Einde inhoudsopgave
Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers
Artikel 5 [Recht op uitkering]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
29-05-2024, Stcrt. 2024, 17898 (uitgifte: 05-06-2024, regelingnummer: 2024-0000140984)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
29-05-2024, Stcrt. 2024, 17898 (uitgifte: 05-06-2024, regelingnummer: 2024-0000140984)
- Vakgebied(en)
Sociale zekerheid werkloosheid / Algemeen
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid (V)
Sociale zekerheid arbeidsongeschiktheid / Uitkeringsvoorwaarden
Sociale zekerheid bijstand / Algemene bijstand
Sociale zekerheid ouderen / Bijzondere onderwerpen
1.
Recht op uitkering hebben, indien het inkomen per maand minder bedraagt dan de overeenkomstig het derde tot en met zesde lid vastgestelde grondslag:
- a.
de werkloze werknemer en de echtgenoot;
- b.
de alleenstaande werkloze werknemer die niet met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft;
- c.
de alleenstaande werkloze werknemer die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft.
2.
Het recht op uitkering komt de werkloze werknemer en de echtgenoot gezamenlijk toe. De uitkering wordt aan de werkloze werknemer en de echtgenoot ieder voor de helft uitbetaald, dan wel op hun gezamenlijk verzoek aan een van hen voor het geheel.
3.
De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt zodanig vastgesteld dat:
- a.
voor de werkloze werknemer en de echtgenoot die beiden 21 jaar of ouder zijn, de helft van de grondslag netto gelijk is aan € 934,61;
- b.
voor de alleenstaande werkloze werknemer, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, die met een of meer meerderjarige personen in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft, de grondslag netto gelijk is aan € 934,61.
4.
De grondslag, bedoeld in het eerste lid, wordt zodanig vastgesteld dat deze voor de alleenstaande werkloze werknemer van 23 jaar of ouder netto gelijk is aan € 1.308,45.
5.
Indien de grondslag, bedoeld in het eerste lid, lager is dan de grondslag, vastgesteld op grond van het derde en vierde lid, bedraagt de eerstgenoemde grondslag het maandloon, bedoeld in artikel 1b, tweede lid, van de Werkloosheidswet, dan wel het maandloon, bedoeld in artikel 13, vierde lid, onderdeel a, van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen. Deze grondslag wordt gewijzigd op de wijze, bedoeld in artikel 14, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag.
6.
Het vijfde lid is niet van toepassing, voor zover de uitkomst van de berekening op grond van dat lid minder bedroeg dan de van toepassing zijnde grondslag op grond van het derde en vierde lid, als gevolg van een gedeeltelijke eindiging van een recht op uitkering op grond van de Werkloosheidswet door het verrichten van werkzaamheden als lid van de Eerste Kamer der Staten-Generaal, van een vertegenwoordigend orgaan van een publiekrechtelijk lichaam dat bij rechtstreekse verkiezing wordt samengesteld, of van een algemeen bestuur van een waterschap.
7.
De in het derde lid, onderdelen a en b en het vierde lid, genoemde bedragen worden gewijzigd met ingang van de dag waarop het netto minimumloon wordt gewijzigd met het percentage van deze wijziging.
8.
Tot de personen, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, worden niet gerekend:
- a.
de persoon die de leeftijd van 27 jaar nog niet heeft bereikt,
- b.
de persoon, niet zijnde een bloed- of aanverwant in de eerste of tweede graad van de alleenstaande werkloze werknemer, die op basis van een schriftelijke overeenkomst met de alleenstaande werkloze werknemer, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als verhuurder, huurder, onderverhuurder, onderhuurder, kostgever of kostganger in dezelfde woning als de alleenstaande werkloze werknemer zijn hoofdverblijf heeft,
- c.
de persoon die op basis van een schriftelijke overeenkomst met een derde, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger in dezelfde woning als de alleenstaande werkloze werknemer zijn hoofdverblijf heeft, mits hij de overeenkomst heeft met dezelfde persoon als met wie de werkloze werknemer een schriftelijke overeenkomst heeft, waarbij een commerciële prijs is overeengekomen, als huurder, onderhuurder of kostganger, en
- d.
de persoon:
- 1°
die onderwijs volgt waarvoor aanspraak op studiefinanciering als bedoeld in artikel 3.1, eerste of tweede lid, van de Wet studiefinanciering 2000 kan bestaan en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die studiefinanciering;
- 2°
die onderwijs volgt waarvoor aanspraak kan bestaan op een tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 4 van de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten en op enig moment tijdens dat onderwijs gelet op zijn leeftijd in aanmerking kan komen voor die tegemoetkoming;
- 3°
die een beroepsopleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onderdelen a tot en met e, van de Wet educatie en beroepsonderwijs in de beroepsbegeleidende leerweg volgt;
- 4°
die een vergelijkbaar soort onderwijs of beroepsopleiding als bedoeld onder 1° tot en met 3° volgt buiten Nederland, waarbij voor onder 1° en 2° geldt dat hij op enig moment tijdens dat onderwijs jonger dan 30 jaar is of in de maand van aanvang de leeftijd van 30 jaren heeft bereikt.
9.
Op verzoek van het college legt de alleenstaande werkloze werknemer de schriftelijke overeenkomst, bedoeld in het twaalfde lid, onderdeel b of onderdeel c, over en toont hij de betaling van de commerciële prijs aan door het overleggen van de bewijzen van betaling.
10.
De gewijzigde bedragen en de dag waarop de wijzigingen ingaan, worden door of namens Onze Minister medegedeeld in de Staatscourant.