106/1629/2544
Rb. Rotterdam, 26-04-2017, nr. C/10/498304 / HA ZA 16-321
ECLI:NL:RBROT:2017:3569
- Instantie
Rechtbank Rotterdam
- Datum
26-04-2017
- Zaaknummer
C/10/498304 / HA ZA 16-321
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Verzekeringsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBROT:2017:3569, Uitspraak, Rechtbank Rotterdam, 26‑04‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2019:2242, Bekrachtiging/bevestiging
- Wetingang
art. 248 Burgerlijk Wetboek Boek 6
- Vindplaatsen
AR 2017/4393
AR 2017/2751
JA 2017/98 met annotatie van mr. J. van de Klashorst
Uitspraak 26‑04‑2017
Inhoudsindicatie
Verzekeringszaak. Verzekerde is een afvalverwerkingsbedrijf exploiteert en eigenaar is van een afvalenergiecentrale. Bedrijfs- en materiële schade. Vordering tot uitkering van het schadebedrag van verzekeraars. Uitleg polis.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK ROTTERDAM
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/10/498304 / HA ZA 16-321
Vonnis in incident en hoofdzaak van 26 april 2017
in de zaak van
de naamloze vennootschap
ATTERO HOLDING N.V.,
gevestigd te Voorst,
eiseres in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaten: mrs. J.B. Londonck Sluijk en O.W. van de Weijer,
tegen
1. de Europese naamloze vennootschap
ALLIANZ GLOBAL CORPORATE & SPECIALITY SE,
gevestigd te München, Duitsland,
2. de public limited company naar Iers recht
ZURICH INSURANCE PLC, NEDERLANDS BIJKANTOOR,
gevestigd te 's-Gravenhage,
3. de vennootschap naar buitenlands recht
AXA CORPORATE SOLUTIONS NIEDERLASSUNG DEUTSCHLAND,
gevestigd te Köln, Duitsland
4. de public limited company naar het recht van het Verenigd Koninkrijk
ROYAL & SUN ALLIANCE INSURANCE PLC,
gevestigd te Cardiff, Verenigd Koninkrijk,
5. de naamloze vennootschap
DELTA LLOYD SCHADEVERZEKERING N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden 1 t/m 5 in de hoofdzaak,
verweersters in het incident,
advocaten: mrs. E.M. Tjon-En-Fa en L. Grijpma,
en
6. de commanditaire vennootschap
AON NEDERLAND C.V.,
gevestigd te Rotterdam,
7. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
AON NETHERLANDS OPERATIONS B.V.,
gevestigd te Rotterdam,
gedaagden 6 en 7 in de hoofdzaak,
advocaten: mrs. C.W.M. Lieverse en M.M. van Asch.
Eiseres zal hierna ‘Attero’ genoemd worden.
Gedaagden 1 t/m 5 zullen hierna tezamen in meervoud ‘de Verzekeraars’ genoemd worden. Gedaagden 6 en 7 zullen hierna tezamen in vrouwelijk enkelvoud ‘Aon’ genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van Attero met producties 1 t/m 17;
- -
de conclusie van antwoord van de Verzekeraars met producties 1 t/m 18;
- -
de conclusie van antwoord van Aon met producties 1 t/m 5;
- -
het tussenvonnis (althans de brieven) van deze rechtbank van 10 augustus 2016 waarin een comparitie van partijen is bepaald;
- -
de akte overlegging aanvullende productie van Attero met productie 18;
- -
de akte overlegging aanvullende producties van Attero met producties 19 t/m 22;
- -
de akte tevens akte ter overlegging van producties van de Verzekeraars met producties 19 t/m 24;
- -
de antwoordakte tevens wijziging van eis van Attero;
- -
het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2016 met aangehecht de pleitnotities van partijen alsmede de brieven met opmerkingen over het proces-verbaal vanmr. Londonck Sluijk van 9 januari 2017 en mr. Tjon-En-Fa van 10 januari 2017;
- -
de incidentele conclusie tot volgen schadevaststellingsregeling ex art. 22 verzekering, tevens akte wijziging van eis in de hoofdzaak van Attero;
- -
de conclusie van antwoord in het incident tot volgen schadevaststellingsregeling ex art. 22 verzekering, tevens antwoordakte wijziging eis in de hoofdzaak van de Verzekeraars;
- -
de antwoord akte incidentele conclusie tevens akte eiswijziging van Aon.
1.2.
Het proces-verbaal van comparitie is met instemming van partijen buiten hun aanwezigheid opgemaakt. Partijen zijn in de gelegenheid gesteld om de rechtbank per brief te wijzen op eventuele onjuistheden in het proces-verbaal. Bij brieven van 9 en 10 januari 2017 hebben Attero en de Verzekeraars van die gelegenheid gebruik gemaakt. De rechtbank leest het proces-verbaal van comparitie met inachtneming van de opmerkingen die Attero en de Verzekeraars daarover hebben gemaakt in voornoemde brieven. Deze worden - voor zover van belang - hierna in de beoordeling betrokken.
1.3.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voor zover van belang - het volgende vast:
2.1.
Op 1 oktober 2009 is Essent Milieu Holding N.V. (hierna: Essent Milieu) afgesplitst van Essent N.V. (hierna: Essent). De naam van de afgesplitste vennootschap is per 1 januari 2010 gewijzigd in Attero Holding N.V..
2.2.
Attero exploiteert een afvalverwerkingsbedrijf en is onder meer eigenaar van een afvalenergiecentrale aan de Middenweg 34 te Moerdijk, waar afval wordt verbrand (hierna: AEC Moerdijk). Tijdens het verbrandingsproces in de AEC Moerdijk wordt stoom geproduceerd. Die stoom wordt door de AEC Moerdijk geleverd aan de warmtekrachtcentrale van Essent die pal naast het gebouw van AEC Moerdijk is gelegen aan de Middenweg 36 te Moerdijk (hierna: WKC Essent). De levering van stoom vindt plaats via vier verbrandingslijnen van de AEC Moerdijk, die daartoe fysiek zijn verbonden met de WKC Essent. Attero ontvangt van Essent een vergoeding voor de energie die uit de geleverde stoom wordt opgewekt.
2.3.
Aon treedt op als assurantietussenpersoon en assurantiemakelaar namens Attero en heeft voor Attero bij de Verzekeraars, met Allianz als leidende verzekeraar, de verzekering met polisnummer B0100088741 afgesloten voor - onder meer - bedrijfsschade (hierna: de Verzekering). In de polisvoorwaarden van de Verzekering (hierna: de Polisvoorwaarden) is onder meer opgenomen:
“RUBRIEK I – MATERIËLE SCHADEVERZEKERING(…)
1.2.
