgewerkt in het ten laste gelegde.
In ieder geval kan worden gesteld dat betrokkene, gegeven de afwezigheid van een objectiveerbare stoornis en/of gebrekkige ontwikkeling, ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde (indien bewezen) niet aantoonbaar werd belemmerd in zijn keuze- en handelingsvrijheid.
Onderzoekers kunnen een advies tot een verminderde mate van toerekenen dan ook niet onderbouwen.
Gezien voorgaande conclusies kan geen recidivegevaar op grond van een stoornis onderbouwd worden, noch is er reden om een behandeling in strafrechtelijk kader te adviseren.
Gezien de conclusies van het Pieter Baan Centrum kan het hof niet anders dan de verdachte volledig verantwoordelijk houden voor het bewezenverklaarde feit.
Op grond van het bovenstaande acht het hof geen andere straf dan een gevangenisstraf van zeer aanzienlijke duur gerechtvaardigd. Het hof is van oordeel dat bij het bewezenverklaarde feit, gelet op de aard en de ernst ervan alsmede gelet op de straffen die in soortgelijke gevallen worden opgelegd, in beginsel een gevangenisstraf van zeventien jaren past.
Anderzijds houdt het hof in enige mate rekening met het feit dat de verdachte, die ten tijde van het misdrijf 34 jaar oud was, blijkens een hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 19 augustus 2019, geen relevante documentatie heeft.
Daarnaast stelt het hof vast dat in hoger beroep de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) is overschreden. Immers, de verdachte en het openbaar ministerie hebben 9 december 2016 hoger beroep ingesteld, terwijl de griffie van het hof het dossier op 23 juni 2017 heeft ontvangen en het hof eerst thans arrest wijst, bijna drie jaar na het instellen van het rechtsmiddel.
In het voorgaande wordt – in onderlinge samenhang – aanleiding gezien de straf die het hof in beginsel passend acht met in totaal een jaar te verminderen.
Bijzondere persoonlijke omstandigheden die aanleiding geven tot verdere matiging van de op te leggen straf zijn aangevoerd noch (anderszins) aannemelijk geworden.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zestien jaren passend en geboden.
Beslag
Het ten laste gelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid met behulp van het hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerp. Het behoort de verdachte toe. Het zal daarom worden verbeurd verklaard.
Het ten laste gelegde en bewezenverklaarde is begaan of voorbereid met behulp van de hierna te noemen in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen, dan wel zijn die voorwerpen bij hem aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar het door hem begane feit. Zij zullen aan het verkeer worden onttrokken aangezien het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang of de wet.
Overige in beslag genomen en nog niet teruggegeven voorwerpen zullen worden teruggegeven aan de rechthebbende(n).
Vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel
[benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd en vorderen ieder afzonderlijk (im)materiële schade, ten gevolge van het aan de verdachte ten laste gelegde feit.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1] (de vader van [slachtoffer] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 35.625,51 ter zake van materiële en immateriële schade (in de vorm van affectieschade).
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 4.804,61. Daarnaast heeft de rechtbank de kosten rechtsbijstand toegewezen tot een bedrag van € 4.053,00. Voor het overige is de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in de vordering.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd en de vordering in hoger beroep beperkt tot 35.588,90, bestaande uit € 18.088,90 aan materiële schade en € 17.500,00 aan immateriële schade (in de vorm van affectieschade), te vermeerderen met de wettelijke rente.
De post materiële schade is opgebouwd als volgt:
Reiskosten strafzaak eerste aanleg: € 150,00
Reiskosten hoger beroep: € 523,40
Kosten uitvaart: € 4.654,61
Kosten advies gezag [naam 2] : € 1.210,00
Kosten niet-genoten vliegreis [slachtoffer] : € 442,00
Kosten rechtsbijstand: € 11.108,89
De reiskosten in hoger beroep (post b) betreffen gezamenlijke kosten van de beide ouders van [slachtoffer] , nu zij – blijkens de toelichting van de advocaat van de benadeelde partij – zoveel mogelijk gezamenlijk naar de zittingen zijn gereisd.
Ten aanzien van de immateriële schade (in de vorm van affectieschade) heeft de advocaat van de benadeelde partij zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Hij heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat het hof een immateriële schadevergoeding kan toewijzen op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW), nu er evident sprake is van een aantasting in de persoon.
