HR, 23-06-2009, nr. 07/10551
ECLI:NL:PHR:2009:BH5187
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
23-06-2009
- Zaaknummer
07/10551
- LJN
BH5187
- Vakgebied(en)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2009:BH5187, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 23‑06‑2009; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2009:BH5187
ECLI:NL:PHR:2009:BH5187, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 23‑06‑2009
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2009:BH5187
- Wetingang
- Vindplaatsen
NJ 2009, 493 met annotatie van J.M. Reijntjes
VA 2010/10 met annotatie van J. Silvis
NJ 2009, 493 met annotatie van J.M. Reijntjes
VA 2010/10 met annotatie van J. Silvis
Uitspraak 23‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Verwerping beroep op AVAS. Blijkens het verhandelde ttz van 15 mei 2007 heeft het Hof, kennelijk n.a.v. het aldaar gevoerde verweer dat o.m. inhield dat de cocaïne aan de buitenkant van de koffer was aangebracht en dus na het inchecken op die koffer zou kunnen zijn bevestigd, het noodzakelijk geacht ‘dat het Hof de koffer waarop de cocaïne is aangetroffen zo compleet mogelijk met verpakkingsmateriaal ttz kan onderzoeken’. Blijkens het pv van de ttz van 12 juli 2007 heeft een dergelijk onderzoek niet plaatsgevonden, omdat de koffer inmiddels was vernietigd. Gelet op e.e.a. had het Hof nader moeten motiveren waarom het niettemin tot het oordeel is gekomen dat verdachte de koffer vóór zijn vertrek niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht.
23 juni 2009
Strafkamer
Nr. 07/10551
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 12 juli 2007, nummer 23/002517-07, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1953, wonende te [woonplaats].
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Bewezenverklaring en bewijsvoering
2.1.1. Aan de verdachte is tenlastegelegd, dat hij:
"op of omstreeks 16 december 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, althans aanwezig heeft gehad, ongeveer 1943,5 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I."
2.1.2. Daarvan is bewezenverklaard dat hij:
"op 16 december 2006 te Schiphol, gemeente Haarlemmermeer, tezamen en in vereniging met een ander, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 1943,5 gram van een materiaal bevattende cocaïne."
2.2. De bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
a. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Op zaterdag 16 december 2006 werd omstreeks 11.00 uur te Schiphol verscherpte controle uitgevoerd op vlucht [001] vanuit Paramaribo. Na het doorlopen van de scancontrole heb ik, [verbalisant 2], de bagage gecontroleerd van een passagier nader te noemen. Tijdens deze visitatie zag ik tussen de trekstangen aan de achterkant van een zwarte canvas rolkoffer met bruine biezen van het merk Hongyi, met bagagelabel nummer [002], een abnormale verdikking. Uit gegevens van het Surinaams paspoort, genummerd [003] bleek dat het ging om de passagier:
Naam: [verdachte]
Voornaam: [verdachte]
Adres: [a-straat 1]
Geboortedatum: [geboortedatum] 1953
Geboorteplaats: [geboorteplaats]
Ik, eerste verbalisant heb mijn fretboor in de verdikking gestoken en toen ik mijn fretboor terugtrok zag ik een witte substantie aan mijn boortje kleven welke qua kleur en samenstelling geleek op cocaïne. Ik heb de aangetroffen substantie getest met de MMC cocaïnetest en de uitslag gaf een positieve kleurreactie, zodat aangenomen mag worden dat de aangetroffen substantie cocaïne bevat.