Uitsluitingen
Onder 1.1 is niet gedekt: (…)
1.2.14.
uitsluitend voor zover het betreft bedrijfsvaardig opgestelde installaties:
(…)
(b) schade bestaande uit normale slijtage, roest, corrosie (zowel plotseling als geleidelijk; aan de proceszijde), oxydatie of enige andere geleidelijk werkende invloed, één en ander als natuurlijk gevolg van de gewone werking of normale gebruik van de verzekerde zaak, met dien verstande dat deze uitsluiting slechts geldt voor die onderdelen, welke uitstuitend en alleen uit dien hoofde hersteld of vervangen dienen te worden.
(…)
RUBRIEK II – BEDRIJFSSCHADEVERZEKERING
8. Omvang van de dekking
8.1.
Verzekerd wordt (gedurende de overeengekomen termijn van schadevergoeding) de
bedrijfsschade, welke voortvloeit uit een gehele of gedeeltelijke bedrijfsstilstand of -stoornis als gevolg van:
8.1.1.
schade - ontstaan ten gevolge van een gevaar waartegen overeenkomstig rubriek I van
deze polis dekking wordt verleend aan gebouwen, bedrijfsuitrusting/inventaris en goederen (alles in de ruimste zin des woords en ongeacht of deze zaken eigendom zijn van verzekerde en/of van derden en ongeacht of deze al of niet zijn verzekerd onder rubriek I van deze polis), aanwezig op:
(a) de (hoofd)lokatie(s) zoals deze is (zijn) opgenomen op het polisblad.
(b) overige lokaties, onverschillig waar ter wereld gelegen, alwaar
- goederen bestemd voor respectievelijk ten behoeve van verzekerde worden geproduceerd, be- en/of verwerkt e.d. (z.g. toeleveringsrisico).
- goederen van verzekerde worden afgenomen (z.g. afnemersrisico).
- goederen en/of bedrijfsuitrusting/inventaris bestemd voor respectievelijk ten behoeve van verzekerde worden opgeslagen, gestald e.d.
- (computer)diensten ten behoeve van verzekerde worden uitgevoerd.
Ten aanzien van het gevaar machineschade is de dekking beperkt tot de onder (a) bedoelde lokatie(s), inclusief de regeling zoals opgenomen in art. 48 sub (b).
(…)
ALGEMENE VERZEKERINGSVOORWAARDEN
(…)
22. Vaststelling van de grootte van de schade
22.1.
Benoeming van experts
22.1.1.
Tenzij verzekeraars en verzekerde onderling omtrent de grootte van het schadebedrag tot overeenstemming komen, zal als uitsluitend bewijs van de grootte daarvan gelden een taxatie gemaakt door een gezamenlijk te benoemen expert of door 2 experts, waarvan verzekerde en verzekeraars er ieder één benoemen.
In het laatste geval benoemen beide experts samen, vóór de aanvang van hun werkzaamheden, een derde die bij gebrek aan overeenstemming de grootte van het schadebedrag binnen de grenzen van de beide taxaties heeft vast te stellen, na de beide experts gehoord of behoorlijk opgeroepen te hebben.
De experts hebben het recht zich, afzonderlijk of gezamenlijk, door deskundigen te doen bijstaan.
Iedere partij kan benoeming van afzonderlijke experts voor gebouwen, bedrijfsuitrusting/inventaris, goederen en bedrijfsschade verlangen.
22.1.2.
Benoeming van expert(s) en aanvaarding van de opdracht moeten blijken uit een door
verzekerde en expert(s) ondertekende akte, waarvan het model door de Coöperatieve Vereniging Nederlandse Assurantie Beurs B.A. is gedeponeerd ter griffie van de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam.
22.1.3.
Indien enige benoeming door nalatigheid of door gebrek aan overeenstemming niet tot
stand komt, zal een benoeming op verzoek van de meest gerede partij, door de Voorzitter van de Kamer van Koophandel te Rotterdam gedaan, voor beide partijen bindend zijn.
De partij van wie dit verzoek uitgaat, zal daarvan aan de wederpartij kennis geven.
22.2.
Medewerking
22.2.1.
Partijen zijn verplicht de expert(s) alle medewerking te geven die deze(n) voor een juiste
taakvervulling nodig oordeelt (oordelen), waaronder het ter inzage geven van de polis en het verschaffen van inlichtingen omtrent oorzaak, toedracht en omvang van de schade.
22.2.2.
Verzekerde is voorts verplicht op verzoek van verzekeraars alle overige hem bekende materiële- en bedrijfsschadeverzekeringen op te geven, die onmiddellijk vóór de gebeurtenis lopende waren.
22.2.3.
Het verlenen van medewerking aan de omschreven gang van zaken houdt voor
verzekeraars geen erkenning van enige schadevergoedingsplicht in.
22.3.
Honoraria en kosten
Honoraria en kosten van expert(s) en deskundige(n) zijn ten volle voor rekening van verzekeraars.
Bedoelde honoraria en kosten zullen buiten de toepassing van het eigen risico en de maximum uitkering blijven.
Overtreft echter het totaal aan declaraties van de door verzekerde benoemde expert(s) en de door deze geraadpleegde deskundige(n) het overeenkomstige totaal van de kant van verzekeraars, dan is het meerdere voor rekening van verzekerde.
(…)
36. Toepasselijk recht
Deze verzekering wordt beheerst door Nederlands recht en de in de Nederlandse verzekeringspraktijk geldende usances.
(…)
BEGRIPSOMSCHRIJVINGEN
(…)
48. Bedrijfsvaardig opgestelde installaties
Onder bedrijfsvaardig opgestelde installaties wordt verstaan iedere installatie (inclusief computerapparatuur) - compleet met alle aan- en toebehoren, appendages, leidingen enz., doch exclusief fundamenten (tenzij anders op het polisblad en/of in het onderliggende taxatierapport vermeld is) en metselwerk - gedurende de periode dat deze zaak na geslaagde beëindiging van testen en/of proefdraaien op de verzekerde lokatie in bedrijf is of bedrijfsvaardig staat opgesteld, alsmede gedurende reiniging, inspectie, reparatie, revisie dan wel verplaatsing, inclusief
(a) het hiermede verband houdende demonteren en opnieuw monteren.
(b) het zich elders bevinden indien bedoelde werkzaamheden noodzakelijkerwijs aldaar
moeten geschieden, inclusief het vervoer naar deze lokatie vice versa.
(c) installatie en testen/proefdraaien, doch alleen indien deze werkzaamheden het gevolg zijn van een gevaar waartegen is verzekerd.
In geval een zaak is samengesteld uit een aantal delen of componenten, zal het totaal van deze delen of componenten als één zaak worden beschouwd.