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de materiële en immateriële schade conform hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij is bepleit.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Materiële schade
De heer [benadeelde 1] is nabestaande van [slachtoffer] , zijn dochter. Op grond van artikel 6:108 BW kunnen nabestaanden in aanmerking komen voor schadevergoeding. In dit artikel wordt een limitatieve opsomming gegeven van personen die een vordering kunnen instellen en van hetgeen kan worden gevorderd. Kort gezegd kan degene die de kosten voor de lijkbezorging heeft gedragen deze kosten vorderen. De gevorderde materiële schadevergoeding, voor zover deze ziet op deze kosten, is niet betwist en komt het hof niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen.
Ten aanzien van het resterende deel van de vordering tot vergoeding van materiële schade zal het hof de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren.
Het hof concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van € 4.654,61 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het schadeveroorzakende feit, tot de dag van de voldoening. Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
De gevorderde reiskosten en de kosten voor rechtsbijstand zijn geen rechtstreekse schade als bedoeld in artikel 51f lid 1 Sr, zodat de benadeelde partij op dit onderdeel niet-ontvankelijk is in de vordering. Het hof zal de verdachte wel verwijzen in deze kosten op de voet van artikel 592a Sv. Wat betreft de kosten voor rechtsbijstand gaat het hof uit van het maximale aantal punten van het liquidatietarief, te weten 7 punten tegen een tarief van € 579,00 per punt, aan proceskosten. Deze kosten zullen derhalve worden toegewezen tot een bedrag van € 4.053,00. Ook zullen worden toegewezen de gevorderde reiskosten van € 673,40 in totaal.
Immateriële schade
Affectieschade betreft immateriële schade – als gevolg van onrechtmatig handelen – die bestaat uit het verdriet en de pijn die zijn veroorzaakt door het overlijden of ernstig letsel van iemand tot wie men in een nauwe en affectieve relatie stond. Ten tijde van het overlijden van [slachtoffer] voorzag het wettelijke stelsel, in het bijzonder de artikelen 6:106 en 6:108 BW (oud), niet in de mogelijkheid affectieschade te vorderen. Hoewel inmiddels op 1 januari 2019 de wet Affectieschade in werking is getreden, biedt deze wet in het onderhavige geval geen mogelijkheid de gevorderde affectieschade toe te wijzen, aangezien deze wetswijziging geen terugwerkende kracht kent en vergoeding van affectieschade slechts gevorderd kan worden in (straf)zaken met betrekking tot strafbare feiten die zijn gepleegd c.q. onrechtmatig handelen op of ná 1 januari 2019.
Ten aanzien van hetgeen de advocaat van de benadeelde partij heeft aangevoerd overweegt het hof voorts dat een ‘aantasting in de persoon’ als grondslag voor immateriële schadevergoeding is neergelegd in voornoemd artikel 6:106 BW (oud) en ziet op de persoon aan wie rechtstreeks schade is toegebracht door onrechtmatig of strafbaar handelen. De door de advocaat van de benadeelde partij aangehaalde rechtspraak ziet op de restcategorie “aantasting in de persoon op andere wijze” als bedoeld in dit wetsartikel. Reeds ten tijde van het bewezenverklaarde voorzag de rechtspraak er wel in dat ook nabestaanden aan deze bepaling een recht op schadevergoeding kunnen ontlenen in het geval van zogenaamde ‘shockschade’, maar daaraan zijn in die rechtspraak strikte voorwaarden verbonden, waaraan in onderhavig geval niet is voldaan en waarop overigens ook geen uitdrukkelijk beroep is gedaan. Noch wet noch rechtspraak biedt dus grond tot vergoeding van de in dit verband gevorderde schade. Hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij is aangevoerd, maakt dat niet anders.
Gelet op het voorgaande zal het hof de vordering tot vergoeding van de immateriële schade niet-ontvankelijk verklaren.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2] (de broer van [slachtoffer] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 18.580,31 ter zake van materiële en immateriële schade (in de vorm van affectieschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering, waarbij de proceskosten zijn verhoogd met een bedrag van € 228,50.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de advocaat van de benadeelde partij zich, gelet op de huidige stand van de wet en jurisprudentie, aan het oordeel van het hof gerefereerd. Hij heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat het hof een immateriële schadevergoeding kan toewijzen op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW), nu er evident sprake is van een aantasting in de persoon.
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de materiële en immateriële schade conform hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij is bepleit.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat gelet op artikel 51f lid 2 Sv jo. artikel 6:108 BW de kosten voor gezinstherapie, de psycholoog en de alternatieve geneeskunde niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Ten aanzien van de affectieschade verwijst het hof naar hetgeen hiervoor daaromtrent is overwogen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Voor een veroordeling van de verdachte in de proceskosten, waaronder reiskosten en kosten kopie strafdossier, is geen plaats nu de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering en het hof geen grond ziet om desondanks tot een veroordeling in proceskosten te beslissen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] (de moeder van [slachtoffer] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 17.647,50 ter zake van materiële en immateriële schade (in de vorm van affectieschade). De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
Ten aanzien van de affectieschade heeft de advocaat van de benadeelde partij zich, gelet op de huidige stand van de wet en jurisprudentie, aan het oordeel van het hof gerefereerd. Hij heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat het hof een immateriële schadevergoeding kan toewijzen op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW), nu er evident sprake is van een aantasting in de persoon.
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de materiële en immateriële schade conform hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij is bepleit.
De raadsman heeft verzocht de vorderingen af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Het hof is van oordeel dat gelet op artikel 51f lid 2 Sv jo. artikel 6:108 BW de kosten voor acupunctuur niet voor toewijzing in aanmerking komen.
Ten aanzien van de affectieschade verwijst het hof naar hetgeen hiervoor daaromtrent is overwogen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Voor een veroordeling van de verdachte in de proceskosten, waaronder reiskosten en kosten kopie strafdossier, is geen plaats nu de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering en het hof geen grond ziet om desondanks tot een veroordeling in proceskosten te beslissen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] (de dochter van [slachtoffer] )
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 20.000,00 ter zake van immateriële schade in de vorm van affectieschade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat van de benadeelde partij heeft zich, gelet op de huidige stand van de wet en jurisprudentie, aan het oordeel van het hof gerefereerd. Hij heeft zich evenwel op het standpunt gesteld dat het hof een immateriële schadevergoeding kan toewijzen op grond van artikel 6:106 lid 1 sub b van het Burgerlijk Wetboek (BW), nu er evident sprake is van een aantasting in de persoon.
Standpunten van de advocaat-generaal en de verdediging
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot toewijzing van de immateriële schade conform hetgeen door de advocaat van de benadeelde partij is bepleit.
De raadsman heeft verzocht de vordering af te wijzen. Subsidiair heeft de raadsman zich aan het oordeel van het hof gerefereerd.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van de affectieschade verwijst het hof naar hetgeen hiervoor daaromtrent is overwogen.
Gelet op het voorgaande zal het hof de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Voor een veroordeling van de verdachte in de proceskosten is geen plaats nu de benadeelde partij niet kan worden ontvangen in de vordering en het hof geen grond ziet om desondanks tot een veroordeling in proceskosten te beslissen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 16 (zestien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Verklaart verbeurd het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten:
1. STK Personenauto AUDI A4 (282285).
Beveelt de onttrekking aan het verkeer van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
7. 1.00 STK Pistool KI: zilver (462992);
8. 1.00 STK Pistool DESERT EAGLE 44 (463019);
9. 1.00 STK Revolver SMITH & WESTON (463028);
10. 1.00 STK Diverse - TWINMASTER (463035);
11. 1.00 DS Doos met loop en 2 houders van wapens (463037);
12. 1.00 STK Diverse - 3 onderdelen van een vuurwapen (463048);
13. 1.00 STK Diverse - munitie delen (10 dozen) (463060);
14. 55.00 STK Munitie (463609);
16. 1.00 STK Papier schietrozen/-schijven (462964);
58. 1.00 STK Diverse - Auto [kenteken] . 001;
59. 1.00 STK Diverse - Auto [kenteken] . 001.002 licentie (132286);
60. 1.00 STK Diverse - Auto [kenteken] . 001.003 register schietoefeningen;
61. 1.00 STK Diverse - Auto [kenteken] . 001.004 verlof wapens en munitie;
62. 1.00 STK Diverse - Auto [kenteken] . 001.006 leeg magazijn;
63. 1.00 STK Computer APPLE iPod Auto 158.003;
65. 1.00 STK Diverse - B 1500.00 wapenkoffertje waarin 2 wapens zaten.
Gelast de teruggave aan de rechthebbenden van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
2. 1.00 STK Computer ASUS laptop (463261);
3. 1.00 STK Telefoontoestel vaste telefoon (463266);
4. 1.00 STK SIM-kaart T-MOBILE (463254);
5. 1.00 STK SIM-kaart LEBARA (463255);
6. 1.00 STK Verpakkingsmateriaal verpakking en gegevenskaart (463256);
15. 1.00 STK Telefoontoestel KPN basisstation (462893);
18. 1.00 STK Harddisk (462986);
19. 1.00 STK Computer KI: wit APPLE IPAD (463000);
20. 1.00 STK Computer ASUS (462955);
21. 1.00 STK Harddisk externe harddisk wd (463150);
22. 1.00 STK Harddisk externe harddisk wd (463177);
23. 1.00 STK Telefoontoestel NOKIA (462960);
24. 1.00 STK Telefoontoestel KI: zwart SONY ERICSSON (463007);
25. 1.00 STK Telefoontoestel SONY ERICSSON (473079);
26. 1.00 STK SIM-kaart UPC (463199);
27. 1.00 STK SIM-kaart VODAFONE (463188);
28. 1.00 STK SIM-kaart VODAFONE (463203);
29. 1.00 STK SIM-kaart VODAFONE (463205);
30. 1.00 STK Harddisk externe harddisk wd (463213);
31. 1.00 STK Computer ACER ASPIRE computerkast (463141);
32. 1.00 STK Computer ACER VERITON desktop (463152);
33. 1.00 STK Computer ASUS desktop (463215);
34. 1.00 STK Harddisk HITACHI (463222);
35. 1.00 STK Harddisk QUANTUM (463229);
36. 1.00 STK USB-stick (462894);
37. 1.00 STK USB-stick KI: blauw (462936);
38. 1.00 STK USB-stick KI: zwart (462939);
39. 1.00 STK Briefpost geschreven brief uit gps apparaat (462953);
40. 1.00 STK USB-stick (463010);
41. 1.00 STK Harddisk recorder ac ryan (463016);
42. 1.00 STK USB-stick (463040);
43. 1.00 STK USB-stick (463045);
44. 1.00 STK USB-stick ADATA C803 (462949);
45. 1.00 STK USB-stick BMW (463092);
46. 1.00 STK USB-stick SONY ERICSSON (463208);
47. 1.00 STK USB-stick VENTURA (462948);
48. 1.00 STK USB-stick VERBATIM (462950);
49. 1.00 STK Computer APPLE MAC tablet (463209);
50. 1.00 STK Fototoestel CANON EOS (463153);
51. 1.00 STK Fototoestel CANON EOS 7D (462968);
52. 1.00 STK Fototoestel SONY CYBERSHOT (462982);
53. 1.00 STK Bandrecorder SANYO memorecorder (463054);
54. 1.00 STK Telefoontoestel (462889);
55. 1.00 STK SIM-kaart (463014);
56. 1.00 STK Telefoontoestel SAMSUNG (463087);
57. 1.00 STK Telefoontoestel BLACKBERRY (463073);
64. 1.00 STK Personenauto PEUGEOT 206 (437102).
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het bewezen verklaarde tot het bedrag van € 4.654,61 (vierduizend zeshonderdvierenvijftig euro en eenenzestig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 4.726,40 (vierduizend zevenhonderdzesentwintig euro en veertig cent).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 4.654,61 (vierduizend zeshonderdvierenvijftig euro en eenenzestig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 56 (zesenvijftig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 22 juni 2015.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 3] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]
Verklaart de benadeelde partij [benadeelde 4] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding en bepaalt dat de benadeelde partij de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Wijst af het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, mr. M.M.H.P. Houben en mr. M.J.A. Duker, in tegenwoordigheid van mr. K. Sarghandoy, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 september 2019.
=========================================================================
proces-verbaal uitspraak
_______________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 23-004533-16
Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van dit gerechtshof, op 27 september 2019.
Tegenwoordig zijn:
mr. I.M.H. van Asperen de Boer-Delescen, voorzitter,
mr. M.M.H.P. Houben en mr. M.J.A. Duker, leden,
mr. K. Sarghandoy, griffier.
Het openbaar ministerie wordt vertegenwoordigd door mr. F. Posthumus, advocaat-generaal.
De voorzitter doet de zaak tegen de verdachte [verdachte] uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
Raadsman is niet aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
De verdachte heeft wel afstand gedaan van het recht aanwezig te zijn bij de uitspraak. (indien VTE is gedetineerd)
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑09‑2019
Verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, welke verklaring de verdachte heeft herhaald ter terechtzitting in hoger beroep op 10 september 2019.
Verklaring van de verdachte afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 10 september 2019.
Een rapport Pathologie onderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet natuurlijke dood van 21 augustus 2015, opgemaakt door M. Buiskool, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, Forensisch dossier, Index F, p. 321-328.
Een proces-verbaal Kennisgeving van beslagneming (met nummer 2015152432) van 22 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] , Overzicht beslag en doorzoeking, p. 100 e.v.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de verdachte, afgelegd op 16 juli 2015 tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 3. Nu de verdachte zich van het wapen heeft ontdaan, is er geen onderzoek mogelijk geweest naar het wapen. In het dossier bevindt zich wel een foto van een soortgelijk wapen waaruit onder meer blijkt dat het gaat om een pistool met een lengte van ongeveer 23 cm (Forensisch dossier, p. 431).
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 13 september 2019.
Pleitnota raadsman, overgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 10 september 2019, p. 32.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de verdachte, afgelegd op 16 juli 2015 tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 5.
Ibid., blad 2.
Ibid., blad 2.
Ibid., blad 2-3.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 1] , afgelegd op 7 december 2015 tegenover mr. J. Candido, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, Bijlage getuigen, p. 318-321, in het bijzonder p. 319.
Zaaksdossier, p. 214-216.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152421) van 7 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , Zaaksdossier, p. 387-395, in het bijzonder p. 394-395.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 14 januari 2015 (kennelijke misslag, het hof zal het jaartal verbeterd lezen als 2016), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , Zaaksdossier, p. 519-537, in het bijzonder p. 529 en 530.
Verklaring van de verdachte in eerste aanleg, proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg op 14 november 2016, blad 9.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 14 januari 2015 (kennelijke misslag, het hof zal het jaartal verbeterd lezen als 2016), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , Zaaksdossier, p. 519-537, in het bijzonder p. 529. In het bericht op p. 529 komt in plaats van het woord ‘wapen’ een emoji-teken voor dat een wapen uitbeeldt.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 20150817 1130 2808 1021) van de getuige [getuige 2] van 17 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , Bijlage getuigen, p. 236-241, in het bijzonder p. 239.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer PL1100-2015152432-l0) van de getuige [getuige 3] van 23 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , Bijlage getuigen, p. 47-51, in het bijzonder p. 49 en 50.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer PL1100-2015152432-63) van 21 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] , Zaaksdossier, p. 172-176, in het bijzonder p. 172.
Ibid.
Een proces-verbaal Tijdlijn (met nummer 2015152432) van 10 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , Zaaksdossier, p. 601-664, in het bijzonder p. 627.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 5] van 4 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 7] , Bijlage getuigen, p. 247-250, in het bijzonder p. 248-249.
De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 10 september 2019.
Een proces-verbaal Tijdlijn (met nummer 2015152432) van 10 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , Zaaksdossier, p. 601-664, in het bijzonder p. 664.
Zaaksdossier, p. 214-216.
Zaaksdossier, p. 34 en 416. De vader van het vriendinnetje dat [slachtoffer] heeft thuisgebracht, heeft geen tas bij haar gezien (een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 19] van 9 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , Bijlage getuigen, p. 264-266, in het bijzonder p. 265).
Zaaksdossier, p. 535.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 6] afgelegd op 13 juni 2016 tegenover mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 14 januari 2015 (kennelijke misslag, het hof zal het jaartal verbeterd lezen als 2016), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , Zaaksdossier, p. 519-537, in het bijzonder p. 535.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de verdachte, afgelegd op 16 juli 2015 tegenover de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 3.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 14 januari 2015 (kennelijke misslag, het hof zal het jaartal verbeterd lezen als 2016), in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , Zaaksdossier, p. 519-537, in het bijzonder p. 532.
Zie WhatsApp-berichten over het beëindigen van de relatie in Zaaksdossier, p. 605-606.
Verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep op 10 september 2019.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 4 september 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , Zaaksdossier, p. 470-471.
Een WhatsAppbericht van de verdachte aan [slachtoffer] , verstuurd op 7 juni 2015 om 18:32 uur, Zaaksdossier, p. 645; Een afscheidsbrief van de verdachte aan zijn vader en ex-vrouw, verstuurd op 22 juni 2015 om 19:28:47 uur, Zaaksdossier, p. 193 en 658.
Zie de WhatsAppberichten op p. 607, 609, 617, 623, 624, 633, 642, 645 en 646 van het Zaaksdossier.
Zaaksdossier, p. 626.
