HR, 09-04-2013, nr. 11/00769
ECLI:NL:HR:2013:BZ6503
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-04-2013
- Zaaknummer
11/00769
- Conclusie
Mr. Vegter
- LJN
BZ6503
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ6503, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 09‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ6503
ECLI:NL:PHR:2013:BZ6503, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑02‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ6503
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑10‑2011
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2013-0174
Uitspraak 09‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Opgave bewijsmiddelen. Art. 359.3 Sv. Verdachte heeft ttz. van 6 april 2010 verklaard dat het appel is gericht tegen de ontvankelijkheid van het OM en de in e.a. opgelegde gevangenisstraf. Op die zitting heeft hij geen verklaring afgelegd m.b.t. het onder 3 tlgd. feit. Verdachte is niet ttz. van 11 januari 2012 verschenen. De raadsvrouw van verdachte heeft ttz. in h.b. geen vrijspraak bepleit. In zo een geval kan het Hof op de voet van art. 359.3 Sv met een opgave van de bewijsmiddelen volstaan, indien verdachte ttz. in e.a. het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend. ’s Hofs oordeel dat verdachte met de verklaring over “die partij wiet” het onder 3 tlgd. feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de raadsman in e.a. op de grond “cliënt weet niet om hoeveel hennep het ging en of het wel hennep was” vrijspraak heeft bepleit.
9 april 2013
Strafkamer
nr. S 11/00769
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 januari 2011, nummer 22/002879-09, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vegter heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van het middel
2.1. Het middel klaagt dat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, althans dat het oordeel van het Hof dat met een zodanige opgave kan worden volstaan, zonder nadere redengeving, die ontbreekt, onbegrijpelijk is gelet op de omstandigheid dat de raadsman in eerste aanleg erop heeft gewezen dat de verdachte niet heeft verklaard dat het gaat om ongeveer 20 kilogram hennep, zoals is bewezenverklaard.
2.2.1. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 3 bewezenverklaard dat:
"hij op 10 september 2008 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II."
2.2.2. De aanvulling op het verkorte arrest als bedoeld in art. 365a, tweede lid, Sv houdt in:
"Daar de verdachte het hem onder 3 tenlastegelegde feit heeft bekend, daarna niet anders heeft verklaard en door of namens de verdachte in hoger beroep geen vrijspraak is bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.
1. De bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 maart 2009.
2. Het proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 22 november 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008374474-57, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 29 e.v.).
3. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 16 september 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008304 604-36, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 6 e.v.).
4. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 29 september 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 200804 604-98, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 11 e.v.).
5. Het proces-verbaal van verhoor verdachte [betrokkene 1] d.d. 16 december 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008374474-105, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 52 e.v.).
6. Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 20 september 2008 van de politie Rotterdam-Rijnmond, nr. 2008304604-54, opgemaakt in de wettelijke vorm door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren (pagina 13 e.v.)."
2.3. Het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg van 2 maart 2009 houdt het volgende in:
"De verdachte verklaart:
(...)
U houdt mij voor feit 3.
Ik heb monsters van die partij in handen gehad. Die partij had [betrokkene 2] in zijn woning aan de [a-straat] in bewaring. Ik weet niet voor wie. Hij zou die partij moeten verkopen. Op 10 september 2008 was ik bij [betrokkene 2] in zijn woning. Ik was toen alleen.
Het klopt dat de partij wiet in sporttassen zat. Het was de bedoeling dat ik [betrokkene 2] zou helpen, wij zouden de partij samen verkopen.
De partij wiet die daar lag, was beschimmeld. De monsters waren niet beschimmeld.
(...)
Het klopt dus dat ik mij heb bezig gehouden met de verkoop van die partij wiet die in de woning van [betrokkene 2]. Ik zou 100 euro per verkochte kilo krijgen. De opbrengst van wiet hangt af van soort en kwaliteit. Normaal kan je rond de 3000 euro per kilogram krijgen.
Beschimmelde wiet levert misschien 1000 euro per kilogram op.
(...)