Ik, tweede verbalisant heb op de koffer een fouilleringszak bevestigd met nummer [004]."
b. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 4], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisanten dan wel een van hen:
"Wij hebben op zondag 17 december 2006 de koffer waaraan een fouilleringszak met nummer [004] was bevestigd nader onderzocht. Wij zagen dat er tussen de trekstangen van voornoemde koffer een pakket was vastgeplakt. Na de verwijdering van de verpakkingslagen van het pakket werd er door ons een witkleurige stof aangetroffen. Bij weging bleek het nettogewicht van de aangetroffen stof 1943,5 gram te zijn. Wij hebben een representatief monster van de aangetroffen stof bestemd om ter analyse te worden overgebracht naar het Douanelaboratorium te Amsterdam. Bij het District Koninklijke Marechaussee Schiphol is voornoemde monsterneming ingeschreven onder nummer: 06089543 A."
c. een verslag betreffende "Uitslag monsteronderzoek", van het Douane Laboratorium, opgemaakt door ing. R.C.M. de Groot, gerechtelijk deskundige, voor zover inhoudende:
"Op 18 december 2006 ontving ik 1 witte envelop met daarin:
06-089543 A) 1 plastic zakje met wit poeder.
Het materiaal werd onderzocht, hierbij werd vastgesteld dat het materiaal ad 06-089543 A cocaïne bevatte."
d. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep, voor zover inhoudende:
"Het klopt dat mijn vrouw en ik voor onze reis op 15 en 16 december 2006 drie koffers bij ons hadden. In de koffer die wij geleend hebben is de cocaïne aangetroffen. Ik heb de geleende koffer op 15 december 2006 om 10 uur 's morgens gekregen. We hebben deze koffer schoongemaakt en bekeken. We hebben de binnenkant schoongemaakt. Tot het moment van inchecken zijn de koffers steeds bij ons en onder ons toezicht geweest."
e. een proces-verbaal van politie, opgemaakt door de opsporingsambtenaren [verbalisant 5] en [verbalisant 6], voor zover inhoudende als verklaring van de verdachte:
"Wij zijn 15 december 2006 op reis gegaan naar Nederland. Eigenlijk zijn ik, mijn vrouw en de familie die in Nederland woont gezamenlijk op het idee gekomen dat ik en mijn vrouw naar Nederland zouden gaan. Ik heb samen met mijn vrouw [betrokkene 1] gereisd, we zouden altijd bij elkaar blijven. We hadden samen een handtas, een kleine rolkoffer en twee grote koffers bij ons. Ik heb alle koffers samen met mijn vrouw ingepakt. Ik heb aan de buurman gevraagd of er een probleem was met de koffer. Ik heb dit gevraagd omdat ik wel eens op het nieuws hoor dat mensen drugs naar Nederland smokkelen. Ik heb de koffer na het inpakken op slot gedaan, ik heb de koffer daarna niet meer open gemaakt. Toen ik in Nederland aankwam moest ik de koffer open maken voor controle."
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel komt op tegen de verwerping van het ter zake van de subsidiair tenlastegelegde overtreding gedaan beroep op afwezigheid van alle schuld.
3.2. De procesgang is als volgt geweest.
3.2.1. De zaak is in hoger beroep behandeld op de terechtzittingen van 15 mei 2007 en van 12 juli 2007.
3.2.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 15 mei 2007 houdt in:
" De raadsman deelt mede -zakelijk weergegeven-: Verdachte ontkent opzet te hebben gehad op het binnen Nederland brengen van een hoeveelheid cocaïne.
Verdachte heeft zijn buurman [betrokkene 2] in Suriname gevraagd om drie koffers voor hem te kopen voor zijn reis met zijn echtgenote vanuit Suriname naar Nederland. [Betrokkene 2] heeft twee koffers gekocht en stelde voor om een derde koffer te lenen van [betrokkene 3], tevens een buurman van verdachte. De koffer van [betrokkene 3] heeft verdachte op de ochtend van vertrek naar Nederland ontvangen. Verdachte heeft deze koffer visueel geïnspecteerd, schoongemaakt en vervolgens ingepakt.
Ik wil de getuige [betrokkene 2] en [betrokkene 3] vragen of er iets opmerkelijks met de bewuste koffer aan de hand was. De cocaïne is aan de buitenkant van de koffer aangetroffen en zou dus na het inchecken van de koffer op het vliegveld aan de koffer kunnen zijn bevestigd. Ik acht het in het belang van de verdediging om de getuigen [betrokkene 2] en [betrokkene 3] te horen.
