Hof Arnhem-Leeuwarden, 15-09-2015, nr. 200.136.404/01
ECLI:NL:GHARL:2015:6992
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
15-09-2015
- Zaaknummer
200.136.404/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2015:6992, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 15‑09‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:455, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:GHARL:2015:795, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑02‑2015; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:455, Niet ontvankelijk
ECLI:NL:GHARL:2014:4920, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 03‑06‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:455, Niet ontvankelijk
- Vindplaatsen
JPF 2017/2
Uitspraak 15‑09‑2015
Inhoudsindicatie
Man was op 5 juli 2001 nog gehuwd met zijn Egyptische echtgenote. Het huwelijk van de man en de Nederlandse vrouw, gesloten op 5 juli 2001 in Nevada, is absoluut nietig en niet reparabel.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.404/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 180379/FA RK 10-5331 en 179485/FA RK10-4994)
beschikking van de familiekamer van 15 september 2015
inzake
[verzoekster] ,
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Klink, kantoorhoudend te Waddinxveen,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [A] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof heeft op 3 juni 2014, 3 februari 2015 en 26 februari 2015 tussenbeschikkingen gegeven, naar de inhoud waarvan hierbij wordt verwezen.
1.2
In verband met langdurige ziekte van mr. G.M. van der Meer is deze beschikking gegeven in een gewijzigde samenstelling, waarbij mr. G.M. van der Meer is vervangen door mr. G. Jonkman.
1.3
Na voormelde tussenbeschikking van 26 februari 2015 zijn op de griffie van het hof binnengekomen:- op 3 juni 2015 een brief dd. 2 juni 2015 van het Internationaal Juridisch Instituut
(IJI) met als bijlage het IJI-rapport van 2 juni 2015;- op 24 juni 2015 een journaalbericht d.d. 24 juni 2015, ingediend namens mr.
El-Sharkawi, met als bijlage de reactie van de man op het IJI-rapport van 2 juni 2015;
- op 25 juni 2015 een journaalbericht d.d. 23 juni 2015 van mr. Klink, met als bijlage de reactie van de vrouw op het IJI-rapport van 2 juni 2015.
2. De verdere beoordeling van de zaak
2.1
Ter beoordeling ligt aan het hof voor de vraag of het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting op zodanige wijze is ontbonden dat naar het recht van de staat Nevada die ontbinding erkend zou zijn.
2.2
Het hof heeft in de tussenbeschikking van 3 februari 2015 voorshands geoordeeld dat dit niet het geval is en het IJI verzocht te adviseren over de vraag in hoeverre de door de man aangehaalde Egyptische jurisprudentie dient te leiden tot een correctie van dit door het hof voorshands gegeven oordeel. Daartoe zijn de volgende vragen aan het IJI voorgelegd:
1. De man verwijst in zijn reactie op het IJI-rapport van 14 oktober 2014 naar een uitspraak van de constitutionele rechtbank in Egypte van 15 januari 2006, zaaknummer 113/2006. Wat is in deze uitspraak beslist en in hoeverre dient deze uitspraak volgens het IJI te leiden tot een correctie van het door het hof voorshands gegeven oordeel ten aanzien van de vraag of naar het recht van de staat Nevada het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting is ontbonden, zoals hiervoor omschreven onder de rechtsoverwegingen 3.7 en 3.8? Het hof verzoekt een vertaling van deze uitspraak bij het schriftelijke bericht van het onderzoek te voegen.
2. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
2.3
Het IJI concludeert in zijn rapport van 2 juni 2015 dat de door de man aangehaalde uitspraak van het constitutionele hof in Egypte van 15 januari 2006, zaaknummer 113/2006 (hierna: de uitspraak van het constitutionele hof in Egypte), niet noopt tot een correctie van het voorshands door het hof gegeven oordeel.
2.4
Het hof sluit zich aan bij de daaromtrent door het IJI gegeven uitleg en maakt deze tot de zijne. De motivering houdt - kort samengevat - in dat het oordeel van dit constitutionele hof in Egypte ertoe strekt dat een beperking van de bewijsmiddelen van de verstoting, indien die wordt betwist, tot de in artikel 21 van Wet no.1/2000 genoemde combinatie niet is toegestaan, terwijl het aantal mogelijke bewijsmiddelen wordt uitgebreid tot alle andere in het islamitische recht erkende bewijsmiddelen. Op andere onderdelen van artikel 21 van Wet no. 1/2000 heeft de uitspraak van het constitutionele hof van Egypte geen betrekking. Uit de uitspraak valt niet af te leiden dat het religieuze recht bij tegenstrijdigheid prevaleert boven het civiele recht, zoals de man heeft gesteld. Daarmee is vast komen te staan dat de verstoting [in] 1999 naar Egyptisch recht niet tot een rechtsgeldige beëindiging van het huwelijk tussen de man en [B] heeft geleid. Het hof is van oordeel dat op grond hiervan moet worden aangenomen dat de rechter in de staat Nevada aan de verstoting zoals deze [in] 1999 heeft plaatsgevonden geen comity zal verlenen. Het huwelijk van de man met [B] is [in] 1999 derhalve niet op zodanige wijze ontbonden dat die ontbinding naar het recht van de staat Nevada erkend zou zijn.