De raadsman voert het woord tot verdediging. Hij voert het volgende aan:
(...)
Ten aanzien van het derde feit:
Mogelijk is er een partij van iets geweest. Mij is echter niet duidelijk van welke substantie. Bevatte de partij wel THC? De officier van justitie moet komen met een ketting van bewijs zodat duidelijk is waar de gecontroleerde hennep vandaan komt. Cliënt spreekt over twee zwarte tassen of zakken met hennep. In de stukken wordt slechts gesproken over een tas. Cliënt weet niet om hoeveel hennep het ging en of het wel hennep was. De partij was in ieder geval niet te verkopen. Ik bepleit vrijspraak."
2.4.1. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2010 houdt het volgende in:
"De verdachte geeft op dat het appel gericht is tegen de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tegen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf."
2.4.2. Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2011 houdt in:
"De verdachte (...) is niet ter terechtzitting verschenen.
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging en deelt mede dat zij enkel een strafmaatverweer zal voeren en geen vrijspraak bepleit, aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2010 heeft verklaard dat het appel alleen gericht is tegen de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tegen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf."
2.5. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2010 blijkt dat de verdachte toen hij in de gelegenheid werd gesteld zijn bezwaren tegen het vonnis op te geven, heeft verklaard dat het appel is gericht tegen de ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie en de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. De verdachte heeft op die terechtzitting geen verklaring afgelegd met betrekking tot het hem onder 3 tenlastegelegde feit en blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 11 januari 2011 is de verdachte toen niet verschenen. Uit het proces-verbaal van die terechtzitting blijkt voorts dat de raadsvrouwe van de verdachte in hoger beroep geen vrijspraak heeft bepleit. In zo een geval kan het Hof op de voet van art. 359, derde lid, Sv met een opgave van de bewijsmiddelen volstaan, indien de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg het bewezenverklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend.
2.6. Het oordeel van het Hof dat de verdachte met de hiervoor in 2.3 weergegeven verklaring over "die partij wiet" het onder 3 tenlastegelegde feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, is niet onbegrijpelijk. Daaraan doet niet af dat de raadsman in eerste aanleg op de grond "cliënt weet niet om hoeveel hennep het ging en of het wel hennep was" vrijspraak heeft bepleit.
2.7. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zes maanden.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze vijf maanden en drie weken beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren H.A.G. Splinter-van Kan en W.F. Groos, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 9 april 2012.
Conclusie 12‑02‑2013
Mr. Vegter
Partij(en)
Nr. 11/00769
Mr. Vegter
Zitting: 12 februari 2013
Conclusie inzake:
[Verdachte]
1.
Bij arrest van 25 januari 2011 heeft het Hof te 's-Gravenhage verdachte wegens het onder 3 bewezen verklaarde feit - kort gezegd: het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 20 kilogram hennep - veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf. Tevens heeft het Hof op de voet van art. 423, vierde lid, Sv de straf bepaald voor het door de Rechtbank bewezen en strafbaar verklaarde feit onder 2 - kort gezegd: verboden wapen- en munitiebezit - op 6 maanden gevangenisstraf.
2.
Namens verdachte heeft mr. S.F. van der Valk, advocaat te 's-Gravenhage, beroep in cassatie ingesteld. Mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, een schriftuur houdende een middel van cassatie ingediend.
3.
Het middel behelst de klacht dat het Hof ten onrechte heeft volstaan met een opgave van bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv. Van een bekennende verklaring zou geen sprake zijn nu de raadsman in eerste aanleg erop heeft gewezen dat de verklaringen van de verdachte niet alle onderdelen van het bewezen verklaarde bevatten, 'te weten voor zover het de ongeveer 20 kg hennep betreft', aldus de toelichting op het middel.
4.
In de bijlage bij het arrest, houdende de bewijsmiddelen, heeft het Hof het volgende voorop gesteld:
'Daar de verdachte het hem onder 3 tenlastegelegde feit heeft bekend, daarna niet anders heeft verklaard en door of namens de verdachte in hoger beroep geen vrijspraak is bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.'
