Rb. Groningen, 11-08-2010, nr. Rk 10/427, nr. 18/670280-09
ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3767
- Instantie
Rechtbank Groningen
- Datum
11-08-2010
- Zaaknummer
Rk 10/427
18/670280-09
- LJN
BN3767
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGRO:2010:BN3767, Uitspraak, Rechtbank Groningen, 11‑08‑2010; (Raadkamer)
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑08‑2010
Inhoudsindicatie
Het bezwaar tegen DNA-afname is gegrond, aangezien het feit waarvoor veroordeelde is veroordeeld, poging doodslag door met een auto iemand aan te rijden, naar zijn aard en gelet op de omstandigheden waaronder het is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
RECHTBANK GRONINGEN
Sector strafrecht
Kenmerk : Rk 10/427 (DNA-afname)
Parketnummer : 18/670280-09
datum uitspraak: 11 augustus 2010
Raadsman : mr. O.G. Schuur
BESLISSING
van de rechtbank te Groningen, meervoudige raadkamer voor strafzaken, in de zaak van:
[Veroordeelde],
geboren in 1943,
wonende te [woonplaats],
hierna te noemen “veroordeelde”.
Bij bezwaarschrift d.d. 9 juni 2010 heeft veroordeelde bezwaar gemaakt tegen het Bevel tot afname DNA-materiaal d.d. 27 april 2010 van de officier van justitie.
Standpunt van veroordeelde
De raadsman van veroordeelde heeft zich op het standpunt gesteld dat het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld, naar zijn aard en door de omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd niet van betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde. Ter zitting verwijst de raadsman hiervoor naar de memorie van toelichting van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden (hierna: de Wet), met name naar de passage waarin als voorbeelden worden genoemd de misdrijven meineed en valsheid in geschrift.
De raadsman voert aan dat het criterium van artikel 2 lid 1 sub b van de Wet al snel aan de orde is bij verkeersfeiten, omdat de aard van het misdrijf maakt dat DNA-onderzoek niet van enige betekenis kan zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van eventuele toekomstige delicten van veroordeelde, soortgelijk aan het delict waarvoor hij thans is veroordeeld. Bij de onderhavige veroordeling betreft het in feite zo’n feit.
De bewezenverklaarde poging tot doodslag betreft immers het tegen het slachtoffer aan rijden met een door verdachte bestuurde auto. De rechtbank heeft in het vonnis overwogen dat het delict sterk situatief was bepaald en dat het verdachtes werkelijke intentie was om weg te rijden en niet om aan te rijden. Bovendien is veroordeelde first offender en al op leeftijd. Veroordeelde ervaart opname van zijn DNA in de databank als een ernstige inbreuk op zijn privacy en als een extra straf. De reclassering heeft de kans op herhaling als laag ingeschat. Voorts heeft de raadsman aangevoerd dat de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is begaan maken dat DNA-onderzoek in casu geen strafvorderlijk te respecteren doel dient.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het bezwaarschrift. Hij heeft daartoe ter zitting aangevoerd dat het door de wetgever beoogde systeem van ruime afname van DNA-materiaal slechts plaats biedt voor een tweetal beperkt uit te leggen uitzonderingen en dat er geen ruimte bestaat voor uitzondering voor een verkeersmisdrijf, dat gekwalificeerd wordt als poging tot doodslag.
Beoordeling
De veroordeelde is bij vonnis van deze rechtbank van 29 maart 2010 ter zake van poging tot doodslag veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Gelet op de inhoud van het Bevel DNA-afname gaat de rechtbank ervan uit dat het bevel is gegeven alleen in verband met de veroordeling voor poging doodslag.
Het uitgangspunt van de Wet is dat van iedere veroordeelde wegens een misdrijf als omschreven in art. 67 lid 1 Wetboek van Strafvordering, ingevolge art. 2 van de Wet celmateriaal wordt afgenomen ten behoeve van het bepalen en verwerken van zijn DNA-profiel. De officier van justitie is verplicht een daartoe strekkend bevel te geven, tenzij zich een van de in het eerste lid van art. 2 van de Wet genoemde uitzonderingen voordoet.
Op deze regel bestaan volgens art. 2 lid 1 onder b van de Wet, twee soorten uitzonderingen: als van deze persoon reeds een DNA-profiel in de databank is verwerkt en als redelijkerwijs aannemelijk is dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel van veroordeelde gelet op de aard van het misdrijf of de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd, niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
De rechtbank acht de tweede uitzonderingsbepaling van toepassing en overweegt daartoe als volgt.
Uit de overwegingen van het voornoemde vonnis is af te leiden dat het misdrijf waarvoor veroordeelde is veroordeeld een uit de hand gelopen verkeersconflict betreft, waarin ook het slachtoffer een aandeel heeft gehad. Daarbij is overwogen dat het delict sterk situatief was bepaald. De rechtbank neemt daarnaast in aanmerking het feit dat verdachte blijkens het eerder genoemde vonnis de afgelopen 20 jaar niet met justitie in aanraking is gekomen en de leeftijd van veroordeelde.
Gelet op de aard van het misdrijf en de bijzondere omstandigheden waaronder het misdrijf is gepleegd acht de rechtbank redelijkerwijs aannemelijk dat het bepalen en verwerken van het DNA-profiel niet van betekenis zal kunnen zijn voor de voorkoming, opsporing, vervolging en berechting van strafbare feiten van veroordeelde.
De rechtbank zal het bezwaar dan ook gegrond verklaren.
BESLISSING:
De rechtbank:
- verklaart het bezwaarschrift gegrond;
- beveelt de officier van justitie ervoor zorg te dragen dat het celmateriaal van veroordeelde wordt vernietigd.
Deze beslissing is aldus gegeven door mrs. M.J.B. Holsink, voorzitter, L.C. Bosch en G. Eelsing, rechters, in tegenwoordigheid van D. van der Ploeg als griffier en in het openbaar uitgesproken op
11 augustus 2010.