Rijkswet van 20 juli 1961, houdende de “Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen”. Door Stb. 2010/339 is de citeertitel gewijzigd per 10 oktober 2010.
HR, 25-03-2014, nr. 12/05684
ECLI:NL:HR:2014:692
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
25-03-2014
- Zaaknummer
12/05684
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:692, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 25‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:202, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2014:202, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 28‑01‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:692, Gevolgd
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0152
Uitspraak 25‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Afwijzing herzieningsaanvrage, art. 461 Sv Curaçao en artt. 10 en 11.1 Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Een afwijzing van een herzieningsaanvrage a.b.i. art. 461 Sv Curaçao kan niet worden aangemerkt als een 'vonnis' in een 'strafzaak' in de zin van de Rijkswet cassatierechtspraak, zoals ook de veroordeelde niet kan worden aangemerkt als 'verdachte' a.b.i. die wet. Nu noch in de Rijkswet cassatierechtspraak noch in enige andere wetsbepaling tegen zo een afwijzing beroep op de Hoge Raad opengesteld, kan de veroordeelde niet worden ontvangen in zijn cassatieberoep.
Partij(en)
25 maart 2014
Strafkamer
nr. S 12/05684 A
IV/CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba, van 13 november 2012, nummer HAR 34/12, in de zaak van:
[veroordeelde] , geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1979.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de veroordeelde. Namens deze heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van de veroordeelde in het beroep in cassatie.
2 Beoordeling van de ontvankelijkheid van het cassatieberoep
2.1.
Het cassatieberoep is gericht tegen een uitspraak van het Hof als bedoeld in art. 461 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna: Sv Curaçao), houdende de afwijzing van de namens de veroordeelde ingediende aanvrage tot herziening van het vonnis van het Hof van 4 februari 2010 waarbij hij ter zake van moord is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 jaren.
2.2.
Bij de beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep zijn de volgende wettelijke bepalingen van belang.
- Art. 1, eerste lid, Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba (hierna: Rijkswet cassatierechtspraak):
"De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij 'in het belang der wet' door de procureur-generaal bij de Hoge Raad."
- Art. 10 Rijkswet cassatierechtspraak:
"1. Partijen kunnen in strafzaken geen beroep in cassatie instellen tegen beschikkingen.
2. De verdachte kan geen beroep in cassatie instellen tegen bij verstek gewezen vonnissen.
3. Voor het openbaar ministerie wordt een beroep in cassatie ingesteld door een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba."
- Art. 11, eerste lid, Rijkswet cassatierechtspraak:
"Voor het instellen van het beroep in cassatie staat de verdachte en een procureur-generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba een termijn open van veertien vrije dagen. Bij algemene maatregel van rijksbestuur kan een langere termijn worden vastgesteld voor de gevallen, waarin de verdachte geen woonplaats heeft op het eiland waar de beslissing, waartegen beroep in cassatie wordt ingesteld, is uitgesproken."
- Art. 427 Wetboek van Strafvordering van het Europese deel van Koninkrijk (Sv Nederland), geplaatst in het hoofdstuk "Gewone rechtsmiddelen":
"1. Tegen de arresten van de gerechtshoven, als uitspraak gegeven, betreffende misdrijven staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie bij het gerecht dat de uitspraak heeft gedaan, en de verdachte.
2. Tegen arresten van de gerechtshoven, als uitspraak gegeven, betreffende overtredingen staat beroep in cassatie open voor het openbaar ministerie bij het gerecht dat het arrest heeft gewezen, en de verdachte, tenzij terzake in de einduitspraak:
a. met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd, of
b. geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum - of, wanneer bij het arrest twee of meer geldboetes werden opgelegd, geldboetes tot een gezamenlijk maximum - van EUR 250.
3. Tegen de arresten, bedoeld in het tweede lid, onder a en b, staat niettemin beroep in cassatie open indien zij een overtreding betreffen van een verordening van een provincie, een gemeente, een waterschap of een met toepassing van de Wet gemeenschappelijke regelingen
Wet gemeenschappelijke regelingen ingesteld openbaar lichaam.
4. Hoger beroep schorst de rechtsgevolgen van beroep in cassatie; indien in de lagere aanleg een uitspraak wordt gegeven over een of meer van de vragen, bedoeld in de artikelen 351 en 352 vervalt het ingestelde beroep in cassatie."
- Art. 461, eerste lid, Sv Curaçao, geplaatst in het hoofdstuk "Buitengewone rechtsmiddelen":
"Acht het Hof de aanvrage niet gegrond, dan wijst het die bij met redenen omklede uitspraak af."
2.3.