63. Machineschade
Onder machineschade wordt verstaan schade aan bedrijfsvaardig opgestelde installaties, door een plotselinge gebeurtenis, waarvan de initiële oorzaak in de verzekerde zaak zelf is gelegen.
Brand- en/of ontploffingsschade, waarvan de initiële oorzaak in de verzekerde zaak zelf is gelegen, zal niet als machineschade worden beschouwd.”
2.4.
Op het polisblad van de Verzekering dat gold van 1 januari 2013 tot 1 januari 2014 (aanhangsel nummer 2) is onder meer opgenomen:
“Verzekerde interest
Rubriek I - All Risks verzekering
EUR 1.439.047.000,00 op gebouwen, installaties, bedrijfsuitrusting/inventaris en goederen, als vermeld in de aangehechte specificatie per 1 januari 2013.
Rubriek II - bedrijfsschadeverzekering
EUR 300.000.000,00 zijnde het 2-jaarsbedrag tot dekking van bedrijfsschade en/of alternatieve verwerkingskosten, gedurende een maximum termijn van schadevergoeding van 104 weken, als vermeld in de aangehechte specificatie per 1 januari 2013.
EUR 2.200.000,00 zijnde het jaarbedrag tot dekking van bedrijfsschade en/of alternatieve verwerkingskosten, gedurende een maximum termijn van schadevergoeding van 52 weken, als vermeld in de aangehechte specificatie per 1 januari 2013.”
Op de aangehechte specificatie waarnaar wordt verwezen op het polisblad, staat de AEC Moerdijk aan de Middenweg 34 te Moerdijk als verzekerde locatie vermeld. De WKC Essent aan de Middenweg 36 te Moerdijk staat niet op die specificatie vermeld.
2.5.
Op 29 januari 2013 is ketelwater uit de drum bij de AEC Moerdijk in de oververhitter terecht gekomen. Hierdoor nam de aan Essent te leveren stoom plotseling sterk in temperatuur af. Teneinde de schade aan haar installaties te beperken, heeft Essent de stoomtoevoerleiding van de vierde verbrandingslijn naar de WKC Essent afgesloten. Enige tijd later is de stoomleiding weer in gebruik genomen en werd opnieuw hete stoom door de leidingen gepompt.
2.6.
Op 1 maart 2013 heeft Essent een stoomlekkage geconstateerd in het haar toebehorende gedeelte van de stoomtoevoerleiding van de vierde verbrandingslijn. Essent heeft die stoomleiding vervolgens uit bedrijf genomen voor nader onderzoek. Tijdens haar onderzoek trof Essent in één van de stoomturbines een groot aantal brokstukken aan. Deze brokstukken bleken afkomstig te zijn van een metalen onderdeel van een ander gedeelte van de stoomleiding dat ook toebehoort aan Essent, een zogenaamde liner (geleidingsbuis) van een balgcompensator.
2.7.
Omdat Attero gedurende de periode van onderzoek naar en herstel van de schade van Essent geen stoom aan Essent heeft kunnen leveren, en daarom geen vergoeding heeft ontvangen voor die stoom, heeft zij bij de Verzekeraars bedrijfsschade geclaimd onder de Verzekering.
2.8.
Essent heeft de brokstukken van de liner uit de balgcompensator laten onderzoeken door KEMA Nederland B.V. (hierna: KEMA). KEMA heeft op 10 juli 2013 een rapport uitgebracht. Hierin is onder meer opgenomen:
“5 Conclusies
Op grond van de resultaten van het uitgevoerde onderzoek is de meest logische conclusie dat de liner gefaald is door loogspanningscorrosie mogelijk in combinatie met "water hammering". Vermoeiing heeft een ondergeschikte rol gespeeld in het faalmechanisme. Het is goed voorstelbaar dat de verticaal oplopende stand van de stoomleiding ter plekke van de balg en liner een relevante rol gespeeld hebben.”
6 Voorstellen voor verder onderzoek
Door DNV-KEMA wordt voorgesteld om:
- De balg die achter de gefaalde liner zat te onderzoeken op de aanwezigheid van spanningscorrosiescheuren
- Te bepalen of de spanningscorrosie alleen aan het buitenoppervlak van de liner ontstaan is of alleen aan het binnenoppervlak van de liner, of van beide kanten
- De andere liner (en eventueel balg) stroomopwaarts van de gefaalde liner te onderzoeken op de aanwezigheid van spanningscorrosiescheuren
- Tijdens deze onderzoeken ook te evalueren welke technieken RWE Essent het beste kan gebruiken om de vernieuwde balg en liner in de toekomst tijdens outages te controleren op de aanwezigheid van spanningscorrosiescheuren
- Te onderzoeken waar het loog vandaan gekomen kan zijn
- te overwegen of het verzamelen van condensaat tussen liner en balg in de toekomst voorkomen kan worden. Bijvoorbeeld door het aanbrengen van gaten onder in zowel de eerste als de tweede liner. Dit moet dan wel in overleg met de leverancier gebeuren om te voorkomen dat er extra scheurvorming optreedt door de aanwezigheid van deze boorgaten en te voorkomen dat ze tijdens bedrijf verstopt raken.”
2.9.
Aon heeft Crawford & Company (Nederland) B.V. (hierna: Crawford) ingeschakeld om onderzoek te doen naar de omvang van de materiële schade en bedrijfsschade alsmede de toedracht daarvan. Crawford heeft een voorlopig rapport uitgebracht op 20 maart 2013 en twee interim rapporten op 30 oktober 2013 en 11 december 2013. In het interim rapport van 11 december 2013 is onder meer opgenomen:
“KEMA heeft uit haar onderzoek naar de brokstukken opgemaakt dat liner 2 is bezweken door een combinatie van op lange termijn veroorzaakte spanningscorrosie, samen met de korte termijn gevolgen van `water hammering' in het stoomdistributiesysteem (zie pagina 16 van het KEMA rapport).
Uit de verklaring van deze twee fenomenen, als vermeld op pagina 16, hebben wij opgemaakt dat er onder bepaalde condities (stoomtoevoer van lijn 4 sluiten met de snelafsluiter) stoom afkomstig van de middendruk trap van de stoomturbine van Essent kon afkoelen en condenseerde. Het condensaat stroomde vanwege de positie van de stoomleiding tussen de balgcompensator en de cross-over van de stoomturbine van Essent terug naar de balgcompensator en verzamelde zich in de holle ruimte tussen de bovenste liner 2 en de balg.
Na openen van de snelafsluiter werden de compensator en het opgevangen condenswater achter de liner plotseling opgewarmd. Het condensaat werd hierdoor plotseling in stoom omgezet en dit veroorzaakte drukgolven met zoveel kinetische energie, dat de door spanningscorrosie aangetaste liner beschadigd werd.