5.
Onder 1 verwijst het Hof naar '[d]e bekennende verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg van 2 maart 2009.'
6.
Blijkens het daarvan opgemaakte proces-verbaal heeft de verdachte ter terechtzitting van de Rechtbank van 2 maart 2009 onder meer het volgende verklaard:
'U houdt mij voor feit 3.
Ik heb monsters van die partij in handen gehad. [...] Het klopt dat de partij wiet in sporttassen zat. Het was de bedoeling dat ik [betrokkene 2] zou helpen, wij zouden de partij samen verkopen.
De partij wiet die daar lag, was beschimmeld. De monsters waren niet beschimmeld.
7.
Voorts houdt hetzelfde proces-verbaal het volgende in:
'De verdachte verklaart op vragen van zijn raadsman:
[...] Ik wist niet zeker of de aan mij ter beschikking gestelde monsters van de partij wiet THC bevatten.'
8.
Blijkens hetzelfde proces-verbaal heeft de raadsman van verdachte het woord tot verdediging gevoerd en daarbij onder meer het volgende aangevoerd:
'Cliënt weet niet om hoeveel hennep het ging en of het wel hennep was. De partij was in ieder geval niet te verkopen. Ik bepleit vrijspraak.'
9.
In haar vonnis heeft de Rechtbank met betrekking tot feit 3 volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen waaronder de bekennende verklaring van de verdachte op de terechtzitting. Met betrekking tot hetgeen de raadsman heeft aangevoerd, dat niet vaststaat uit welke substantie de vermeende partij hennep bestond, heeft de Rechtbank in haar vonnis - aansluitend op de opgave van de bewijsmiddelen - het volgende overwogen:
'De raadsman heeft aangevoerd dat niet vaststaat uit welke substantie de vermeende partij hennep bestond. In het bijzonder is niet duidelijk of het beschimmelde materiaal THC bevatte. De verdachte dient mitsdien te worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe als volgt:
De verdachte heeft verklaard dat hij [betrokkene 2], tegen betaling van een deel van de opbrengst, behulpzaam zou zijn bij de verkoop van een partij van ongeveer 20 kilogram wiet. Het lukte [betrokkene 2] niet om de hennep zelf te verkopen. De verdachte had naar eigen zeggen ervaring met (de verkoop van) hennep en hij had bovendien contacten om d epartij aan de man te brengen. De monsters die de verdachte reeds had afgegeven bij enkele van zijn contacten, bleken van goede kwaliteit. Op een later moment heeft de verdachte gezien dat de hoofdpartij hennep beschimmeld was. Hierdoor was de hennep moeilijker verkoopbaar, maar zou deze nog steeds rond de € 2.000,- per kilogram moeten kunnen opbrengen.
Het werkzame bestanddeel van hennep is tetrahydrocannabinol (THC). De verdachte heeft, met de ervaring die hij naar eigen zeggen heeft, zelf geconstateerd dat de partij inderdaad uit hennep bestond en dus kennelijk THC bevatte. Dat deze partij beschimmeld was, doet hieraan niet af.'
10.
Nu de raadsman van verdachte vrijspraak heeft bepleit, had de Rechtbank niet mogen volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in art. 359, derde lid, Sv, gelet op het slot van de tweede volzin van genoemd voorschrift: Voor zover de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend, kan een opgave van bewijsmiddelen volstaan, tenzij hij nadien anders heeft verklaard dan wel hij of zijn raadsman vrijspraak heeft bepleit (HR 1 februari 2011, LJN BO7971 r.o. 2.5).
11.
In hoger beroep heeft de nieuwe raadsvrouwe van verdachte uitdrukkelijk géén vrijspraak bepleit. Voorts heeft de verdachte aangegeven waartegen het hoger beroep is gericht. Daarbij is tevens aan de orde gekomen dat en waarom een andere 'verdedigingsstrategie' is gekozen. Dit kader is van belang voor de wijze waarop het Hof de ter terechtzitting van de Rechtbank van 2 maart 1999 afgelegde verklaring van verdachte heeft geïnterpreteerd.