De getuige [getuige 1] is een neef van verdachte die destijds in [plaats] woonde. Ik zou deze getuige vragen willen stellen over een mogelijke connectie tussen de cocaïnehandelaars in Suriname en de afnemers in Nederland. [Getuige 1] heeft in Suriname in hetzelfde wooncomplex als [betrokkene 2] en [betrokkene 3] gewoond.
De advocaat-generaal deelt mede -zakelijk weergegeven-:
Het horen van de getuige [getuige 1] heeft geen toegevoegde waarde met betrekking tot de vraag of sprake is geweest van (voowaardelijk) opzet en dient te worden afgewezen. Ik begrijp het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 2] gelet op de inconsistenties in de verklaringen van verdachte en zijn echtgenote (en tevens medeverdachte). Verdachte en zijn echtgenote zouden de reis naar Nederland reeds jaren geleden hebben gepland, doch hebben zij de tickets kort voor vertrek op 15 december 2006 gekocht en contant betaald. Verdachte had een geldbedrag van € 950,- bij zich op het moment van zijn aanhouding. Ik refereer mij aan het oordeel van het hof met betrekking tot het verzoek tot het horen van de getuigen [betrokkene 3] en [betrokkene 2].
Ik heb geen onderzoekswensen.
Na beraad in raadkamer deelt de voorzitter als beslissingen van het hof het volgende mede.
Het Hof is van oordeel dat voorshands niet aannemelijk is dat verdachte willens en wetens een hoeveelheid cocaïne binnen Nederland heeft gebracht, zodat geen sprake is geweest van boos opzet. Het hof acht het horen van de getuigen [betrokkene 3], [betrokkene 2] en [getuige 1] niet relevant voor de beantwoording van de vraag of sprake is geweest van voorwaardelijk opzet noch voor enig andere door het hof te nemen beslissingen in deze zaak. Het verzoek tot het horen van deze getuigen wordt derhalve afgewezen. Verdachte wordt hierdoor redelijkerwijs niet in zijn verdediging geschaad.
Het hof acht het noodzakelijk dat het hof de koffer waarop de cocaïne is aangetroffen zo compleet mogelijk met verpakkingsmateriaal ter terechtzitting kan onderzoeken. Het Hof beveelt de advocaat-generaal de overlegging van deze stukken van overtuiging."
3.2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2007 houdt in:
"De voorzitter maakt melding van een binnengekomen stuk, te weten een afschrift van een proces verbaal met nummer PL278C/06-006943 van 19 juni 2007, waaruit, zakelijk weergegeven, blijkt dat de koffer en het verpakkingsmateriaal die onder de verdachte in beslag zijn genomen, op 8 januari 2007 zijn vernietigd. Het is derhalve niet mogelijk om deze voorwerpen ter zitting te bekijken.
(...)
De verdachte verklaart (...) ,zakelijk weergegeven
(...) Ik heb de geleende koffer op 15 december 2006 om 10 uur 's morgens gekregen. We hebben deze koffer schoongemaakt en bekeken. We hebben de binnenkant schoongemaakt. De koffer was zacht van binnen. Ik voelde alleen de harde trekstangen. Tot het moment van inchecken zijn de koffers steeds bij ons en onder ons toezicht geweest."
3.3. Het in het middel bedoelde verweer is door het Hof als volgt samengevat en verworpen:
"De verdachte heeft zowel in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep ontkend dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van verdovende middelen, in dit geval cocaïne, in zijn bagage. De raadsman van verdachte heeft in navolging hiervan betoogd dat het mogelijk is dat het pakket met de verdovende middelen pas na het inchecken van de koffers op het vliegveld in Paramaribo aan de koffer is bevestigd. Volgens de raadsman is dus noch van opzet, voorwaardelijk opzet daaronder begrepen, noch van enige schuld van de verdachte sprake, zodat deze zal mogen worden vrijgesproken van het primair tenlastegelegde en zal moeten worden ontslagen van alle rechtsvervolging van het subsidiair tenlastegelegde.
