Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-12-2013, nr. 21-003952-13
ECLI:NL:GHARL:2013:10045
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-12-2013
- Zaaknummer
21-003952-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2013:10045, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑12‑2013; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:123, Niet ontvankelijk
Uitspraak 20‑12‑2013
Inhoudsindicatie
6 WVW
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003952-13
Uitspraak d.d.: 20 december 2013
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Nederland van 22 maart 2013 met parketnummer 05-700637-12 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag],
Zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 6 december 2013 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. R.A.C. Frijns, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is -na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg- tenlastegelegd dat:
Primair:Hij op of omstreeks 29 november 2011, te Ede, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig(personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Hogerhorst, roekeloos, althans zeer, althans aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en/of onachtzaam, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of heeft gereden met een snelheid van 40 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid van 30 kilometer per uur, en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de Hogerhorst, kon overzien en waarover deze vrij was en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, Hogerhorst, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij), ter hoogte van het kruispunt met de Hogerhorst en Arendshorst, in strijd met artikel 15 van vernoemd reglement, op een gelijkwaardig kruispunt, geen voorrang heeft verleend aan een, voor hem van rechts komende fiets(er), en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht; zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden, immers heeft hij, verdachte de ter plaatse voor dat motorrijtuig toegestane maximum snelheid van 30 kilometer per uur met 11 kilometer per uur, althans 10 kilometer per uur, in elk geval aanzienlijk overschreden, en/of zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
Subsidiair:Hij op of omstreeks 29 november 2011 te Ede als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, Hogerhorst, gaande in de richting van Bellestein, terwijl het zicht ter plaatse niet werd belemmerd, beperkt en/of werd gehinderd, en/of heeft gereden met een snelheid van 40 kilometer per uur, althans een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid van 30 kilometer per uur, en/of (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de Hogerhorst, kon overzien en waarover deze vrij was en/of (daarbij) niet, althans in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, Hogerhorst, en/of het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en/of (daarbij), ter hoogte van het kruispunt met de Hogerhorst en Arendshorst, in strijd met artikel 15 van vernoemd reglement, op een gelijkwaardig kruispunt, geen voorrang heeft verleend aan een, voor hem van rechts komende fiets(er), en/of (vervolgens) is gebotst tegen, althans in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overweging met betrekking tot het bewijs
Ter beoordeling van de vraag of verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan zal het hof achtereenvolgens ingaan op de vraag of en welke feitelijke gedragingen en omstandigheden die ten laste zijn gelegd kunnen worden bewezen en of de bewezen geachte gedragingen in het licht van de bewezen geachte omstandigheden schuld aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 opleveren.
Op grond van de in de eventueel later op te maken aanvulling gebezigde bewijsmiddelen acht het hof, de volgende feiten en omstandigheden wettig en overtuigend bewezen.
Verdachte reed op 29 november 2011, een klein uur na zonsondergang terwijl het helder en droog weer was, op de Hogerhorst te Ede. Verdachte reed met een snelheid van 36 à 37 km/h over deze weg terwijl de aldaar geldende maximumsnelheid 30 km/h bedroeg. Ter hoogte van de kruising van de Hogerhorst met de Arendshorst is verdachte in aanrijding gekomen met een van rechts komende fietsster. Deze fietsster is daarbij ten val gekomen en heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen.
De kruising van de Hogerhorst met de Arendshorst ligt in een woonwijk en betreft een gelijkwaardige kruising waarop verdachte voorrang behoorde te verlenen aan het verkeer dat van de Arendshorst af komt. Gelet op het tijdstip van het ongeval (rond half zes ’s avonds) bij schemering had verdachte rekening moeten houden met de aanwezigheid van zwakke deelnemers die niet op elk moment goed zichtbaar zijn en welke hij, wanneer deze vanaf de Arendhorst af kwamen rijden, voorrang moest verlenen. Deze omstandigheden maken dat van verdachte bij nadering van die kruising extra voorzorg en oplettendheid mocht worden verwacht. Naar het oordeel van het hof brengen de omstandigheden ter plaatse op het moment van het ongeval met zich dat verdachte, ondanks de aldaar geldende maximumsnelheid van 30 km/h, de kruising met een lagere snelheid had moeten oprijden, namelijk met een snelheid die hem in staat zou hebben geacht te stoppen voor ander verkeer op die kruising. Verdachtes snelheid was hoger dan die volgens het hof ter plaatse geëigend was.