2.5
Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of het huwelijk van de man met [B] door de uitspraak van de rechtbank van Bandar Imbaba (Egypte) voor Familiezaken van 15 juni 2011 (hierna: de rechtbank van Bandar Imbaba) naar het recht van de staat Nevada alsnog rechtsgeldig is ontbonden en zo ja, per welke datum.
2.6
Het hof sluit zich aan bij de daaromtrent door het IJI gegeven motivering en maakt deze tot de zijne. Deze uitleg houdt - kort samengevat - in dat een religieuze verstoting die niet is gevolgd door de registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de ma'zun naar Egyptisch recht pas civielrechtelijke gevolgen krijgt vanaf het moment dat de andere echtgeno(o)te op de hoogte is gesteld van de verstoting, bijvoorbeeld door een kennisgeving daarvan via een deurwaarder of een ander officieel document. In deze casus is dat de uitspraak van de rechtbank van Bandar Imbaba. Daarbij wordt het ontbreken van de registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de maz'un gerepareerd. Naar Egyptisch civiel recht is derhalve sprake van een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk tussen de man en [B] [in] 2011.
2.7
Daaruit kan de gevolgtrekking worden gemaakt dat ook niet eerder dan [in] 2011 sprake is van een zodanige ontbinding van het huwelijk van de man met [B] dat deze naar het recht van de staat Nevada op grond van de comity zal worden erkend.
2.8
Op grond van het vorenstaande is naar het oordeel van het hof vast komen te staan dat de man naar het recht van de staat Nevada op 5 juli 2001 nog gehuwd was met [B] . Zoals reeds overwogen in rechtsoverweging 3.4 van de beschikking van 3 februari 2015 is het huwelijk van de man en de vrouw daarmee op grond van NRS 125.290 absoluut nietig en niet reparabel. Het primaire verzoek van de vrouw om te bepalen dat het huwelijk tussen de man en de vrouw nietig wordt verklaard zal derhalve worden toegewezen en de bestreden beschikking zal worden vernietigd voor zover daarbij de echtscheiding tussen partijen is uitgesproken.
De kosten van de deskundigenonderzoeken
2.9
Door het IJI zijn twee deskundigenonderzoeken verricht. De kosten van het eerste deskundigenonderzoek zijn bij beschikking van 3 juni 2014 voorlopig ten laste van de vrouw gebracht en de kosten van het tweede deskundigenonderzoek zijn bij beschikking van 19 februari 2015 voorlopig ten laste van 's Rijks kas gebracht, nu de man op toevoeging procedeert. De definitieve beslissing over de kosten van de deskundigenonderzoeken is aangehouden. Het hof zal daarover hierna beslissen.
2.10
Ten aanzien van het eerste deskundigenonderzoek ziet het hof geen aanleiding om af te wijken van de hoofdregel dat in procedures als de onderhavige de proceskosten - en dus ook de kosten van een deskundigenonderzoek - tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat elk der partijen de helft van deze kosten draagt.
2.11
Ten aanzien van het tweede deskundigenonderzoek ziet het hof aanleiding om te bepalen dat de man als de in het ongelijk gestelde partij de kosten van dit onderzoek voor zijn rekening dient te nemen. Het hof neemt daartoe in aanmerking dat het tweede deskundigenonderzoek is gelast omdat de man heeft gesteld dat in de uitspraak van de constitutionele rechtbank in Egypte zou zijn geoordeeld over de verhouding tussen het religieuze recht en het civiele recht, terwijl uit het deskundigenonderzoek is gebleken dat de betreffende uitspraak een geheel andere inhoud had. Dit maakt dat de man naar het oordeel van het hof zijn stelling te lichtvaardig heeft ingenomen. Het is daarom gerechtvaardigd dat hij wordt veroordeeld in de kosten van het tweede deskundigenonderzoek.
2.12
De kosten van het eerste deskundigenonderzoek bedragen € 3.146,-. De vrouw heeft deze kosten bij wijze van voorschot reeds volledig voldaan. Het hof zal zowel de man als de vrouw veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.573,-. De man dient dit bedrag te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden, terwijl de vrouw - nu zij reeds een voorschot van € 4.235,- heeft voldaan - een bedrag van € 2.662,- retour zal ontvangen van het Dienstencentrum.
2.13
De kosten van het tweede deskundigenonderzoek bedragen € 1.613,27. Nu het voorschot van de man ter zake de kosten van het tweede deskundigenonderzoek voorlopig ten laste van 's Rijks kas is gebracht, zal het hof de man veroordelen tot betaling van een bedrag van € 1.613,27, te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de rechtspraak zal worden verzonden.