12.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 6 april 2010, hebben verdachte en diens raadsman (die een ander was dan de raadsman die verdachte in eerste aanleg heeft bijgestaan, en ook een ander was dan de raadsvrouwe die verdachte op de latere terechtzitting van het Hof heeft bijgestaan) het volgende verklaard wat van belang is voor de beoordeling van het middel:
'De verdachte geeft op dat het appel gericht is tegen de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tegen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf.'
Desgevraagd verklaart de verdachte dat hem is gezegd dat het de verbalisanten niet ging om de drugs maar enkel om de verdwijning van [betrokkene 2] en dat de verdachte dus vrij uit kon praten.
[...]
Desgevraagd door de advocaat-generaal verklaart de verdachte dat toen hij als verdachte wederom werd gehoord en de verbalisanten weer over de drugshandel begonnen, hij bekennend heeft verklaard omdat hij dacht dat hij daar toch niet voor vervolgd zou worden.
Desgevraagd door de advocaat-generaal verklaart de verdachte dat hij in eerste aanleg zijn toenmalige raadsman heeft verteld wat de verbalisanten hem hebben toegezegd. Zijn raadsman heeft daar toen niets mee gedaan.'
- 13.
In het proces-verbaal van de terechtzitting van het Hof van 11 januari 2011 is hetgeen de overeenkomstig het bepaalde in art. 279, eerste lid, Sv uitdrukkelijk gemachtigde raadsvrouwe heeft aangevoerd, als volgt weergegeven, voor zover dit van belang is voor de beoordeling van het middel:
'De raadsvrouwe voert het woord tot verdediging en deelt mede dat zij enkel een strafmaatverweer zal voeren en geen vrijspraak bepleit, aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2010 heeft verklaard dat het appel alleen gericht is tegen de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tegen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. De raadsvrouw bepleit vervolgens dat bij de strafmaat rekening dient te worden gehouden met de omstandigheid dat een deel van de hennep beschimmeld en een deel verzwaard was [...]'
- 14.
Voor de beoordeling van het middel is van belang dat het Hof de ter terechtzitting van de Rechtbank van 2 maart 2009 afgelegde verklaring heeft aangemerkt als een bekennende verklaring als bedoeld in art. 359, derde lid, tweede volzin, Sv. De beantwoording van de vraag of verdachte het bewezenverklaarde heeft bekend in de zin van genoemd artikel is mede afhankelijk van de in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen uitleg door de feitenrechter van de afgelegde verklaring (HR 26 september 2006, LJN AX5776, NJ 2006/542 r.o. 3.7).
- 15.
Het onderdeel van de verklaring van verdachte, waarin hij stelt niet zeker te weten of de aan hem ter beschikking gestelde monsters van de partij wiet wel HTC bevatten, heeft het Hof klaarblijkelijk aldus verstaan dat dit deel uitmaakte van de destijds ingenomen verdedigingsstrategie. In hoger beroep is die verdedigingsstrategie uitdrukkelijk verlaten en is het hoger beroep uitdrukkelijk beperkt tot de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. Voor zover nodig is daarmee impliciet nog eens de bekennende verklaring bevestigd. De uitleg door het Hof van de verklaring van verdachte zoals die is afgelegd ter terechtzitting van de Rechtbank van 2 maart 2009 als een verklaring waarin hij - kort gezegd - het medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van ongeveer 20 kilogram hennep, bekent is mede in het licht van de in hoger beroep daaraan gegeven uitleg door verdachte zelf en beide raadslieden die hem in hoger beroep hebben bijgestaan, niet onbegrijpelijk. Het zwaartepunt van de verklaring van verdachte komt erop neer dat hij tezamen met [betrokkene 2] een partij wiet (hennep) voor handen had en wilde verkopen. Of de monsters HTC bevatten - mogelijk in verband met de beschimmelde staat waarin de partij wiet op enig moment verkeerde - doet aan het bekennende karakter van de verklaring niet af. Zowel de raadsman als de raadsvrouw in hoger beroep zijn er blijkens hun ter terechtzittingen van het Hof gevoerde verweren van uitgegaan dat de verdachte het onder 3 ten laste gelegde feit heeft bekend. Hoewel de opstelling van de raadslieden niet doorslaggevend is voor de wijze waarop het Hof de verklaring van verdachte interpreteert, speelt dit wel een rol bij de toets in cassatie van de wijze waarop het Hof de verklaring van verdachte heeft geïnterpreteerd.