Anders dan de rechtbank en de verdediging is het hof voorts van oordeel dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de fietsster die verdachte heeft aangereden vanuit de Arendshorst de kruising is opgereden en voor verdachte gezien van rechts kwam. Daartoe heeft het hof om te beginnen in aanmerking genomen de verklaring van de fietsster dat zij altijd deze route naar huis fietste en het gegeven dat het door de verdachte geschetste scenario dat de botspositie vóór de kruising plaatst, door de politie als zeer onwaarschijnlijk is aangemerkt. Daarnaast stelt het hof vast dat de fiets op het moment van de botsing zich ongeveer haaks op de rijrichting van de auto van verdachte bevond en dat bij onderzoek op de achterband van de fiets recente schuifsporen zijn aangetroffen die vrijwel haaks op de lengterichting van de fiets stonden afgetekend. Ten slotte heeft de politie op het remspoor van de auto van verdachte een lichte verdikking in de aftekening op de weg waargenomen die volgens de politie kennelijk is ontstaan doordat de massa van de bestuurster van de fiets, al dan niet met haar fiets op het moment van de botsing de voorzijde van de personenauto in verticale richting belastte. De markering van die verdikking op foto 7290 (pagina 32 van 50 van het aanvullend pv VOA), te weten tussen de twee oranje stippellijnen na de rioolput, bevindt zich midden op de kruising van de Hogerhorst en de Arendshorst (het hof leidt dat af uit de twee PC-Rect bewerkingen gevoegd bij het pv VOA van 14 januari 2012). Het hof merkt dat punt aan als de botspositie. Uit de omstandigheid dat de fietsster zich op het moment van de aanrijding ongeveer haaks op de rijrichting van de auto bevond, leidt het hof af dat de fietsster voorafgaand aan het ongeval in een min of meer rechte lijn heeft gereden. Wanneer die rechte lijn vanuit de botspositie wordt doorgetrokken kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de fietsster van rechts kwam aanrijden vanuit de Arendshorst. Dat geldt eens temeer daar dit scenario ondersteuning vindt in de verklaring van de fietsster en de door verdachte geschetste lezing als zeer onwaarschijnlijk kan worden aangemerkt. Het voorgaande brengt met zich dat verdachte de fietsster derhalve voorrang had moeten verlenen. Verdachte heeft deze voorrangsovertreding gepleegd terwijl de fietsster gedurende enige tijd zichtbaar moet zijn geweest, temeer daar zij aan de linkerkant van de auto is geraakt en zij zich – uitgaande van voornoemde rechte lijn – op de kant van het kruisingsvlak bevond welke blijkens verschillende foto’s goed verlicht was (het hof leidt dit af uit de foto’s met de nummers 7891, 7917, 7918, 7921, 7922, pagina 22/24/25 van 50 van het aanvullend pv VOA van 13 februari 2013).
De vraag is vervolgens of deze feitelijke gedragingen, gegeven de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval, de conclusie kunnen rechtvaardigen dat verdachte schuld heeft aan het verkeersongeval in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994. Het gedrag van verdachte moet daarvoor worden afgemeten aan dat wat van een bestuurder in het algemeen en gemiddeld genomen mag worden verwacht.