De beslissing
Het hof:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 augustus 2013 voor zover daarbij de echtscheiding tussen de man en de vrouw is uitgesproken en voor zover daarbij de verzochte nietigverklaring van het huwelijk tussen partijen en de overige ter zake gedane verzoeken zijn afgewezen, en in zoverre opnieuw beschikkende:
verklaart het tussen de man en de vrouw op 5 juli 2001 te [C] (Nevada, Verenigde Staten van Amerika) gesloten huwelijk nietig;
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 1.573,- ter zake de kosten van het eerste deskundigenbericht van het IJI, te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
veroordeelt de vrouw tot betaling van een bedrag van € 1.573,- ter zake de kosten van het eerste deskundigenbericht van het IJI, welk bedrag door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verrekend met het door haar reeds ter zake betaalde voorschot, zodat aan de vrouw een bedrag van € 2.662,- dient te worden teruggestort;
veroordeelt de man tot betaling van een bedrag van € 1.613,27 ter zake de kosten van de twee deskundigenbericht van het IJI, te voldoen na ontvangst van de nota met betaalinstructies die door het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak zal worden verzonden;
verklaart deze beschikking ten aanzien van de kosten van de deskundigenonderzoeken tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.D.S.L. Bosch, mr. G. Jonkman en mr. J.P. Evenhuis, en is op 15 september 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 03‑02‑2015
Inhoudsindicatie
Vraag of een eerder huwelijk van de man naar het recht van de staat Nevada (VS) door verstoting op grond van Egyptisch recht is ontbonden. Aanvullende vraagstelling aan het Internationaal Juridisch Instituut.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.404/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 180379/FA RK 10-5331 en 179485/FA RK10-4994)
beschikking van de familiekamer van 3 februari 2015
inzake
[verzoekster],
wonende te [A],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Klink, kantoorhoudend te Waddinxveen,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [A],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
Het hof heeft op 3 juni 2014 een tussenbeschikking gegeven. De inhoud van deze tussenbeschikking wordt hierbij overgenomen.
1.2
Na voormelde tussenbeschikking zijn op de griffie van het hof binnengekomen:
- het door het Internationaal Juridisch Instituut (hierna: IJI) opgestelde rapport d.d. 14 oktober 2014, ingekomen op 15 oktober 2014 (hierna ook te noemen: het IJI-rapport);
- een journaalbericht met bijlagen van mr. Klink, ingekomen op 13 november 2014.
- een journaalbericht met bijlage van mr. El-Sharkawi, ingekomen op 20 november 2014.
2. De verdere beoordeling
2.1
In voormelde tussenbeschikking van 3 juni 2014 heeft het hof het IJI tot deskundige benoemd teneinde een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen, aan de hand van de volgende vragen:
1. De man stelt dat hij [B] [in] 1999 herroepelijk heeft verstoten door ten overstaan van twee getuigen tegen [B] de woorden: "Jij bent verstoten" uit te spreken, terwijl [B] zich niet in een menstruatieperiode bevond, en dat deze verstoting onherroepelijk is geworden door het verstrijken van de wachttijd van drie en een tiende maand, in welke periode hij [B] niet heeft teruggenomen als zijn echtgenote. Is, indien de door de man geschetste feitelijke gang van zaken vast zou komen te staan, het huwelijk van de man en [B] naar het recht van de staat Nevada in 1999 rechtsgeldig ontbonden?
Indien er naar het recht van de staat Nevada in 1999 geen rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk van de man en [B] heeft plaatsgevonden:
2. Moet de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank van Bandar Imbaba voor Familiezaken (Egypte) aldus worden begrepen, dat daarmee declaratoir wordt vastgesteld dat de man [B] in 1999 (onherroepelijk) heeft verstoten?
Indien de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank van Bandar Imbaba voor Familiezaken niet aldus moet worden begrepen, dat daarmee declaratoir wordt vastgesteld dat de man [B] in 1999 (onherroepelijk) heeft verstoten:
3. Moet de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank van Bandar Imbaba voor Familiezaken constitutief worden begrepen, in die zin dat in 2011 de herroepelijke verstoting onherroepelijk is geworden, en zo ja, kan de daaruit (op grond van het bepaalde in NRS 125.290 ('void marriages') van het recht van de staat Nevada) voortvloeiende nietigheid van het huwelijk van de man en de vrouw naar het recht van de staat Nevada worden geheeld? Op pagina 17 van het rapport van het IJI van 20 februari 2012 wordt gesteld dat deze nietigheid (naar het recht van de staat Nevada) absoluut is, in de zin dat zij nadien verder niet meer kan worden weggenomen of hersteld. Het hof kan deze conclusie evenwel niet trekken op grond van de door het IJI bijgevoegde wetsartikelen en verzoekt het IJI in zoverre nader te specificeren waar deze conclusie op is gebaseerd.
4. Wordt de beantwoording van bovenstaande vragen anders indien het hoger beroep van de vrouw van de beschikking van de rechtbank van Bandar Imbaba voor Familiezaken van 15 juni 2011 gegrond zou worden verklaard?