Wij concluderen uiteindelijk als volgt:
1. Er is geen materiële schade aan de eigendommen van verzekerde.
2. Voor zover ons bekend voldeed de LD stoom van verzekerde aan de vereiste specificaties.
3. Uit de door verzekerde aangeleverde geregistreerde gegevens van het incident van 29 januari 2013 hebben wij kunnen opmaken dat er inderdaad een carry-over heeft plaatsgevonden, maar dat dit ook door het beveiligingssysteem van Essent is opgemerkt, want de snelafsluiter van lijn 4 is vrijwel direct automatisch dichtgestuurd (vanwege gemeten off-spec stoomcondities).
4. Er is materiële schade aan de compensator van Essent, met gevolgschade aan de stoomturbine van Essent.
5. Uit het KEMA rapport hebben wij geconcludeerd dat bij start/stop situaties van de installatie van Essent condensaat wordt gevormd uit de stoom van Essent en dat dit condensaat zich vervolgens verzameld in de bovenste liner 2 van de balgcompensator van Essent.
6. Doordat de onderste liner 1 geen schade had, heeft dit ons ervan overtuigd dat de schade in de erboven gelegen liner 2 niet is veroorzaakt door met de stoom meegevoerd ketelwater van lijn 4 van verzekerde tijdens de carry-over van 29 januari 2013.
7. Volgens Van der Wal & Joosten heeft Essent de nieuwe balgcompensator na ontvangst van het rapport van KEMA gemodificeerd (er zijn ontwateringsgaten in de liners geboord, waardoor er geen condensaat meer tussen de liner en de balg kan verzamelen).”
2.10.
Onder verwijzing naar voornoemde rapporten van KEMA en Crawford hebben de Verzekeraars dekking geweigerd onder de Verzekering.
3. Het geschil
in de hoofdzaak
3.1.
Attero vordert na eiswijziging - samengevat - dat de Verzekeraars, ieder voor hun aandeel, worden veroordeeld tot betaling van het schadebedrag zoals dit conform de schadevaststellingsregeling van artikel 22 van de Polisvoorwaarden door deskundigen is of zal worden vastgesteld en tot betaling van de wettelijke rente over dit bedrag vanaf 21 maart 2013, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen dag, tot aan de dag van algehele betaling, met veroordeling van de Verzekeraars in de (na-)kosten van deze procedure. Primair stelt Attero hiertoe dat haar bedrijfsschade het gevolg is van materiële schade op een verzekerde (hoofd)locatie, zodat de Verzekering op grond van artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden dekking biedt voor deze schade van Attero. Subsidiair stelt Attero dat zij, nu haar bedrijfsschade geen gevolg is van machineschade, de Verzekering op grond van artikel 8.1.1 sub b van de Polisvoorwaarden dekking biedt.
3.2.
De Verzekeraars concluderen tot afwijzing van de vorderingen van Attero, met veroordeling van Attero in de (na-)kosten van deze procedure. Zij betwisten dat de Verzekering op grond van artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden dekking biedt, omdat de locatie waar de materiële schade is opgetreden volgens de Verzekeraars geen verzekerde (hoofd)locatie is. Voorts betwisten zij dat de Verzekering op grond van artikel 8.1.1 sub b van de Polisvoorwaarden dekking biedt, omdat de bedrijfsschade van Attero het gevolg is van machineschade. Ten slotte stellen de Verzekeraars dat de bedrijfsschade die door Attero wordt geclaimd het gevolg is van materiële schade in de vorm van corrosie, zodat deze op grond van artikel 1.2.14 sub b van de Polisvoorwaarden is uitgesloten van dekking onder de Verzekering.
3.3.
Voor het geval de vordering jegens de Verzekeraars wordt afgewezen, vordert Attero - samengevat - dat Aon wordt veroordeeld tot betaling van de bedrijfsschade en de wettelijke rente daarover, met veroordeling van Aon in de (na-)kosten van deze procedure. Attero stelt hiertoe dat indien en voor zover de Verzekeraars terecht dekking weigeren, dit het gevolg is van een verzuim van Aon omdat Aon alsdan onvoldoende zorg heeft gedragen voor een ongewijzigde dekking na de afsplitsing van Essent. Door die schending van haar zorgplicht heeft Aon wanprestatie gepleegd onder de overeenkomst van opdracht, althans onrechtmatig gehandeld jegens Attero. Hierdoor heeft Attero schade geleden.
3.4.
Aon concludeert tot afwijzing van de voorwaardelijke vorderingen van Attero, met veroordeling van Attero in de (na-)kosten van deze procedure. Aon betwist dat zij haar zorgplicht heeft geschonden bij het afsluiten van de Verzekering voor Attero. Voorts betwist Aon dat er causaal verband bestaat tussen het handelen van Aon en de (vermeende) schade van Attero. Tenslotte doet Aon een beroep op eigen schuld aan de zijde van Attero.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in het incident
3.6.
Attero vordert in het incident - samengevat - de Verzekeraars ieder te veroordelen tot nakoming van hun verplichtingen zoals opgenomen in artikel 22 van de Polisvoorwaarden en hiertoe binnen vijf dagen na betekening van het (incidentele) vonnis een expert te benoemen, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,00, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, voor elke dag of deel daarvan dat de Verzekeraars daar niet aan voldoen, met veroordeling van de Verzekeraars in de kosten van het incident. Attero stelt hiertoe dat de Verzekeraars op grond van artikel 22 van de Polisvoorwaarden per direct gehouden zijn om de daarin opgenomen schadevaststellings-regeling te volgen en de schade vast te laten stellen op kosten van de Verzekeraars. Attero heeft hier bij belang bij, omdat zij na een veroordeling van de Verzekeraars direct haar schade vergoed zal kunnen krijgen en alsdan niet afhankelijk zal zijn van een (mogelijk langdurig) traject van schadevaststelling.
3.7.
De Verzekeraars concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van Attero althans tot afwijzing van de vorderingen, met veroordeling van Attero in de kosten van het incident.Zij voeren aan dat de schadevaststellingsregeling van artikel 22 van de Polisvoorwaarden pas gevolgd dient te worden als de rechtbank heeft beslist op de dekkingsdiscussie tussen partijen. Voorts betwisten de Verzekeraars dat Attero een (spoedeisend) belang heeft bij de door Attero gevorderde voorziening.
3.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Om proceseconomische redenen zal de rechtbank hierna eerst de vorderingen in de hoofdzaak en vervolgens de vorderingen in het incident beoordelen.
in de hoofdzaak
De vorderingen jegens de Verzekeraars
Ad 1: primair beroep op art. 8.1.1 sub a
4.2.