Van een bestuurder van een auto mag worden verwacht dat hij zijn snelheid dusdanig regelt dat hij tijdig kan stoppen voor al dan niet voorrangsgerechtigd ander verkeer, dergelijk verkeer tijdig kan waarnemen en voorrang verleent aan voorrangsgerechtigd verkeer. Bij een situatie als de onderhavige, het naderen van een gelijkwaardige kruising binnen de bebouwde kom terwijl het schemerde en rond een tijdstip waarop zwakke en niet altijd goed zichtbare verkeersdeelnemers te verwachten zijn, mag extra oplettendheid en voorzorg worden verwacht. Verdachte heeft dit alles nagelaten. De slotsom luidt dan ook dat het hof wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachtes handelen als aanmerkelijk onvoorzichtig, onoplettend en onachtzaam moet worden aangemerkt en dat hij schuld aan het verkeersongeval heeft in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging gekregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 november 2011, te Ede, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto) daarmede rijdende over de voor het openbaar verkeer openstaande weg, Hogerhorst, aanmerkelijk onoplettend, onvoorzichtig en onachtzaam, heeft gereden met een hogere snelheid dan de voor hem aldaar geldende maximum snelheid van 30 kilometer per uur, en (daarbij) in strijd met het gestelde in artikel 19 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 zijn snelheid niet zodanig heeft geregeld dat hij, verdachte, in staat was voormeld motorrijtuig tot stilstand te brengen binnen de afstand waarover hij, die weg, de Hogerhorst, kon overzien en waarover deze vrij was en (daarbij) in onvoldoende mate op het voor hem gelegen gedeelte van die weg, Hogerhorst, en het overige verkeer heeft gelet en/of is blijven letten en (daarbij), ter hoogte van het kruispunt met de Hogerhorst en Arendshorst, in strijd met artikel 15 van vernoemd reglement, op een gelijkwaardig kruispunt, geen voorrang heeft verleend aan een, voor hem van rechts komende fiets(er), en (vervolgens) in aanrijding is gekomen met (de bestuurder van) die fiets, en aldus zich zodanig heeft gedragen dat een aan verdachtes schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor een ander ([slachtoffer]) zwaar lichamelijk letsel werd toegebracht, zulks terwijl het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat hij, verdachte, geen voorrang heeft verleend;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht en terwijl het feit mede is veroorzaakt doordat de schuldige geen voorrang heeft verleend.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft daartoe in aanmerking genomen dat verdachte binnen de bebouwde kom te hard heeft gereden en uiteindelijk een fietsster geen voorrang heeft verleend. Daardoor is een aanrijding ontstaan en ten gevolge van die aanrijding heeft de fietsster zwaar lichamelijk letsel opgelopen. Naast de fysieke beperkingen die dat letsel teweeg heeft gebracht, heeft de fietsster ook psychische gevolgen ondervonden van het ongeval. De schuld die verdachte aan die gevolgen heeft, behoort weliswaar tot de lichtste categorie, maar daar staat tegenover dat verdachte kort voor het onderhavige ongeval reeds een keer veroordeeld was voor een andere overtreding van artikel 6 WVW.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf en een taakstraf, beide van de hierna aan te geven duur, passend en geboden is. Tevens acht het hof het aangewezen dat verdachte gedurende enige tijd zal worden ontzegd motorrijtuigen te besturen.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 15.000,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het primair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot na te melden bedrag. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen. Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen. Het hof sluit zich aan bij de overwegingen van de rechtbank omtrent de vordering van de benadeelde partij en maakt die tot de zijne.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Ten aanzien van de vergoeding van de kosten sluit het hof eveneens aan bij de overwegingen van de rechtbank en maakt die tot de zijne, met dien verstande dat het hof gelet op de behandeling van de zaak in hoger beroep de advocatenkosten met € 175,- (zijnde de forfaitaire vergoeding voor 1 punt) verhoogt.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 6 (zes) maanden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het primair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 3.000,00 (drieduizend euro) ter zake van immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verklaart de benadeelde partij in haar vordering voor het overige niet-ontvankelijk en bepaalt dat zij in zoverre haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op € 700,00 (zevenhonderd euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer], een bedrag te betalen van € 3.000,00 (drieduizend euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 40 (veertig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 29 november 2011 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Aldus gewezen door
mr M. Otte, voorzitter,
mr P.A.H. Lemaire en mr J.P. Bordes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr R. Robroek, griffier,
en op 20 december 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 20 december 2013.
Tegenwoordig:
mr H. Abbink, voorzitter,
mr. J.W. Grimbergen, advocaat-generaal,
mr C.M.M. van der Waerden, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.