5. Wordt de beantwoording van bovenstaande vragen anders indien vast zou komen te staan dat de man zich ook na 1999 nog steeds heeft voorgedaan als zijnde gehuwd met [B], onder andere door de vrouw als 'tweede echtgenote' te benoemen bij betalingen op 19 april 2007 in de [C]?
6. Op pagina 21 van het IJI-rapport staat van 20 februari 2012 vermeld, woordelijk luidend:
" Uit het vorenstaande volgt dat het aannemelijk is dat óók een Egyptische echtscheidingsbeschikking in de VS kan worden erkend, mits aan de vereisten van een behoorlijke procesgang (oproeping) is voldaan en één van de echtgenoten geacht wordt in Egypte gedomicilieerd te zijn. In deze zaak bevindt de domicile zich echter in Nederland, zodat deze beschikking in beginsel niet erkend zou hoeven worden."
Naar het oordeel van het hof bevindt de 'domicile' zich echter niet in Nederland, nu de man en [B] - in tegenstelling tot de man en de vrouw - nimmer gezamenlijk in Nederland hebben gewoond. Het hof verzoekt het IJI - indien het IJI dit oordeel van het hof deelt - aan te geven tot welke correcties dit leidt in het eerdere rapport.
7. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
2.2
Het hof zal hierna, met inachtneming van de schriftelijke reacties van partijen en mede aan de hand van het door het IJI gegeven advies, overgaan tot de verdere beoordeling van de zaak.
3. De verdere beoordeling
3.1
Zoals overwogen in de tussenbeschikking van 3 juni 2014, dient de vraag of het huwelijk van de man en de vrouw, gesloten [in] 2001 te [D], formeel en materieel geldig tot stand is gekomen, te worden beoordeeld naar het recht van de staat Nevada.
3.2
In de staat Nevada vindt het huwelijk zijn (civielrechtelijke) regeling in de Revised Statutes of Nevada (2001), Chapter 122.
3.3
De tekst van NRS 125.290 luidt als volgt:"NRS 125.290 Void marriages.All marriages which are prohibited by law because of:1. Consanguinity between the parties; or
2. Either of the parties having a former husband of wife then living, if solemnized within this State, are void without any decree of divorce or annulment or other legal proceedings. A marriage void under this section shall not bar prosecution for the crime of bigamy pursuant to NRS 201.160."
3.4
Indien vast zou komen te staan dat de man naar het recht van de staat Nevada op 5 juli 2001 nog gehuwd was met [B], is het huwelijk van de man en de vrouw op grond van NRS 125.290 absoluut nietig en derhalve niet reparabel.
3.5
In dit kader dient het hof allereerst te beoordelen of, naar het recht van de staat Nevada, het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting is ontbonden.
3.6
Uit het IJI-rapport komt naar voren dat het internationaal privaatrecht ter zake van de erkenning van huwelijksontbindingen, in het bijzonder op grond van echtscheiding, in de staat Nevada (evenals in overige Amerikaanse staten) uitgaat van de doctrine van (legal) comity. Comity brengt, kort gezegd, mee dat de rechter in alle Amerikaanse staten in beginsel uitgaat van de rechtsgeldigheid van een ontbinding van een huwelijk van twee vreemdelingen die buiten de VS heeft plaatsgevonden, tenzij vast komt te staan dat de erkenning van deze huwelijksontbinding indruist tegen de openbare orde of tegen de rechtsbeginselen van de Amerikaanse grondwet.
3.7
Hoewel het IJI naar voren heeft gebracht dat hieromtrent geen absolute zekerheid kan worden verschaft, acht het hof het, evenals het IJI, voorshands aannemelijk dat de rechter in de staat Nevada aan de verstoting zoals deze [in] 1999 heeft plaatsgevonden geen comity zal verlenen.
3.8
Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat de verstoting blijkens het IJI-rapport ook naar Egyptisch recht niet tot een rechtsgeldige beëindiging van het huwelijk tussen de man en [B] heeft geleid. Weliswaar kan op basis van de uitspraak van de rechtbank van Bandar Imbaba voor Familiezaken (Egypte) van 15 juni 2011 worden vastgesteld dat de man [B] [in] 1999 naar Egyptisch religieus recht rechtsgeldig heeft verstoten door ten overstaan van twee getuigen tegen haar de woorden: "Jij bent verstoten" uit te spreken, terwijl [B] zich niet in een menstruatieperiode bevond, en dat deze verstoting naar Egyptisch religieus recht onherroepelijk is geworden door het verstrijken van de wachttijd van drie en een tiende maand, in welke periode de man [B] niet heeft teruggenomen als zijn echtgenote, maar nu de man niet aan het vereiste van registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de ma'zun ('notaris') binnen dertig dagen na het uitspreken van de verstoting heeft voldaan (zie artikel 5bis van Wet no. 25/1929, dat geamendeerd is door Wet 100/1985 en artikel 21 van Wet no. 1/2000 met nadere uitwerking in artikel 40bis van ministeriële regeling No. 1727), is naar Egyptisch civiel recht in 1999 geen sprake geweest van een rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk tussen de man en [B].