Ingevolge art. 10 in verbinding met art. 11, eerste lid, Rijkswet cassatierechtspraak staat - voor zover hier van belang - voor 'de verdachte' beroep in cassatie open tegen 'vonnissen' in 'strafzaken'. Een uitspraak als de onderhavige, waarbij het Hof een aanvrage van een veroordeelde tot herziening van de in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende zijn veroordeling, heeft afgewezen, kan niet worden aangemerkt als een 'vonnis' in een 'strafzaak' in de zin van de Rijkswet cassatierechtspraak, zoals ook de veroordeelde niet kan worden aangemerkt als 'verdachte' als bedoeld in die wet.
De in art. 461 Sv Curaçao bedoelde afwijzing van een herzieningsaanvrage kan ook niet worden aangemerkt als een uitspraak als bedoeld in art. 427 Sv Nederland.
Voorts is noch in de Rijkswet cassatierechtspraak noch in enige andere wetsbepaling tegen zo een afwijzing beroep op de Hoge Raad opengesteld.
Een en ander strookt met het in het Koninkrijk gangbare systematische onderscheid tussen gewone en buitengewone rechtsmiddelen.
Gelet op het vorenoverwogene kan de veroordeelde niet worden ontvangen in zijn cassatieberoep.
3. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de veroordeelde niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 25 maart 2014.
Conclusie 28‑01‑2014
Inhoudsindicatie
Antilliaanse zaak. Afwijzing herzieningsaanvrage, art. 461 Sv Curaçao en artt. 10 en 11.1 Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Een afwijzing van een herzieningsaanvrage a.b.i. art. 461 Sv Curaçao kan niet worden aangemerkt als een 'vonnis' in een 'strafzaak' in de zin van de Rijkswet cassatierechtspraak, zoals ook de veroordeelde niet kan worden aangemerkt als 'verdachte' a.b.i. die wet. Nu noch in de Rijkswet cassatierechtspraak noch in enige andere wetsbepaling tegen zo een afwijzing beroep op de Hoge Raad opengesteld, kan de veroordeelde niet worden ontvangen in zijn cassatieberoep.
Nr. 12/05684 A Zitting: 28 januari 2014 | Mr. Aben Conclusie inzake: [verdachte=veroordeelde] |
1. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van Aruba, Curaçao, Sint Maarten en van Bonaire, Sint Eustatius en Saba heeft bij vonnis van 13 november 2012 de aanvraag van de veroordeelde tot herziening van het in kracht van gewijsde gegaan vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 4 februari 2010, waarbij de verdachte wegens “moord” is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 jaren, afgewezen.
2. Namens de verdachte heeft mr. E. Cheri, advocaat te Curaçao, beroep in cassatie ingesteld en heeft mr. C. Reijntjes-Wendenburg, advocaat te Maastricht, bij schriftuur één middel van cassatie voorgesteld.
3. Het middel klaagt dat het Gemeenschappelijk Hof op onbegrijpelijke, althans onvoldoende gronden, heeft geoordeeld dat de aanvraag tot herziening ongegrond was en diende te worden afgewezen.
4. De vraag die eerst beantwoord dient te worden is of tegen de beslissing van het Gemeenschappelijk Hof cassatie openstaat. Deze vraag is door Uw Raad bij mijn weten nog nimmer beantwoord.
5. De relevante wetsartikelen luiden, voor zover hier van belang, als volgt:
(i) art. 1 van de Rijkswet cassatierechtspraak voor Aruba, Curaçao, Sint Maarten en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba1.(hierna: Rijkswet cassatie):
“1. De Hoge Raad der Nederlanden neemt ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in Aruba, Curaçao en Sint Maarten en in de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, voor zover in deze Rijkswet niet anders is bepaald, in overeenkomstige gevallen, op overeenkomstige wijze en met overeenkomstige rechtsgevolgen als ten aanzien van burgerlijke en strafzaken in het Europese deel van het Koninkrijk, kennis van een beroep in cassatie, ingesteld hetzij door partijen, hetzij «in het belang der wet» door de procureur-generaal bij de Hoge Raad.
2. (…)
(ii) art. 10, eerste lid, van de Rijkswet cassatie:
“Partijen kunnen in strafzaken geen beroep in cassatie instellen tegen beschikkingen.”
