Rb. Groningen, 20-10-2010, nr. 18/070058-04
ECLI:NL:RBGRO:2010:BO1360
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
20-10-2010
- Zaaknummer
18/070058-04
- LJN
BO1360
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2010:BO1360, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 20‑10‑2010; (Raadkamer)
Uitspraak 20‑10‑2010
Inhoudsindicatie
Gegrondverklaring bezwaarschrift afname DNA
RECHTBANK GRONINGEN
Sector strafrecht
Kenmerk : RK 10/543 (DNA-afname)
Parketnummer : 18/070058-04
datum uitspraak: 20 oktober 2010
Raadsman: mr. H.P. Eckert
BESLISSING
van de rechtbank te Groningen, meervoudige raadkamer voor strafzaken, in de zaak van:
[naam veroordeelde],
geboren op [geboortedatum veroordeelde] te [geboorteplaats veroordeelde],
wonende te [woonadres veroordeelde],
hierna te noemen “veroordeelde”.
Bij bezwaarschrift d.d. 16 september 2010 heeft veroordeelde bezwaar gemaakt tegen het bevel tot afname DNA-materiaal d.d. 5 juli 2010 van de officier van justitie.
Standpunt van veroordeelde
De raadsman van veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld, naar zijn aard en door de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Ter zitting heeft de raadsman hiervoor verwezen naar een vonnis van de rechtbank Groningen (LJN BN3767). De rechtbank heeft in dat vonnis overwogen dat het delict sterk situatief was bepaald en dat DNA-onderzoek niet van betekenis kon zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Bij de onderhavige veroordeling betreft het in feite zo’n delict, zodat het DNA-onderzoek in casu geen strafvorderlijk te respecteren doel dient.
Bovendien is veroordeelde niet eerder ter zake van soortgelijke feiten veroordeeld en de hem ten laste gelegde feiten konden hem, volgens psychiater dr. P.J.A. van Panhuis, in sterk verminderde mate worden toegerekend.
Daarnaast ervaart veroordeelde opname van zijn DNA in de databank als een ernstige inbreuk op zijn privacy en als een extra straf. Bovendien is de veroordeling van te lang geleden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter zitting aangevoerd dat het door de wetgever beoogde systeem van ruime afname van DNA-materiaal slechts plaats biedt voor een tweetal beperkt uit te leggen uitzonderingen en dat er geen ruimte bestaat voor uitzondering voor belaging en bedreiging. Op grond hiervan heeft de officier van justitie geconcludeerd dat het bezwaarschrift vanuit dit perspectief gezien ongegrond verklaard zou moeten worden. Echter gelet op het feit dat veroordeelde in 2005 is veroordeeld voor de door hem gepleegde feiten en er pas op 5 juli 2010 een bevel tot DNA-onderzoek wordt gegeven, concludeert de officier van justitie op grond hiervan dat er aanleiding is om het bezwaarschrift gegrond te verklaren.
Beoordeling
De veroordeelde is in eerste aanleg bij vonnis van deze rechtbank van 29 juli 2004 ter zake van belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
De veroordeelde is in hoger beroep bij arrest van het gerechtshof te Leeuwarden van 26 juli 2005 ter zake van belaging en bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd veroordeeld tot een (deels voorwaardelijke) gevangenisstraf.
Gelet op de inhoud van het bevel DNA-afname gaat de rechtbank ervan uit dat het bevel is gegeven alleen in verband met de veroordeling voor belaging, zijnde een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering.
In de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (Wet DNA) is geen termijn opgenomen voor het geven van het bevel tot het afnemen van celmateriaal. Uit de Memorie van Toelichting bij het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2003-2004, 28 685, nr. 3 p. 32) blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat het bevel zo spoedig mogelijk na de veroordeling wordt gegeven. Uiteenlopende termijnen zou leiden tot rechtsongelijkheid in de behandeling van veroordeelden.
Sinds de veroordeling in 2004 tot aan het tijdstip van het bevel van de officier van justitie is een periode van 6 jaren verstreken. De rechtbank is van oordeel dat, uit oogpunt van rechtsgelijkheid en rechtszekerheid, een dergelijk tijdsverloop het geven van een bevel tot afname van DNA-materiaal en het opnemen van het DNA-profiel in de databank, niet meer rechtvaardigt.
De rechtbank zal het bezwaar dan ook gegrond verklaren.
BESLISSING:
De rechtbank:
- -
verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- -
beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde wordt vernietigd.
Deze beslissing is aldus gegeven door mrs. G. Eelsing, voorzitter, P.H.M. Smeets en L.W. Janssen, rechters, in tegenwoordigheid van F. Schoonhoven als griffier en in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2010.
De officier van justitie brengt bovenstaande beslissing ter kennis van veroordeelde.
Groningen,
de officier van justitie