3.9
De man heeft in dit kader echter aangevoerd dat door het IJI geen rekening is gehouden met de uitspraak van de constitutionele rechtbank in Egypte van 15 januari 2006, zaaknummer 113/2006. In deze uitspraak zou volgens de man zijn geoordeeld dat het religieuze recht bij tegenstrijdigheid prevaleert boven het civiele recht. Op grond hiervan wordt de verstoting volgens de man naar Egyptisch recht erkend, ook indien er geen sprake is van registratie van de schriftelijke verklaring van de verstoting bij de ma'zun.
3.10
Nu het hof niet over de door de man aangehaalde rechtspraak beschikt, acht het zich onvoldoende voorgelicht om thans een definitieve beslissing te nemen over de vraag of het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting op zodanige wijze is ontbonden dat naar het recht van de staat Nevada die ontbinding erkend zou zijn. Deze vraag dient te worden beantwoord, alvorens het hof toekomt aan de vraag of het huwelijk van de man met [B] door de uitspraak van de rechtbank van Bandar Imbaba voor Familiezaken (Egypte) van 15 juni 2011 naar het recht van de staat Nevada alsnog rechtsgeldig is ontbonden en zo ja, per welke datum. Het hof ziet dan ook aanleiding om nader advies in te winnen bij het IJI.
3.11
Het hof zal de volgende aanvullende vraagstelling aan het IJI voorleggen:
1. De man verwijst in zijn reactie op het IJI-rapport van 14 oktober 2014 naar een uitspraak van de constitutionele rechtbank in Egypte van 15 januari 2006, zaaknummer 113/2006. Wat is in deze uitspraak beslist en in hoeverre dient deze uitspraak volgens het IJI te leiden tot een correctie van het door het hof voorshands gegeven oordeel ten aanzien van de vraag of naar het recht van de staat Nevada het huwelijk van de man met [B] [in] 1999 door verstoting is ontbonden, zoals hiervoor omschreven onder de rechtsoverwegingen 3.7 en 3.8? Het hof verzoekt een vertaling van deze uitspraak bij het schriftelijke bericht van het onderzoek te voegen.
2. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
3.12
Het onderzoek van het IJI zal onder leiding staan van een bij deze beschikking te benoemen raadsheer-commissaris. Het IJI kan zich, indien daartoe aanleiding is, door tussenkomst van de griffie met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek.
3.13
Het hof bepaalt ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek dat de man gehouden is het in artikel 195 Rv bedoelde voorschot ter zake van de door het IJI te maken kosten te deponeren. Het hof neemt bij dit oordeel in aanmerking dat er in beginsel vanuit moet worden gegaan dat in de advisering van het IJI alle relevante jurisprudentie in aanmerking is genomen. Nu de man stelt dat dit niet het geval is, acht het hof het redelijk te bepalen dat hij het voorschot ter zake van het in verband hiermee noodzakelijk geachte nadere onderzoek door het IJI dient te voldoen. Het IJI zal dienen te declareren op basis van het door dit instituut gehanteerde uurtarief van € 87,50 per uur, exclusief omzetbelasting, met specificatie van het aantal aan de beantwoording van de voorgelegde vragen bestede uren. De kosten worden begroot op € 1.500,- inclusief btw. Bij de te geven eindbeschikking zal door het hof een definitieve beschikking worden gegeven met betrekking tot de kosten van het deskundigenbericht. Het hof zal bepalen dat de kosten van de deskundige zonder toestemming van de raadsheer-commissaris een bedrag van € 1.500,-, inclusief btw, niet te boven mogen gaan.
3.14
Indien het hof binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking geen schriftelijk en gemotiveerd bezwaar van (één van de) partijen heeft ontvangen, gaat het hof ervan uit dat er geen bezwaar bestaat tegen de vraagstelling en de hoogte van het voorschot.
3.15
Zodra de resultaten van het deskundigenonderzoek bij het hof binnen zijn, zal het hof deze aan partijen doen toekomen en hen in de gelegenheid stellen zich hier schriftelijk over uit te laten, waarna het hof de zaak vervolgens zonder nadere behandeling ter zitting zal afdoen, tenzij het hof op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist.
3.16
In afwachting van het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. In afwachting van de resultaten van het onderzoek zal het hof de behandeling aanhouden tot 1 mei 2015.
3.17
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt.