Het hof stelt voorop dat op grond van de inhoud van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte en zijn echtgenote op de ochtend van hun vertrek naar Nederland, naast de twee speciaal voor hun reis naar Nederland gekochte koffers, nog een koffer hebben gekregen van een derde om de overige bagage voor hun reis in te verpakken. Zij hebben, naar eigen zeggen, deze koffer samen bekeken, van binnen schoongemaakt, ingepakt en vervolgens meegenomen naar het vliegveld in Paramaribo en aldaar, samen met de andere twee koffers, ingecheckt. De koffers zijn al die tijd onder hun toezicht gebleven. Bij aankomst in Nederland is bij de douanecontrole gebleken dat tussen de trekstangen van de van de kennis ontvangen koffer bijna twee kilo cocaïne was verstopt.
De stelling van de raadsman van de verdachte dat een ander, buiten medeweten van de verdachte of diens vrouw, tussen het inchecken van de koffers op de luchthaven van Paramaribo en de aankomst op de luchthaven Schiphol het pakket met de cocaïne tussen de trekstangen van de van de kennis ontvangen koffer zou hebben gestopt, is een suggestie en niet meer dan dat. Feiten of omstandigheden die een begin van aannemelijkheid voor deze stelling zouden kunnen vormen zijn niet gesteld, noch anderszins aannemelijk geworden.
Verdachte en zijn medeverdachte hebben, naar eigen zeggen, van een kennis een koffer kunnen lenen voor hun reis naar Nederland. Verdachte en zijn medeverdachte hebben deze koffer niet zorgvuldig genoeg onderzocht, terwijl, met het oog op de reisbestemming, zodanig onderzoek ten aanzien van een geleende koffer wel geboden was. Het hof tekent daarbij aan dat ook verdachte en zijn medeverdachte ervan op de hoogte waren dat verdovende middelen, in bagage en dus ook koffers verborgen, vanuit Suriname naar Nederland plegen te worden gesmokkeld.
Bij deze stand van zaken acht het hof verdachte en diens medeverdachte schuldig aan de subsidiair tenlastegelegde - niet opzettelijke - invoer in Nederland van de aangetroffen cocaïne.
Zoals hiervoor door het hof is overwogen hebben verdachte en diens medeverdachte niet voldaan aan de op hen rustende zorg voor een grondig en gedegen onderzoek aan en in de geleende koffer, kan niet gezegd worden dat alle schuld aan het subsidiair tenlastegelegde heeft ontbroken. Het beroep op afwezigheid van alle schuld en het daarmee samenhangende verzoek tot ontslag van alle rechtsvervolging stuit hierop af."
3.4. Blijkens het verhandelde ter terechtzitting van 15 mei 2007 heeft het Hof, kennelijk naar aanleiding van het aldaar gevoerde verweer dat onder meer inhield dat de cocaïne aan de buitenkant van de koffer was aangebracht en dus na het inchecken op die koffer zou kunnen zijn bevestigd, het noodzakelijk geacht "dat het hof de koffer waarop de cocaïne is aangetroffen zo compleet mogelijk met verpakkingsmateriaal ter terechtzitting kan onderzoeken".
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 juli 2007 heeft een dergelijk onderzoek niet kunnen plaatsvinden, omdat de koffer inmiddels was vernietigd. Gelet op een en ander had het Hof nader moeten motiveren waarom het niettemin tot het, mede aan de verwerping van het verweer ten grondslag gelegde oordeel is gekomen dat de verdachte de koffer vóór zijn vertrek niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht.
3.5. Het middel slaagt.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het tweede middel geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema, B.C. de Savornin Lohman, W.F. Groos en C.H.W.M. Sterk, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 23 juni 2009.
Conclusie 23‑06‑2009
Inhoudsindicatie
Verwerping beroep op AVAS. Blijkens het verhandelde ttz van 15 mei 2007 heeft het Hof, kennelijk n.a.v. het aldaar gevoerde verweer dat o.m. inhield dat de cocaïne aan de buitenkant van de koffer was aangebracht en dus na het inchecken op die koffer zou kunnen zijn bevestigd, het noodzakelijk geacht ‘dat het Hof de koffer waarop de cocaïne is aangetroffen zo compleet mogelijk met verpakkingsmateriaal ttz kan onderzoeken’. Blijkens het pv van de ttz van 12 juli 2007 heeft een dergelijk onderzoek niet plaatsgevonden, omdat de koffer inmiddels was vernietigd. Gelet op e.e.a. had het Hof nader moeten motiveren waarom het niettemin tot het oordeel is gekomen dat verdachte de koffer vóór zijn vertrek niet voldoende zorgvuldig heeft onderzocht.