(iii) art. 453 van het Wetboek van Strafvordering van Curaçao (hierna Sv Curaçao):
“1. Herziening van een in kracht van gewijsde gegane einduitspraak houdende veroordeling, kan worden aangevraagd:
a. op grond van de omstandigheid dat bij onderscheidene vonnissen, in kracht van gewijsde gegaan of bij verstek gewezen, bewezenverklaringen zijn uitgesproken, die niet zijn overeen te brengen;
b. op grond van enige omstandigheid die bij het onderzoek op de terechtzitting de rechter niet was gebleken en die op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat ernstig vermoeden ontstaat dat ware zij bekend geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot vrijspraak van de veroordeelde, hetzij tot ontslag van rechtsvervolging op grond dat deze niet strafbaar was, hetzij tot niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot toepasselijkverklaring van een minder zware strafbepaling.
2. (…)”
(iv) art. 457 Sv Curaçao:
1. Indien de aanvrage betreft het geval vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel a, vernietigt het Hof, na de aanvrage gegrond te hebben bevonden, bij met redenen omklede beschikking de vonnissen, met verwijzing van de zaken naar de openbare terechtzitting, te houden op een door de voorzitter te bepalen dag ten einde die gelijktijdig opnieuw te onderzoeken en daarin bij een en dezelfde uitspraak recht te doen, zonder dat echter de straf zwaarder mag zijn dan die welke bij de vernietigde vonnissen is opgelegd.
2. (…)
3. Indien het Hof de aanvrage niet gegrond acht, wijst het die bij met redenen omklede beschikking af.
(v) art. 458 Sv Curaçao:
“Indien de aanvrage betreft het geval, vermeld in artikel 453, eerste lid, onderdeel b, beveelt het Hof na zich, zo nodig, door tussenkomst van de procureur-generaal nadere berichten te hebben doen overleggen, de verdere behandeling op de openbare terechtzitting op een daartoe door de voorzitter te bepalen dag.”
(vi) art. 460 Sv Curaçao:
“1. De voorzitter geeft op de terechtzitting een overzicht van de feiten, die uit het geding en naar aanleiding van de aanvrage tot herziening zijn bekend geworden. Daarna wordt het woord gevoerd door de procureur-generaal, de veroordeelde en diens advocaat.
2. Het Hof zal hierop de dag van de uitspraak bepalen. Het vonnis wordt op de openbare terechtzitting uitgesproken.”
(vii) art. 461 Sv Curaçao:
“1. Acht het Hof de aanvrage niet gegrond, dan wijst het die bij met redenen omklede uitspraak af.
2. (…)
3. (…)”
6. Uit het samenstel van voormelde wettelijke bepalingen volgt dat een ongegronde aanvraag tot herziening op grond van de in art. 453, eerste lid aanhef en onder a, Sv Curaçao genoemde omstandigheid (conflict van rechtspraak) bij beschikking wordt afgewezen, terwijl een ongegronde aanvraag op de in deze bepaling onder b genoemde grond (novum) niet bij beschikking maar bij vonnis wordt afgewezen. Uit art. 10, eerste lid, Rijkswet cassatie volgt vervolgens dat tegen beschikkingen geen cassatie openstaat.2.
7. De vraag die door het middel wordt opgeworpen houdt in of uit het voorgaande nu rechtstreeks voortvloeit dat tegen een afwijzende beslissing op een aanvraag tot herziening op grond van een novum, dat immers bij vonnis geschiedt, wél cassatie openstaat? Die suggestie wordt gewekt over de band van een zogeheten a contrario-redenering. Tegen deze niet-dwingende redenering valt het een en ander in te brengen. Artikel 1, eerste lid, Rijkswet cassatie bepaalt dat aanwending van dit rechtsmiddel beperkt is tot de met de Nederlandse overeenkomstige gevallen. Nu in Nederlandse herzieningszaken cassatie ten aanzien van ontvankelijkheid en gegrondheid niet mogelijk is, lijkt – op basis van deze bepaling – dit rechtsmiddel ook in ons Koninkrijk overzee niet opengesteld.3.
8. Ook deze redenering is echter niet dwingend, want het is juist de vraag of de herzieningsregeling op Curaçao overeenkomt met die in het Europese deel van het Koninkrijk. In Nederland is de Hoge Raad immers aangesteld als herzieningsrechter, terwijl die taak voor wat betreft Curaçao wordt uitgeoefend door het Gemeenschappelijk Hof. In het Nederlandse geval zou de cassatierechter moeten oordelen over uitspraken die hij zelf als herzieningsrechter heeft gedaan. In het Antilliaanse geval doet zich die anomalie niet voor, zoals de steller van het middel in enigszins andere bewoordingen terecht aanvoert.
9. Het heeft er alle schijn van dat de wetgever destijds bij de totstandkoming van de (toenmalige) Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen niet heeft gedacht aan de hier bedoelde situatie. De memorie van toelichting van die regeling houdt, voor zover van belang, het volgende in:4.
“De voornaamste voordelen van de invoering van het rechtsmiddel van cassatie voor rechtszaken in de Nederlandse Antillen zijn, dat de justitiabelen in dat land daardoor meer rechtswaarborgen verkrijgen en dat de concordantie van rechtspraak, welke een complement is van de concordantie van wetgeving, daardoor wordt bevorderd.
Inconveniënten van het rechtsmiddel van cassatie zijn de langere tijd, die heen kan gaan alvorens een rechterlijke beslissing ten uitvoer kan worden gelegd, en de meerdere kosten, welke aan de procedure kunnen zijn verbonden. Deze inconveniënten zijn met betrekking tot zaken in de Nederlandse Antillen door de grote afstand tussen dit land en de zetel van de Hoge Raad ernstiger dan met betrekking tot zaken in Nederland. In verband daarmede verdient een zekere beperking van het recht tot het instellen van beroep in cassatie aanbeveling. De keuze van de beperkingen is bij de artikelsgewijze toelichting nader gemotiveerd.
Het is van belang, dat voor de regeling van de cassatie in Antilliaanse zaken wordt aangesloten bij de regeling, die voor cassatie in Nederlandse zaken geldt. Daardoor wordt vermeden, dat de regeling van de cassatie nodeloos ingewikkeld zou worden, en wordt de verzwaring van de taak van de Hoge Raad, welke van de voorgestelde uitbreiding van rechtsmacht het gevolg is, tot het noodzakelijke beperkt. Ook wordt hierdoor de rechtszekerheid bevorderd omdat wordt voorkomen dat met betrekking tot de regeling van de cassatie nieuwe vragen ontstaan die eerst weer door de jurisprudentie moeten worden opgelost. Afwijking van de regeling welke voor cassatie van Nederlandse zaken geldt is dan ook naar het oordeel van ondergetekende slechts gerechtvaardigd, indien afwijkende omstandigheden in de Nederlandse Antillen daartoe nopen.
De aansluiting bij de in Nederland met betrekking tot de cassatie geldende regeling wordt naar het oordeel van de ondergetekende het beste gewaarborgd door de regeling voor Nederlandse zaken in beginsel ook op Antilliaanse zaken van toepassing te verklaren. Voor het overige kan dan worden volstaan met een omschrijving van de afwijkingen van de in Nederlandse zaken geldende regeling.”
10. De wetgever heeft, zo blijkt uit de hiervoor weergegeven passage, voor de regeling van cassatierechtspraak in Antilliaanse zaken aansluiting gezocht bij de regeling die voor cassatierechtspraak in Nederlandse zaken geldt. Afwijking van die Nederlandse regeling is slechts dan gerechtvaardigd indien afwijkende omstandigheden in de Nederlandse Antillen daartoe nopen. Om die reden, zo overweegt de wetgever, kan in de Cassatieregeling voor de Nederlandse Antillen worden volstaan met een omschrijving van de afwijkingen van de in Nederlandse zaken geldende regeling. Een uitdrukkelijke basis voor de mogelijkheid van cassatieberoep tegen herzieningsbeslissingen na een aanvraag op grond van een novum, hetgeen in afwijking zou zijn met de Nederlandse regeling, ontbreekt. Daar komt nog eens bij dat ik ook niet goed inzie waarom er in de Antilliaanse herzieningsregeling onderscheid zou moeten worden gemaakt tussen beslissingen naar aanleiding van herzieningsaanvragen op grond van een novum en beslissingen naar aanleiding van herzieningsaanvragen op grond van conflict van rechtspraak. Dit beklemtoont andermaal dat de wetgever deze kwestie niet heeft beoogd te regelen. Bij gebreke van een meer expliciete wettelijke grondslag, brengt een redelijke wetsuitleg m.i. mee dat in overeenstemming met de Nederlandse regeling cassatieberoep in deze zaak niet openstaat.
11. Gelet op het voorgaande moet de veroordeelde m.i. niet-ontvankelijk worden verklaard in het ingestelde beroep. Mocht Uw Raad een ander oordeel zijn toegedaan, houd ik mij uiteraard paraat om inhoudelijk te concluderen over het middel.
12. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkheidverklaring van de verdachte in het beroep in cassatie.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 28‑01‑2014
Vgl. HR 15 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW5531 en HR 31 maart 1998, ECLI:NL:HR:1998:ZD7279.
Vgl. J.M. Reijntjes, Cassatie en herziening in Antilliaanse Strafzaken, Curaçao: Uitgave van de Universiteit van de Nederlandse Antillen 1984, p. 85-86.
Handelingen II 1959/1960, 5959 (R194), nr. 3, p. 3-4.