De beslissing
Het hof:
benoemt tot deskundige het Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag, teneinde een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen, aan de hand van de in rechtsoverweging 3.11 geformuleerde vragen;
bepaalt dat partijen bezwaren tegen of aanvullingen op de door het hof geformuleerde onderzoeksvragen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd aan het hof kenbaar dienen te maken;
benoemt mr. J.D.S.L. Bosch tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich door tussenkomst van de griffie dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt het voorschot van de deskundige op € 1.500,- inclusief btw en bepaalt dat de kosten van de deskundige dit bedrag zonder toestemming van de raadsheer-commissaris niet te boven mogen gaan;
stelt partijen in de gelegenheid om zich - indien gewenst - binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd uit te laten over de hoogte van dit voorschot;
bepaalt dat de deskundige het onderzoek eerst zal dienen aan te vangen nadat door de man bij wege van voorschot ter zake van de kosten van het deskundigenonderzoek een bedrag van € 1.500,- ter griffie van het hof zal zijn gedeponeerd, conform de nota met betaalinstructies die de man hiertoe zal ontvangen van het Landelijk Dienstencentrum voor de Rechtspraak, en de griffie aan de deskundige heeft bericht dat het voorschot is voldaan;
bepaalt dat het voorschot uiterlijk op 20 februari 2015 moet zijn voldaan;
draagt de griffier op aan de deskundige na ontvangst van het voorschot mede te delen dat het voorschot is gestort en dat de deskundige het onderzoek kan aanvangen;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk bericht ter griffie moet inleveren zo spoedig mogelijk na de kennisgeving betreffende de ontvangst van het voorschot door de griffier, doch uiterlijk op 1 mei 2015;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van de man binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken zoals onder rechtsoverweging 1.2 genoemd (met uitzondering van het rapport van het IJI) ter beschikking van de deskundige zal stellen;
bepaalt dat partijen na ontvangst van de resultaten van het deskundigenonderzoek in de gelegenheid zullen worden gesteld om zich schriftelijk uit te laten over de resultaten van het onderzoek en dat het hof de zaak vervolgens zonder nadere behandeling ter zitting zal afdoen, tenzij het hof op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist;
houdt iedere beslissing, daaronder begrepen de definitieve beslissing over de kosten van het deskundigenonderzoek, aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, G.M. van der Meer en J.P. Evenhuis, en is op 3 februari 2015 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.
Uitspraak 03‑06‑2014
Inhoudsindicatie
Rechtbank stelt vragen aan het Internationaal Juridisch huwelijk over de rechtsgeldigheid van een in Nevada gesloten huwelijk tussen een Egyptische man en een Nederlandse vrouw. Hof stelt een aantal aanvullende vragen.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.136.404/01
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 180379/FA RK 10-5331 en 179485/FA RK10-4994)
beschikking van de familiekamer van 3 juni 2014
inzake
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. M.M. Klink, kantoorhoudend te Waddinxveen,
tegen
[de man] ,
wonende te [woonplaats],
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. E. El-Sharkawi, kantoorhoudend te 's-Gravenhage.
1. Het geding in eerste aanleg
Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 5 augustus 2013, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Bij beroepschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 oktober 2013, is de vrouw in hoger beroep gekomen van voormelde beschikking. De vrouw verzoekt het hof die beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende:
- -
primair te bepalen dat het huwelijk tussen de man en de vrouw, gesloten op [in 2001] te [plaats 1] ([staat], Verenigde Staten van Amerika), nietig wordt verklaard vanaf de datum van huwelijkssluiting, althans wordt vernietigd;
- -
subsidiair middels een verklaring voor recht te bepalen dat het tussen de man en de vrouw op [in 2001] te [plaats 1] gesloten huwelijk nietig is vanaf de datum van huwelijkssluiting, althans met terugwerkende kracht tot [in 2001] wordt vernietigd;
- -
meer subsidiair: te bepalen dat ingeval er sprake is van een op [in 2001] te [plaats 1] gesloten (nietig) huwelijk tussen de man en de vrouw, dit in Nederland niet mag worden erkend vanwege strijd met artikel 10:58 BW, omdat de scheiding van de man van zijn Egyptische echtgenote op [in 1999] in Egypte via verstoting in Nederland niet mag worden erkend, althans erkenning van het huwelijk tussen de man en de vrouw d.d. [in 2001] te [plaats 1] niet mag plaatsvinden vanwege strijd met de Nederlandse openbare orde en de erkenning, voor zover deze heeft plaatsgevonden, moet worden vernietigd tot aan [in 2001];
- -
de man in zijn verzoek om echtscheiding niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen.
2.2
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie van het hof op 31 december 2013, heeft de man het verzoek in hoger beroep van de vrouw bestreden en verzocht de bestreden beschikking te bekrachtigen en alle verzoeken van de vrouw af te wijzen, zowel primair als subsidiair als meer subsidiair.
2.3
Ter griffie van het hof is voorts binnengekomen een journaalbericht met bijlagen d.d. 16 december 2013, ingekomen op 17 december 2013, van mr. Klink en een journaalbericht met bijlage d.d. 28 maart 2014, ingekomen op 1 april 2014, van mr. Klink.
2.4
De mondelinge behandeling heeft op 11 april 2014 plaatsgevonden. Verschenen zijn de vrouw, bijgestaan door mr. Klink, en de man, bijgestaan door mr. El-Sharkawi en mevrouw [tolk], beëdigd tolk/vertaler in het Arabisch (Egyptisch), registratienummer [nummer]. Mr. Klink heeft ter zitting mede het woord gevoerd aan de hand van een door haar overgelegde pleitnotitie.