Op grond van artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden is onder de Verzekering enkel bedrijfsschade verzekerd, die het gevolg is van schade aan gebouwen, bedrijfsuitrusting en/of inventaris en goederen aanwezig op de (hoofd)locaties zoals die zijn opgenomen op het polisblad. Tussen partijen is niet in geschil dat de materiële schade, waardoor Attero bedrijfsschade stelt te hebben geleden, de defecte liner in de balgcompensator betreft en dat deze materiële schade zich heeft voorgedaan bij de WKC Essent aan de Middenweg 36 te Moerdijk. Partijen twisten over de vraag of de WKC Essent een verzekerde (hoofd)locatie is als bedoeld in artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden en dus ook over de vraag of Attero dekking heeft voor haar bedrijfsschade onder de Verzekering op grond van voornoemd artikel.
4.3.
Attero stelt dat de WKC Essent aan de Middenweg 36 te Moerdijk weliswaar niet expliciet is opgenomen in de specificatie behorende bij het polisblad van de Verzekering, maar dat dit een polistechnische vergissing betreft en dat de WKC Essent gelet op de polishistorie en de bedoeling van partijen wel degelijk als verzekerde (hoofd)locatie moet worden beschouwd. Essent was al jaren verzekerd voor (onder meer) bedrijfsschade. Zij had hiertoe met een pool van verzekeraars, waaronder Allianz als leidende verzekeraar, een verzekering gesloten. Attero en de Verzekeraars hebben bij het aangaan van de Verzekering de afspraak gemaakt dat de dekking, zoals deze gold vóór de afsplitsing van Attero van Essent onder de oude verzekering van Essent met polisnummer B0100045724-0005, ongewijzigd voortgezet werd. Onder die oude verzekering was de WKC Essent een verzekerde (hoofd)locatie en, gelet op de afspraak van partijen dat de dekking ongewijzigd zou worden voortgezet, nu dus ook. Attero heeft voorts aangevoerd dat het de bedoeling van partijen was om de AEC Moerdijk te verzekeren tegen bedrijfsschade, met name ook als zich een schadeveroorzakend evenement bij de WKC Essent zou voordoen. Ter onderbouwing van haar stellingen in deze heeft Attero onder meer een verklaring van verzekeringsmakelaar [persoon 1] (hierna: [persoon 1] ) overgelegd.
4.4.
De Verzekeraars betwisten dat de WKC Essent onder de oude verzekering van Essent een verzekerde (hoofd)locatie was. Deze locatie stond volgens de Verzekeraars niet op de specificatie die was aangehecht aan het polisblad. De oude verzekering is bovendien met andere verzekeraars gesloten dan de Verzekering van Attero. De Verzekeraars zijn dus niet gebonden aan de voorgeschiedenis van die oude verzekering en die voorgeschiedenis kan daarom geen rol spelen bij de uitleg van de onderhavige polis. De Verzekeraars voeren voorts aan dat zij voorafgaand aan het sluiten van de Verzekering over de inhoud van de polis hebben onderhandeld met Aon, de bij uitstek professionele assurantietussenpersoon van Attero. Volgens de Verzekeraars moet dan ook uitgegaan worden van de letterlijke tekst van het polisblad, in samenhang bezien met de aangehechte specificatie; eventuele mondelinge aanvullende afspraken maken geen deel uit van de verzekeringsovereenkomst.
4.5.
Hoewel er door partijen meerdere ‘oude’ verzekeringspolissen zijn overgelegd, beroept Attero zich in deze enkel op de polis van Essent met polisnummer B0100045724-0005. De rechtbank zal hierna dan ook uitsluitend deze polis (hierna: de Oude Verzekering) in haar beoordeling betrekken wanneer zij de huidige dekking vergelijkt met de dekking vóór de afsplitsing.
4.6.
Naar het oordeel van de rechtbank biedt de (huidige) Verzekering geen dekking voor de bedrijfsschade van Attero op grond van artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden. Op grond van dat artikel is enkel bedrijfsschade verzekerd, die het gevolg is van materiële schade op de (hoofd)locaties zoals die zijn opgenomen op het polisblad. Het vast staat dat de WKC Essent, waar de materiële schade is opgetreden, niet is opgenomen op de specificatie bij het polisblad waarin de (hoofd)locaties zijn opgesomd/uitgewerkt (zie hiervoor onder 2.4). Daarmee is de WKC Essent dus geen verzekerde (hoofd)locatie. De Polisvoorwaarden noch het polisblad van de Verzekering bieden enig aanknopingspunt voor de stelling dat het de bedoeling van partijen was om de AEC Moerdijk te verzekeren tegen bedrijfsschade als zich een schadeveroorzakend evenement bij de WKC Essent zou voordoen.
4.7.
De polishistorie en de (gestelde) bedoeling van partijen om de dekking zoals die gold onder de Oude Verzekering na de afsplitsing ongewijzigd voort te zetten, leiden in deze niet tot een ander oordeel. Ook onder de Oude Verzekering bestond er naar het oordeel van de rechtbank geen dekking voor bedrijfsschade, die het gevolg was van materiële schade bij de WKC Essent. De polisvoorwaarden van de Oude Verzekering bevatten een identieke bepaling als artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden; op grond van artikel 1.1.1 sub a van de polisvoorwaarden van rubriek II (de bedrijfsschade-verzekering) van de Oude Verzekering was bedrijfsschade, die het gevolg was van materiële schade op één van de (hoofd)locaties gedekt, en werd voor wat betreft die (hoofd)locaties verwezen naar het polisblad. Blijkens het polisblad van de Oude Verzekering was de bedrijfsschadeverzekering afgesloten voor ‘Lot A’ tot het maximum van “een bedrag zijnde het 2-jaarsbedrag, gedurende een maximum termijn van schadevergoeding van 104 weken, als per aangehechte specificatie per 1 januari 2009”. Het polisblad van de Oude Verzekering meldde dat onder ‘Lot A’ onder meer werd verstaan “Warmtekrachtcentrales (WKC's) met een vermogen > 20Mw”. Het enkele feit dat warmtekrachtcentrales onder de definitie van Lot A vielen, leidt er echter niet toe dat daarmee alle warmtekrachtcentrales verzekerde (hoofd)locaties waren onder de Oude Verzekering. Bij een polis als de onderhavige is de taalkundige betekenis van de gebruikte bewoordingen weliswaar van groot belang, maar deze moet gelezen worden in de context van de polisbescheiden als geheel. In dit geval speelt de specificatie daarbij een centrale rol. In de specificatie die is aangehecht aan het polisblad van de Oude Verzekering hebben partijen namelijk nader gespecificeerd wat de verzekerde (hoofd)locaties zijn. Die aangehechte specificatie met verzekerde (hoofd)locaties, waarnaar partijen op het polisblad expliciet hebben verwezen, moet in samenhang met het polisblad worden bezien en als integraal onderdeel daarvan worden beschouwd. De uitleg moet dus zijn dat WKCs met een vermogen van meer dan 20 MW onder de dekking vielen voor zover zij op de specificatie als (hoofd)locatie waren genoemd; nu de WKC Essent op die specificatie niet genoemd werd was deze dus onder de Oude Verzekering geen verzekerde (hoofd)locatie. De dekking onder de Verzekering is op dit punt derhalve niet verslechterd ten opzichte van de Oude Verzekering en van een ‘polistechnische vergissing’ kan dus ook geen sprake zijn. Voor zover van belang geldt het voorgaande ook voor de verzekering die na de afsplitsing is gesloten voor Essent Milieu onder polisnummer B0100045724-0008.