Ibid., p. 641.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 5] van 4 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 7] , Bijlage getuigen, p. 247-250, in het bijzonder p. 247.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 20] van 3 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 7] , Bijlage getuigen, p. 251-255, in het bijzonder p. 253.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 20151007 1100 2808 1021) van de getuige [getuige 9] van 7 oktober 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , Bijlage getuigen, p. 287-292, in het bijzonder p. 290.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 20150731 1105 2808 3104) van de getuige [getuige 10] van 31 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 8] , Bijlage getuigen, p. 208-212, in het bijzonder p. 212.
Zaaksdossier, p. 653.
Ibid., p. 655.
Aanvulling Zaaksdossier, p. 794 en 796.
Zaaksdossier, p. 657.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 9 februari 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] , Zaaksdossier, p. 359-360.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 23 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 9] , Zaaksdossier, p. 717-718. Zie ook Zaaksdossier, p. 657.
Zaaksdossier, p. 657.
Ibid., p. 651.
Zie bijvoorbeeld noten 19, 20 en 22 en de daarbij behorende tekst.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 15/152734) van de getuige [getuige 21] van 30 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , Bijlage getuigen, p. 151-156, in het bijzonder p. 154-155. Zie ook: een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015063010104011 2761) van de getuige [getuige 13] van 30 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , Bijlage getuigen, p. 135-140, in het bijzonder p. 138.
Zaaksdossier, p. 824.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 22] van 24 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , Bijlage getuigen, p. 87-93, in het bijzonder p. 89. Zie ook: een proces-verbaal van de getuige [getuige 23] van 30 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 8] , Bijlage getuigen, p. 192-194, in het bijzonder p. 193.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015063010104011 2761) van de getuige [getuige 13] van 30 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , Bijlage getuigen, p. 135-140, in het bijzonder p. 138.
Een proces-verbaal Tijdlijn (met nummer 2015152432) van 10 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 6] , Zaaksdossier, p. 601-664, in het bijzonder p. 657.
Een schriftelijk bescheid, inhoudende de beantwoording van de aanvullende vragen, opgemaakt op 23 februari 2016 door M. Buiskool, arts en patholoog bij het Nederlands Forensisch Instituut, Forensisch dossier, Index F, p. 396-397.
Aanvullend schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Hoofddorp op 22 juni 2015, opgemaakt door dr. A. Brouwer-Stamouli, deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, 1 maart 2016, Forensisch dossier, Index F, p. 224-242.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer PL1100-2015152432-9) van de getuige [getuige 14] van 22 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 12] en [verbalisant 13] , Bijlage getuigen, p. 19-22; een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 27 oktober 2015, inhoudende de letterlijke uitwerking van het verhoor van de getuige [getuige 14] , in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 7] , Bijlage getuigen, p. 26-40.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 15] van 24 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 10] en [verbalisant 11] , Bijlage getuigen, p. 101-103; een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 15] afgelegd op 14 juni 2016 tegenover mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 2.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 20150820 1030 2808 1021) van de getuige [getuige 6] van 20 augustus 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] , Bijlage getuigen, p. 11-14; een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 6] afgelegd op 13 juni 2016 tegenover mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 2.
Een proces-verbaal van verhoor (met nummer 2015152432) van de getuige [getuige 16] van 1 juli 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 14] en [verbalisant 11] , Bijlage getuigen, p. 172-175; een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 16] afgelegd op 13 juni 2016 tegenover mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 2.
Ibid.
Een proces-verbaal inhoudende de verklaring van de getuige [getuige 17] , afgelegd op 13 juni 2016 tegenover mr. R.I.V. Scherpenhuijsen Rom, rechter-commissaris belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Noord-Holland, blad 2.
HR 28 februari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BR2342, HR 15 oktober 2013, ECLI:NL:HR:2013:963, HR 23 september 2014, ECLI:NL:HR:2014:2761.
Aanvullend schotrestenonderzoek naar aanleiding van een schietincident in Hoofddorp op 22 juni 2015, opgemaakt door dr. A. Brouwer-Stamouli, deskundige bij het Nederlands Forensisch Instituut, 1 maart 2016, Forensisch dossier, Index F, p. 224-242.
Een proces-verbaal van bevindingen (met nummer 2015152432) van 9 maart 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] , Zaaksdossier, p. 665-666.
Gelet op de korte tijd tussen de eerste melding van het schietincident (om 19:27 uur) en het tijdstip waarop deze brief is verzonden (19:29 uur) is het hof van oordeel dat de verdachte deze brief – mede gelet op de lengte ervan – niet na het schietincident en tijdens het rijden (zoals hij heeft verklaard) kan hebben geconcipieerd.