3. De vaststaande feiten
Vaststaande feiten
3.1
De man en de vrouw zijn op [in 2001] in [plaats 1] met elkaar gehuwd, uit welk huwelijk geen minderjarige kinderen zijn geboren. De man heeft de Egyptische nationaliteit en is sinds [2005] woonachtig te Nederland. De vrouw heeft de Nederlandse nationaliteit en woont vanaf haar geboorte in Nederland.
3.2
De man is eerder, op [in 1987] te [plaats 2] (Egypte), gehuwd met mevrouw [X] (hierna: [X]).
Het geding in eerste aanleg
In de zaak bij de rechtbank geadministreerd onder zaaknummer 179485 / FA RK 10-4994
3.3
Bij inleidend verzoekschrift van 9 december 2010, ingekomen ter griffie van de rechtbank op diezelfde dag, heeft de man, voor zover ten deze van belang, verzocht tussen partijen de echtscheiding uit te spreken.
3.4
Bij verweerschrift van 16 februari 2011, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 18 februari 2011, heeft de vrouw het inleidend verzoek van de man bestreden en, voor zover ten deze van belang, zelfstandig verzocht te bepalen dat het huwelijk van partijen gesloten op [in 2001] te [plaats 1] nietig wordt verklaard.
3.5
Bij verweerschrift van 8 april 2011, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 12 april 2011, heeft de man het zelfstandig verzoek van de vrouw bestreden en, voor zover ten deze van belang, verzocht de vrouw in haar zelfstandig verzoek niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit verzoek af te wijzen.
In de zaak bij de rechtbank geadministreerd onder zaaknummer 180379 / FA RK 10-5331
3.6
Bij inleidend verzoekschrift van 30 december 2010 heeft de vrouw de rechtbank, voor zover ten deze van belang, verzocht het huwelijk van partijen gesloten op [in 2001] te [plaats 1] nietig te verklaren.
3.7
Bij verweerschrift van 28 februari 2011, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 1 maart 2011, heeft de man het zelfstandig verzoek van de vrouw bestreden en, voor zover ten deze van belang, verzocht het zelfstandig verzoek van de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren, althans dit af te wijzen.
3.8
Bij verweerschrift van 18 maart 2011, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 21 maart 2011, heeft de vrouw gereageerd op de stellingen die de man heeft ingenomen ten aanzien van het door haar ingediende verzoek tot nietigverklaring huwelijk.
In beide zaken
3.9
Bij beschikking voorlopige voorzieningen van 11 januari 2011 heeft de rechtbank, voor zover ten deze van belang, het zelfstandig verzoek van de vrouw tot nietigverklaring van het huwelijk van partijen gesloten op [in 2001] te [plaats 1] afgewezen.
3.10
De rechtbank heeft op 17 oktober 2011 aan het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) de volgende schriftelijke vragen gesteld:
- -
is de rechtbank bevoegd een oordeel te geven over het verzoek van de vrouw?
- -
welk recht is van toepassing op de vraag of er sprake is van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen?
- -
indien dit het recht van [staat]/de Verenigde Staten is, is er dan sprake van een rechtsgeldig huwelijk tussen partijen of van een nietig huwelijk of is dit huwelijk vernietigbaar? Bij het voorgaande met name bezien in het licht van de stelling van de vrouw dat de man nog gehuwd was met zijn eerste echtgenote en de stelling van de man dat hij zijn eerste echtgenote heeft verstoten/dat hij van haar is gescheiden.
- -
vindt er in [staat] bij een huwelijksvoltrekking onderzoek plaats naar de personalia, de huwelijkse staat e.d. en op welke wijze?
- -
naar welk recht dienen de vragen of de man zijn eerste echtgenote heeft verstoten of van haar is gescheiden beoordeeld te worden? En als dit naar het recht van Egypte of het recht van [staat]/de Verenigde Staten is, hoe vindt een naar Egyptisch recht of het recht van [staat]/de Verenigde Staten rechtsgeldige echtscheiding/verstoting plaats?
- -
Indien de vragen of de man zijn eerste echtgenote heeft verstoten of van haar is gescheiden beoordeeld dient te worden naar het recht van Egypte, en er sprake is van een rechtsgeldige scheiding/verstoting van de eerste echtgenote van de man naar dat recht, wordt deze echtscheiding/verstoting dan in [staat]/de Verenigde Staten erkend en zo ja onder welke voorwaarden?
- -
Zijn er overigens nog bijzonderheden te vermelden die in dit kader van belang zijn?
3.11
Het IJI heeft bij brief van 20 februari 2012 zijn rapport van diezelfde datum, ter beantwoording van bovenvermelde vragen, aan de rechtbank doen toekomen.
3.12
Bij beschikking van 10 april 2012 heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om binnen een periode van drie maanden na 10 april 2012 te reageren op het rapport van het IJI.