Nr. 07/10551
Mr. Vellinga
Zitting: 3 maart 2009
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1. Verdachte is door het Gerechtshof te Amsterdam wegens "medeplegen van handelen in strijd met een in artikel 2, onder A, van de Opiumwet gegeven verbod" veroordeeld tot zes maanden hechtenis met verbeurdverklaring en een last tot teruggave als in het arrest omschreven.
2. Namens verdachte heeft mr. A.W. Syrier, advocaat te Utrecht, twee middelen van cassatie voorgesteld.
3. Het eerste middel klaagt dat 's Hofs verwerping van het verweer strekkende tot ontslag van alle rechtsvervolging, onvoldoende, althans onbegrijpelijk is gemotiveerd.
4. Verdachte is veroordeeld voor de - niet opzettelijke - invoer van cocaïne in Nederland. De cocaïne is op Schiphol aangetroffen in op een door verdachte en zijn echtgenote op het vliegveld van Paramaribo ingecheckte koffer, die verdachte - naar hij heeft verklaard - had geleend van een derde. Verdachte heeft ontkend dat hij op de hoogte was van de aanwezigheid van cocaïne in zijn bagage en de raadsman heeft aangevoerd dat het mogelijk is dat het pakket met de verdovende middelen pas na het inchecken aan de desbetreffende koffer is bevestigd.
5. 's Hofs verwerping van het in het middel bedoelde verweer houdt kort gezegd in dat geen feiten of omstandigheden zijn gesteld of anderszins aannemelijk geworden die een begin van aannemelijkheid vormen voor de stelling dat de aangetroffen cocaïne na het inchecken van de koffer door een ander dan verdachte of diens vrouw aan de koffer is bevestigd, en dat verdachte en zijn vrouw de door hen geleende koffer onvoldoende zorgvuldig hebben onderzocht alvorens deze als bagage mee te nemen tijdens hun reis van Suriname naar Nederland, hetgeen hen te meer kan worden verweten nu zij ervan op de hoogte waren dat vanuit Suriname veelvuldig verdovende middelen verborgen in bagage naar Nederland worden gesmokkeld. Aldus heeft het Hof het in het middel bedoelde verweer, in aanmerking genomen dat de cocaïne is aangetroffen in de koffer tussen de trekstangen (bewijsmiddel 1), toereikend gemotiveerd en op niet onbegrijpelijke gronden verworpen.
6. Hetgeen in de toelichting op het middel wordt aangevoerd kan, gelet op het bepaalde in art. 81 RO, buiten bespreking blijven nu dat niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
7. Het middel faalt.
8. Het tweede middel klaagt dat het Hof het verzoek om [betrokkene 3] en [betrokkene 2] te horen als getuigen ten onrechte heeft afgewezen, dan wel dat het die afwijzing onbegrijpelijk en niet naar behoren heeft gemotiveerd.
9. In aanmerking genomen dat de cocaïne blijkens de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen niet - zoals aan het verzoek tot het horen van de getuigen ten grondslag lag - aan de buitenkant van de koffer maar in de koffer tussen de trekstangen is aangetroffen, getuigt het oordeel van het Hof niet van een onjuiste rechtsopvatting en is het niet onbegrijpelijk.
10. Tegen deze achtergrond kan hetgeen in de toelichting op het middel wordt aangevoerd, gelet op het bepaalde in art. 81 RO, buiten bespreking blijven nu dat niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
11. Het middel faalt.
12. De middelen kunnen worden afgedaan met de in art. 81 RO bedoelde motivering.
13. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen heb ik niet aangetroffen. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG