Zie rov. 3.27 van de beschikking van het hof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2014. De beschikking van de rechtbank Midden-Nederland ontbreekt in het door verzoeker overgelegde procesdossier.
HR, 18-03-2016, nr. 15/05775
ECLI:NL:HR:2016:455
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
18-03-2016
- Zaaknummer
15/05775
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:455, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 18‑03‑2016; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken, Beschikking)
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:795, Niet ontvankelijk
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2015:6992, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:6, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2014:4920, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:PHR:2016:6, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 22‑01‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:455, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑03‑2016
Partij(en)
18 maart 2016
Eerste Kamer
15/05775
EV/LZ
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de man],wonende te [woonplaats],
VERZOEKER tot cassatie,
advocaat: mr. P.J.Ph. Dietz de Loos,
t e g e n
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERWEERSTER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de man en de vrouw.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaken 180379/FA RK 10-5331 en 179485/FA RK 10-4994 van de rechtbank Midden-Nederland van 5 augustus 2013;
b. de beschikkingen in de zaak 200.136.404/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 juni 2014, 3 februari 2015, 19 februari 2015 en 15 september 2015.
De beschikkingen van het hof zijn aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikkingen van het hof heeft de man beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.
Het standpunt van de Procureur-Generaal strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden (zie het standpunt van de Procureur-Generaal onder 5).
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a lid 1 RO en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en T.H. Tanja-van den Broek, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot op 18 maart 2016.
Conclusie 22‑01‑2016
Inhoudsindicatie
Art. 80a lid 1 RO. IPR familierecht. Klacht over schending Egyptisch recht. Geen toetsing in cassatie (art. 79 lid 1, onder b, RO).
Zaak 15/05775
Mr. P. Vlas
Zitting, 22 januari 2016
Conclusie inzake art. 80a RO:
[de man]
(hierna: de man)
tegen
[de vrouw]
(hierna: de vrouw)
1. De man en de vrouw zijn op 5 juli 2001 in Las Vegas (deelstaat Nevada, VS) met elkaar gehuwd. De man heeft de Egyptische nationaliteit en woont sinds maart 2005 in Nederland, de vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en woont sedert haar geboorte in Nederland. De man is eerder in 1987 in Egypte gehuwd met een andere vrouw (hierna: [betrokkene]). De man heeft in 2010 de Nederlandse rechter verzocht de echtscheiding uit te spreken tussen hem en de vrouw. De vrouw heeft het verzoek bestreden en de rechter verzocht te bepalen dat het te Las Vegas gesloten huwelijk tussen partijen nietig is. Daartoe heeft de vrouw onder meer aangevoerd dat de verstoting door de man van [betrokkene] die op 8 juni 1999 in Egypte heeft plaatsgevonden in Nederland niet kan worden erkend wegens strijd met art. 10:58 BW.
2. De rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, heeft op 5 augustus 2013 de verzoeken van de vrouw afgewezen en de echtscheiding tussen partijen uitgesproken.1.De vrouw heeft hoger beroep ingesteld. Bij beschikking van 3 juni 2014 heeft het hof Arnhem-Leeuwarden aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) onder meer gevraagd of de verstoting die in 1999 in Egypte heeft plaatsgevonden, kan worden erkend naar het recht van de staat Nevada en gevraagd naar de uitleg van een beschikking van de Rechtbank voor Familiezaken van Bandar Imbaba (Egypte) van 15 juni 2011 inzake de verstoting door de man. Na ontvangst van het advies van het IJI heeft het hof in zijn beschikking van 3 februari 2015 voorshands geoordeeld dat aannemelijk wordt geacht dat de rechter in de staat Nevada de Egyptische verstoting niet zal erkennen en dat ook naar Egyptisch recht geen sprake is geweest van een geldige verstoting. Het hof heeft nader advies van het IJI ingewonnen over een door de man ingeroepen uitspraak van het Constitutionele Hof van Egypte van 15 januari 2006, waarin – volgens de man – zou zijn beslist dat het religieuze recht van Egypte prevaleert boven het civiele recht van Egypte.
3. Het IJI heeft vervolgens geadviseerd dat de uitspraak van het Constitutionele Hof van Egypte niet noopt tot een correctie van het door het hof voorshands gegeven oordeel. Bij beschikking van 15 september 2015 heeft het hof overwogen zich aan te sluiten bij de door het IJI gegeven uitleg en deze uitleg tot de zijne te maken. Het hof heeft voorts geoordeeld dat naar Egyptisch recht een religieuze verstoting die niet is gevolgd door de registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de “ma’zun” (een ‘notaris’) pas civielrechtelijke gevolgen krijgt vanaf het moment dat de andere echtgeno(o)te op de hoogte is gesteld van de verstoting, bijvoorbeeld door kennisgeving daarvan via een deurwaarder of ander officieel document, in casu de beslissing van de Egyptische Rechtbank voor Familiezaken. Het hof is van oordeel dat naar Egyptisch civiel recht sprake is van een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk van de man en [betrokkene] op 8 mei 2011, dat daaruit volgt dat niet eerder dan 8 mei 2011 deze ontbinding naar het recht van de staat Nevada zal worden erkend en dat derhalve vaststaat dat de man naar het recht van de staat Nevada op 5 juli 2001 nog met [betrokkene] was gehuwd, zodat het huwelijk tussen de man en de vrouw absoluut nietig is.
4. De man heeft (tijdig) beroep in cassatie ingesteld tegen de beschikkingen van het hof van 3 juni 2014, 3 februari 2015, 19 februari 2015 en 15 september 2015. De vrouw heeft geen verweerschrift ingediend.2.Het cassatiemiddel, waarin uitsluitend wordt geklaagd over de beschikking van 15 september 2015, voert aan dat het hof het Egyptische recht zoals neergelegd in de uitspraak van het constitutionele hof van Egypte heeft miskend, althans dat het hof op onbegrijpelijke wijze het advies van het IJI van 2 juni 2015 tot de zijne heeft gemaakt.
5. De klachten rechtvaardigen geen behandeling in cassatie, omdat zij klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. In cassatie kan immers niet worden geklaagd over schending van het recht van vreemde staten (art. 79 lid 1, onder b, RO). De beslissing van het hof is voorts niet onbegrijpelijk.
6. De conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 22‑01‑2016
De advocaat (in vorige instantie) van de vrouw is bij aangetekende brief van 18 december 2015 door de griffie van de Hoge Raad geïnformeerd dat tot 8 januari 2016 de mogelijkheid bestond een verweerschrift in te dienen, doch hiervan is geen gebruik gemaakt.