- 16.
Het middel faalt.
- 17.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van het bestreden arrest behoren te leiden.
- 18.
Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Beroepschrift 14‑10‑2011
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
CASSATIESCHRIFTUUR
Edelhoogachtbare Heren, Vrouwen,
Ondergetekende, als daartoe door de verdachte bijzonder gevolmachtigd, mr. R.J. Baumgardt, advocaat te Spijkenisse, heeft hierbij de eer aan u Edelhoogachtbaar College te doen toekomen een schriftuur van cassatie ten vervolge op het door [verdachte], wonende te [woonplaats], ingestelde beroep in cassatie tegen het arrest van het Gerechtshof te 's‑Gravenhage d.d. 25 januari 2011, en alle door het Hof ter terechtzittingen genomen beslissingen.
In genoemd arrest heeft het Hof de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden; daarnaast heeft het Hof verdachte veroordeeld met betrekking tot een ander feit tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden.
Als gronden van cassatie heeft ondergetekende de eer voor te dragen:
Middel I
Schending van het recht en/of verzuim van vormen, waarvan de niet-naleving met nietigheid wordt bedreigd, althans zodanige nietigheid voortvloeit uit de aard van de niet in acht genomen vormen, in het bijzonder de artikelen 359 lid 3 en 415 Sv, en wel om het navolgende;
Ten onrechte heeft het Hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 Sv, althans is het klaarblijkelijke oordeel van het Hof, dat volstaan kan worden met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 Sv, zonder nadere redengeving die in casu ontbreekt, onbegrijpelijk gelet op hetgeen door de raadsman van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg is gesteld. Het arrest en/of bewezenverklaring is/zijn derhalve onvoldoende met redenen omkleed.
Toelichting
1.1
Aan verdachte is ten laste gelegd, dat:
‘hij op of omstreeks 10 september 2008 te Rotterdam, in elk geval in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 20 kilogram hennep, althans een groot aantal hennepplanten en/of delen daarvan, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram van een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.’
1.2
In het proces-verbaal van de terechtzitting in eerste aanleg d.d. 2 maart 2009 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter:
(…)
U houdt mij voor feit 3.
Ik heb monsters van die partij in handen gehad. Die partij had [betrokkene 2] in zijn woning aan de [a-straat] in bewaring. Ik weet niet voor wie. Hij zou die partij moeten verkopen. Op 10 september 2008 was ik bij [betrokkene 2] in zijn woning. Ik was toen alleen.
Het klopt dat de partij wiet in sporttassen zat. Het was de bedoeling dat ik [betrokkene 2] zou helpen, wij zouden de partij samen verkopen.
De partij wiet die daar lag, was beschimmeld. De monsters waren niet beschimmeld.
(…)
De raadsman deelt mede dat niet vaststaat dat de partij wiet THC bevatte.
(…)
Cliënt spreekt over twee zwarte tassen of zakken met hennep, In de stukken wordt slechts gesproken over een tas. Cliënt weet niet om hoeveel hennep het ging en of het wel hennep was. De partij was in ieder geval niet te verkopen, ik bepleit vrijspraak.(…)’
1.3
In het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 april 2010 is onder meer gerelateerd:
‘De verdachte geeft op dat het appel gericht is tegen de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tegen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf.
De raadsman van verdachte deelt mede dat de verdachte heden om 14.18 uur bij akte ter griffie van de rechtbank Rotterdam het ingestelde beroep tegen het onder 2 ten laste gelegde feit heeft ingetrokken. Het hoger beroep beperkt zich derhalve tot het onder 3 tenlastegelegde en bewezenverklaarde, nu de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde in eerste aanleg is vrijgesproken.’