4.8.
Gelet op al het voorgaande faalt het beroep van Attero op artikel 8.1.1 sub a van de Polisvoorwaarden.
Ad 2: subsidiair beroep op art. 8.1.1 sub b
4.9.
Op grond van artikel 8.1.1 sub b van de Polisvoorwaarden is de bedrijfsschade verzekerd, die het gevolg is van schade aan gebouwen, bedrijfsuitrusting en/of inventaris en goederen aanwezig op overige locaties alwaar - onder andere - goederen van Attero worden afgenomen, met dien verstande dat bedrijfsschade die is ontstaan door machineschade op die overige locaties, niet is gedekt. Onder machineschade wordt blijkens artikel 63 van de Polisvoorwaarden verstaan de schade aan bedrijfsvaardig opgestelde installaties, door een plotselinge gebeurtenis, waarvan de initiële oorzaak in de verzekerde zaak zelf is gelegen. Beoordeeld dient te worden of in de onderhavige kwestie sprake is van machineschade.
4.10.
Tussen partijen is niet in geschil dat de materiële schade waardoor Attero bedrijfsschade stelt te hebben geleden schade aan een bedrijfsvaardig opgestelde installatie betreft (te weten: de defecte liner van de balgcompensator) en evenmin is in geschil dat deze schade is ontstaan door een plotselinge gebeurtenis. Partijen twisten over de vraag hoe het begrip “initiële oorzaak” in artikel 63 van de Polisvoorwaarden moet worden uitgelegd, wat de initiële oorzaak is van het defect aan de liner en of die oorzaak in de verzekerde zaak zelf is gelegen.
4.11.
Volgens Attero is het begrip “initiële oorzaak” een eigen causaliteitsbegrip in de Polisvoorwaarden. Met “initiële oorzaak” wordt de trigger van het voorval (de plotselinge gebeurtenis) waaruit de bedrijfsschade voortvloeit bedoeld. Het voorval is in dit geval de materiële schade van Essent aan de liner van de balgcompensator. Blijkens de rapporten van KEMA en Crawford is die schade veroorzaakt door het afsluiten en later heropenen van de stoomtoevoer op 29 januari 2013 (zie hiervoor onder 2.8 en 2.9). Het incident op 29 januari 2013 heeft dan ook te gelden als de initiële oorzaak van de bedrijfsschade van Attero. Nu de bedrijfsschade daarmee voortvloeit uit een oorzaak buiten de machine zelf, is geen sprake van machineschade in de zin van artikel 63 van de Polisvoorwaarden, aldus Attero.
4.12.
De Verzekeraars stellen blijkens hun brief van 10 januari 2017, in afwijking van hetgeen in het proces-verbaal van comparitie is opgetekend, dat partijen in artikel 63 van de Polisvoorwaarden voor de beoordeling van de vraag of sprake is van machineschade niet duidelijk voor een bepaalde causaliteitsleer hebben gekozen. Nu in artikel 36 van de Polisvoorwaarden is bepaald dat de uitleg van de Verzekering wordt beheerst door de in de Nederlandse verzekeringspraktijk geldende usances, en de in de Nederlandse verzekeringspraktijk heersende causaliteitsleer die van de dominant cause is, dient bij die causaliteitsleer aansluiting te worden gezocht. Toepassing van de dominant cause leer leidt ertoe dat de materiële schade aan de balgcompensator als de initiële oorzaak heeft te gelden, nu dat de doorslaggevende en directe oorzaak van de schade was. Weliswaar houdt het afsluiten en heropenen van de stoomtoevoer op 29 januari 2013 daarmee enig, ver verwijderd, verband, maar dit was slechts een bijkomstigheid die zonder de in de machine gelegen intrinsieke problemen nooit tot de onderhavige schade zou hebben geleid. Volgens de Verzekeraars blijkt uit de rapporten van KEMA en Crawford dat de schade aan de balgcompensator is veroorzaakt door een combinatie van factoren die alle in de balgcompensator zelf zijn gelegen, te weten een ontwerpfout en spanningscorrosie in combinatie met water hammering waardoor de liners zijn verscherfd. De bedrijfsschade van Attero is derhalve het gevolg van machineschade in de zin van artikel 63 van de Polisvoorwaarden, aldus de Verzekeraars.
4.13.
Beoordeeld dient te worden hoe artikel 63 van de Polisvoorwaarden, en met name het begrip “initiële oorzaak”, uitgelegd dient te worden. Ter comparitie hebben partijen verklaard dat er over de Polisvoorwaarden bij het aangaan van de Verzekering niet is onderhandeld. De uitleg van de Polisvoorwaarden is dan ook met name afhankelijk van objectieve factoren, zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepalingen zijn gesteld, gelezen in het licht van de Polis en de Polisvoorwaarden als geheel. Daarbij dient tot uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen. Dat brengt de vrijheid met zich om daarbij - op een wijze die voor de verzekeringnemer op grond van voormelde objectieve factoren voldoende duidelijk kenbaar is - binnen een samenhangend feitencomplex slechts aan bepaalde feiten of omstandigheden (rechts)gevolgen te verbinden en aan andere niet, dan wel onderscheid te maken tussen gevallen die feitelijk zeer dicht bij elkaar liggen (zie Hoge Raad 16 mei 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2793).
De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat de Verzekering is afgesloten met bemiddeling van Aon, een professionele partij die als één van haar kernactiviteiten het afsluiten van verzekeringen voor haar klanten heeft. Ook die omstandigheid leidt ertoe dat de uitleg van de Polisvoorwaarden met name van objectieve factoren afhankelijk is.
4.14.
De rechtbank constateert dat het in artikel 63 gehanteerde begrip “initiële oorzaak” niet nader wordt gedefinieerd in de Polisvoorwaarden en dat ook de context waarin dit begrip in de Polisvoorwaarden wordt gebruikt geen nadere aanwijzing voor de betekenis daarvan geeft. Nu het begrip “initiële oorzaak” voorts geen wettelijke of algemeen bekende definitie kent, gaat de rechtbank ervan uit dat partijen met het opnemen van dit begrip in de Polisvoorwaarden niet hebben aangehaakt bij een bestaande causaliteitsleer maar dat zij daarmee een eigen causaliteitsbegrip hebben gedefinieerd. Voor de uitleg die de Verzekeraars inmiddels, bij brief na comparitie, hebben gegeven, namelijk dat er geen specifieke causaliteitsleer is gekozen en dat er daarom aansluiting moet worden gezocht bij de dominant cause leer, bieden de Polisvoorwaarden, noch de polis een aanknopingspunt; daarbij is nog daargelaten welke betekenis aan deze brief (vanuit een oogpunt van hoor en wederhoor en in aanmerking nemend de processtukken) overigens moet toekomen.
4.15.
Nu de Polisvoorwaarden geen nadere definitie geven van het begrip “initiële oorzaak”, moet voor de uitleg van dit begrip met name worden aangesloten bij de betekenis die het woord “initieel” in het gewone spraakgebruik heeft. Van Dale Groot woordenboek van de Nederlandse taal (hierna: Van Dale) geeft als relevante betekenis van “initieel”: “aanvankelijk”. Voor het begrip “aanvankelijk” geeft Van Dale als relevante betekenis: “waarmee begonnen wordt, het begin betreffend.” Gelet hierop moet artikel 63 van de Polisvoorwaarden zo worden uitgelegd dat onder het begrip “initiële oorzaak” wordt verstaan het eerste aanwijsbare, van de normale gang van zaken en bedrijfsvoering afwijkende, element dat een rol gespeeld heeft bij het ontstaan van de schade.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld welk element dat in onderhavige kwestie betreft.
4.16.
Ter comparitie hebben beide partijen te kennen gegeven dat zij wat betreft de feitelijke gang van zaken de juistheid van het rapport van KEMA van 10 juli 2013 onderschrijven (zie hiervoor onder 2.8). De rechtbank zal derhalve uitgaan van de bevindingen in dat rapport.
Uit het rapport van KEMA volgt dat loogspanningscorrosie in ieder geval heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade aan de liner van de balgcompensator. Die corrosie heeft het materiaal verzwakt. Naar het oordeel van de rechtbank moet de loogspanningscorrosie worden beschouwd als het eerste aanwijsbare van de normale bedrijfsvoering afwijkende element dat heeft bijgedragen aan het ontstaan van de schade aan de liner van de balgcompensator, en dus als de initiële oorzaak in deze.
Dat het incident op 29 januari 2013, waarbij ketelwater uit de drum bij de AEC Moerdijk in de oververhitter terecht is gekomen en ten gevolge waarvan Essent de stoomtoevoerleiding van de vierde verbrandingslijn naar de WKC Essent heeft afgesloten (zie hiervoor onder 2.5) heeft bijgedragen aan de schade aan de liner is aannemelijk, maar dat incident heeft zich voorgedaan nadat al loogspanningscorrosie was opgetreden.
4.17.
De initiële oorzaak (de loogspanningscorrosie) is naar het oordeel van de rechtbank gelegen in de verzekerde zaak zelf. Een redelijke uitleg van artikel 63 van de Polisvoorwaarden brengt mee dat de uitsluiting voor machineschade niet anders kan zijn bedoeld dan als een uitsluiting voor schade die het gevolg is van een materiële, van binnenuit de machine komende oorzaak (vergelijkbaar met een zogenaamde “eigen gebrek” clausule). Wil sprake zijn van machineschade in de zin van die voorwaarde, dan zal de initiële oorzaak dan ook gelegen moeten zijn in de balgcompensator van Essent.
Dat is hier het geval. Voor de uitleg van Attero, dat onder de “verzekerde zaak” in dit geval de AEC Moerdijk danwel een machine van Attero moet worden verstaan, omdat AEC Moerdijk en de machines van Attero de in het kader van de bedrijfsschade verzekerde zaken vormen, bieden de Polisvoorwaarden geen aanknopingspunt, nu de verzekerde zaak terugslaat op de in de zinsnede daarvoor genoemde bedrijfsvaardig opgestelde installatie (als omschreven in artikel 48), in dit geval dus de liner in de balgcompensator in de WKC Essent.
4.18.
Dat de loogspanningscorrosie, en daarmee de materiële schade, heeft kunnen ontstaan, omdat - zoals de Verzekeraars eerst bij conclusie van antwoord hebben aangevoerd - door een ontwerpfout van de balgcompensator eenmaal gevormd condenswater tussen de liner en de balg niet kon worden afgelaten, blijkt niet (voldoende duidelijk) uit het rapport van KEMA van 10 juli 2013 (zie hiervoor onder 2.8), en overigens ook niet uit de rapporten van Crawford uit 2013 (zie hiervoor onder 2.9).
Ter onderbouwing van hun standpunt in deze hebben de Verzekeraars een brief van 15 juli 2016 van [persoon 2] van Crawford (hierna: [persoon 2] ) in het geding gebracht, waarin [persoon 2] een nadere toelichting heeft gegeven op de aard en oorzaak van de schade aan de balgcompensator. De Verzekeraars hebben met de toelichting van [persoon 2] kennelijk een nieuwe afwijzingsgrond, of minst genomen een nieuwe feitelijke onderbouwing van hun visie dat sprake is van machineschade willen geven. Naar het oordeel van de rechtbank staat dat de Verzekeraars echter ruim tweeëneenhalf jaar nadat zij dekking hebben geweigerd in deze situatie niet meer vrij (ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 3 februari 1989, NJ 1990, 476). Die nieuwe grond zou, als zij eerder was aangevoerd, tot meer en ander onderzoek aanleiding hebben gegeven en ook het dekkingsdebat zou daardoor veranderd zijn. De rechtbank zal die nadere toelichting dan ook buiten beschouwing laten.
4.19.
Gelet op al het voorgaande is sprake van machineschade in de zin van artikel 63 van de Polisvoorwaarden, zodat ook het beroep van Attero op artikel 8.1.1 sub b van de Polisvoorwaarden faalt. De vorderingen jegens de Verzekeraars zullen worden afgewezen. De overige stellingen en weren van partijen, waaronder ook het beroep van de Verzekeraars op de corrosie-uitsluiting van artikel 1.2.14 sub b van de Polisvoorwaarden, behoeven bij gebrek aan belang mitsdien geen bespreking meer.
De voorwaardelijke vorderingen jegens Aon
4.20.
Nu de vorderingen jegens de Verzekeraars worden afgewezen, dienen de (voorwaardelijke) vorderingen die Attero jegens Aon heeft ingesteld te worden beoordeeld. Tussen partijen is in deze geschil of Aon haar zorgplicht jegens Attero heeft geschonden.
4.21.
Attero stelt in dat verband dat de WKC Essent onder de Oude Verzekering een verzekerde locatie was en dat zij Aon de opdracht heeft gegeven na de afsplitsing van Essent een nieuw verzekeringspakket voor Attero af te sluiten met dezelfde dekking als onder de Oude Verzekering. Gelet op die opdracht had Aon in de polis van de Verzekering moeten laten opnemen dat schade die het gevolg is van een bedrijfsstilstand in één van de verbrandingslijnen is gedekt, ongeacht of die schade zich voordeed op het terrein van Attero of (toevalligerwijs) op het terrein van Essent. Aon heeft dit echter nagelaten en heeft de polisbepalingen van de Oude Verzekeringen één op één overgenomen in de Verzekering. Daarmee is niet bereikt wat partijen bij de afsplitsing beoogden, namelijk dat de dekking na de afsplitsing gelijk zou blijven. Van Aon mocht worden verwacht dat zij de voorwaarden die voor Essent golden niet klakkeloos zou overnemen, maar rekening zou houden met de specifieke situatie die na de splitsing ontstond. Aon had de polis van de Verzekering op de nieuwe situatie moeten afstemmen. Door dit niet te doen en door Attero niet te waarschuwen dat de dekking was gewijzigd, heeft Aon haar zorgplicht jegens Attero geschonden.
4.22.
Aon betwist dat zij haar zorgplicht jegens Attero heeft geschonden. Zij voert aan dat zij Attero adequaat en juist heeft geadviseerd over de dekking van de Verzekering. Voorts voert zij aan dat er zowel onder de Oude Verzekering als onder de Verzekering geen dekking is voor bedrijfsschade als gevolg van machineschade die is geleden bij (in een installatie van) de WKC Essent. De dekking is op dit punt na de afsplitsing ongewijzigd gebleven. Ten slotte voert Aon aan dat Attero beschikt over een eigen professioneel verzekeringsteam dat volledig op de hoogte was van de (omvang van de) dekking onder de Verzekering.
4.23.
Beoordeeld dient te worden of Aon als assurantietussenpersoon jegens Attero de zorg heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht. De reikwijdte van deze zorgplicht is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard en inhoud van de opdracht en de belangen van de opdrachtgever voor zover kenbaar voor de tussenpersoon.
4.24.
De rechtbank oordeelt als volgt. De stellingen van Attero komen er uitsluitend op neer dat Aon wordt verweten onvoldoende zorg te hebben gedragen voor ongewijzigde dekking na de afsplitsing. Nu reeds is geoordeeld dat de dekking onder de Verzekering, voor wat betreft de bedrijfsschade die het gevolg is van machineschade in de balgcompensator in de WKC Essent, na afsplitsing ongewijzigd is gebleven ten opzichte van de dekking onder de Oude Verzekering (zie hiervoor onder 4.6), kan op basis van de stellingen van Attero in deze niet worden geoordeeld dat Aon haar zorgplicht jegens Attero heeft geschonden.
Aan Aon worden geen concrete andere verwijten gemaakt die het oordeel kunnen dragen dat Aon ten tijde van het afsluiten van de Verzekering, dan wel op enig ander moment, niet de zorg jegens Attero heeft betracht die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend assurantietussenpersoon mag worden verwacht. De (voorwaardelijke) vorderingen jegens Aon zullen dan ook worden afgewezen. De overige stellingen en weren van partijen behoeven mitsdien geen bespreking meer.
Resumé
4.25.
Zowel de vorderingen jegens de Verzekeraars als de (voorwaardelijke) vorderingen jegens Aon zullen worden afgewezen. Attero zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
De kosten aan de zijde van de Verzekeraars worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat € 1.356,00 (3,0 punten × tarief II ad € 452,00 per punt)
Totaal € 5.259,00
De kosten aan de zijde van Aon worden begroot op:
- griffierecht € 3.903,00
- salaris advocaat € 904,00 (2,0 punten × tarief II ad € 452,00 per punt)
Totaal € 4.807,00
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
4.27.
Overeenkomstig de vorderingen van de Verzekeraars en Aon zullen ten slotte de nakosten en de wettelijke rente over de nakosten worden toegewezen.
in het incident
4.28.
Hoewel Attero geen wettelijke grondslag vermeldt bij haar incidentele vordering, begrijpt de rechtbank die vordering aldus dat Attero op grond van artikel 223 Rv bij wijze van voorlopige voorziening nakoming van de schadevaststellingsregeling ex artikel 22 van de Polisvoorwaarden verlangt, opdat de schade van Attero reeds kan worden vastgesteld conform de tussen partijen toepasselijke procedure vóórdat er een eindvonnis wordt gewezen in de hoofdzaak.
4.29.
Op grond van artikel 223 Rv kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Voor toewijzing van een voorlopige voorziening is onder meer vereist dat er samenhang met de hoofdvordering bestaat en dat de partij die een voorlopige voorziening vordert daar voldoende belang bij heeft. Een voorlopige voorziening die wordt gegeven op grond van artikel 223 Rv verliest haar werking zodra in de hoofdzaak einduitspraak is gedaan in de instantie die de voorziening heeft verleend, ongeacht of tegen die einduitspraak een rechtsmiddel wordt aangewend en ongeacht of die einduitspraak uitvoerbaar bij voorraad is verklaard.
4.30.
Nu de vordering in de hoofdzaak zal worden afgewezen, heeft Attero thans geen belang meer bij de door haar gevorderde voorlopige voorziening. De incidentele vordering zal daarom worden afgewezen.
4.31.
Attero zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de Verzekeraars worden begroot op:
- salaris advocaat € 452,00 (1,0 punt x tarief II ad € 452,00 per punt).
4.32.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met inachtneming van de hierna te bepalen termijn.
5. De beslissing
De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
wijst zowel de vorderingen jegens de Verzekeraars als de (voorwaardelijke) vorderingen jegens Aon af,
5.2.
veroordeelt Attero in de proceskosten,
aan de zijde van de Verzekeraars tot op heden begroot op € 5.259,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
aan de zijde van Aon tot op heden begroot op € 4.807,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt Attero in de na dit vonnis ontstane kosten van de Verzekeraars en Aon, voor beide partijen begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Attero niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
in het incident
5.4.
wijst de vorderingen af,
5.5.
veroordeelt Attero in de proceskosten, aan de zijde van de Verzekeraars tot op heden begroot op € 452,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in de hoofdzaak en in het incident
5.6.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten, mr. A. Boer en mr. L. Amperse en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2017.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 26‑04‑2017