1.4
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 6 april 2010 blijkt voorts dat aldaar door de raadsman is aangevoerd dat verdachte bij de politie aanvankelijk gehoord is als getuige in de zaak van een verdwijning van [betrokkene 2], en dat verdachte is medegedeeld dat de politie niet geïnteresseerd was in de handel in drugs, maar enkel in de verdwijning van [betrokkene 2], hetgeen geleid heeft tot een verklaring van de verdachte. Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep blijkt dat de raadsman vervolgens het Hof verzocht heeft de behandeling van de zaak aan te houden teneinde een aantal getuigen te horen en na te gaan of een bandopnamen van het verhoor beschikbaar is. Uit het proces-verbaal blijkt dat het Hof vervolgens de behandeling heeft aangehouden in verband met de verzoeken van de raadsman.
1.5
Uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep d.d. 11 januari 2011 blijkt dat verdachte niet ter terechtzitting is verschenen, maar wel een raadsman. In het proces-verbaal van die terechtzitting is onder meer gerelateerd:
‘De raadsvrouw voert het woord tot verdediging en deelt mede dat ze enkel een strafmaatverweer zal voeren en geen vrijspraak bepleit, aangezien de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep van 6 april 2010 heeft verklaard dat het appel alleen gericht is tegen de formele vraag naar de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en tegen de in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf. (…)’
1.6
In het arrest heeft het Hof bewezen verklaard, dat:
‘hij op 10 september 2008 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van ongeveer 20 kilogram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II.’
1.7
Ten behoeve van de bewezenverklaring heeft het Hof in het arrest volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, zoals bedoeld in artikel 359 lid 3 Sv. In de betreffende bijlage wordt daartoe vermeld:
‘Daar de verdachte het hem onder 3 ten laste gelegde feit heeft bekend, daarna niet anders heeft verklaard en door of namens de verdachte in hoger beroep geen vrijspraak is bepleit, zal het hof volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering.’
1.8
In het licht van de wetsgeschiedenis moet artikel 359 lid 3 Sv aldus worden verstaan dat slechts kan worden volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen indien de verdachte het bewezen verklaarde duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, tenzij sprake is van de aan het slot van die bepaling genoemde gevallen. De beantwoording van de vraag of de verdachte het bewezen verklaarde heeft bekend in de zin van genoemde bepaling is mede afhankelijk van de — in cassatie slechts op zijn begrijpelijkheid te toetsen — uitleg door de feitenrechter van de door de verdachte afgelegde verklaringen (HR 26 september 2006, NJ2006, 542; zie voorts HR 3 januari 2009, NJ 2009, 57).
1.9
Indien een verklaring van een verdachte niet alle onderdelen van het bewezen verklaarde betreft, zal niet gesproken kunnen worden van een bekenende verklaring in de zin van artikel 359 lid 3 Sv (zie in dit verband onder meer HR 19 juni 2007, 507, m.nt. T.M Schalken alsmede HR 5 januari 2010, NJ2010, 638, m.nt. PAM Mevis).
1.10
Gelet op de omstandigheid dat de raadsman in eerste aanleg erop heeft gewezen dat de verklaringen van de verdachte niet alle onderdelen van het bewezen verklaarde betreft, te weten voor zover het de ongeveer 20 kg hennep betreft, heeft het Hof in onderhavige zaak ten onrechte volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen als bedoeld in artikel 359 lid 3 Sv, althans is de uitleg van het Hof dat verdachte het feit duidelijk en ondubbelzinnig heeft bekend, zonder nadere redengeving, die in casu ontbreekt, onvoldoende met redenen omkleed.
Dat
Op vorenstaande gronden het u Edelhoogachtbaar College moge behagen, gemelde uitspraak te vernietigen met een zodanige uitspraak als uw Edelhoogachtbaar College noodzakelijk voorkomt.
Spijkenisse, 14 oktober 2011
Advocaat