3.13
De vrouw heeft op 9 juli 2012 haar reactie op het rapport van het IJI aan de rechtbank doen toekomen en voorts haar verzoek om te bepalen dat het huwelijk gesloten tussen partijen in [plaats 1] nietig is gewijzigd/aangevuld in:I. het verzoek om een verklaring voor recht dat het huwelijk van partijen, gesloten op [in 2001] in [plaats 1] nietig is en geacht wordt vanaf datum huwelijkssluiting nooit te hebben bestaan;II. het verzoek om te bepalen dat de erkenning van het huwelijk van partijen, gesloten op [in 2001] te [plaats 1], in Nederland, respectievelijk [woonplaats] niet mag plaatsvinden:- primair vanwege nietigheid van het huwelijk; en- subsidiair op grond van strijd met de Nederlandse openbare orde en voor zover erkenning heeft plaatsgevonden te bepalen dat deze erkenning met terugwerkende kracht tot aan [in 2001] nietig is respectievelijk moet worden vernietigd en de man gehouden is zijn medewerking te verlenen aan het verstrekken van de opdracht daartoe;- meer subsidiair:III. het verzoek om te bepalen, indien erkenning in Nederland van het huwelijk niet nietig wordt verklaard, respectievelijk niet wordt vernietigd, dat het op [in 2001] te [plaats 1] tussen partijen gesloten huwelijk nietig moet worden verklaard op grond van het feit dat bigamie in het op dat huwelijk formeel en materieel toepasselijke recht van de staat [staat] leidt tot een absoluut nietig huwelijk.
3.14
De man heeft bij journaalbericht van 9 juli 2012 zijn reactie op het rapport van het IJI aan de rechtbank doen toekomen en de rechtbank verzocht de beslissing voor drie maanden aan te houden, aangezien de man een procedure is gestart voor erkenning en inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van zijn huwelijk met [X] in Nederland.
3.15
Bij beschikking van 16 juli 2012 heeft de rechtbank:- de vrouw verzocht toe te lichten wat haar belang is bij het afgeven van de door haar verzochte verklaring van recht;- de vrouw verzocht zich uit te laten over het verzoek van de man om de beslissing voor drie maanden aan te houden;- de man in de gelegenheid gesteld te reageren op de gewijzigde/aangevulde verzoeken van de vrouw,en alvorens de beslissen iedere beslissing aangehouden en partijen in de gelegenheid gesteld om binnen een periode van één maand na 16 juli 2012 te reageren.
3.16
Bij brief van 30 juli 2012 heeft de vrouw haar belang bij het afgeven van de door haar verzochte verklaring van recht toegelicht en bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de man de zaak voor een periode van drie maanden aan te houden.
3.17
Bij verweerschrift van 10 augustus 2012, ingekomen ter griffie van de rechtbank op 13 augustus 2012, heeft de man het aanvullend/gewijzigd verzoek van de vrouw bestreden en geconcludeerd tot afwijzing van alle aanvullende/wijzigende verzoeken van de vrouw.
3.18
Bij beschikking van 28 augustus 2012 heeft de rechtbank iedere beslissing aangehouden voor een periode van drie maanden na 28 augustus 2012, de man verzocht de rechtbank te informeren of hij beroep heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank [Y] ([staat]) van [2012] en wat de uitslag van dit beroep is en de vrouw verzocht de rechtbank te informeren over het verloop en de uitslag van de bezwaarprocedure bij de gemeente [woonplaats].
3.19
Bij akte uitlating van 23 november 2012 heeft de man de rechtbank bericht dat hij bij verzoekschrift van 16 november 2012 een motie tot herziening heeft ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank [Y] van [2012] en de rechtbank verzocht de zaak voor drie maanden aan te houden in afwachting van de beslissing hierop.
3.20
Bij akte uitlating van 27 november 2012 heeft de vrouw een toelichting verstrekt over het verloop en de uitslag van de bezwaarschriftprocedure bij de gemeente [woonplaats] en bezwaar gemaakt tegen het verzoek van de man de zaak voor een periode van drie maanden aan te houden.
3.21
Bij akte uitlating van 4 maart 2013 heeft de man de rechtbank bericht dat de rechtbank [Y] bij uitspraak van 20 februari 2013 het beroep gegrond heeft verklaard, het vonnis van [2012] heeft vernietigd en de vrouw heeft veroordeeld in de kosten van het proces als de in het ongelijk gestelde partij. Voorts heeft de rechtbank [Y] zich onbevoegd verklaard kennis te nemen van het verzoek, nu naar haar oordeel de Nederlandse rechter bevoegd is van dit geschil kennis te nemen.
3.22
Bij brief van 4 maart 2013 heeft de vrouw de rechtbank bericht dat zij voornemens is om tegen de beslissing van de rechtbank [Y] een rechtsmiddel in te stellen en zij heeft de rechtbank verzocht de zaak voor een periode van drie maanden aan te houden, teneinde de rechtbank te informeren over het verloop van het ingestelde rechtsmiddel en de andere procedure.
3.23
De rechtbank heeft dit verzoek van de vrouw toegewezen en de beslissing aangehouden in afwachting van een bericht van de vrouw inzake het rechtsmiddel tegen de uitspraak van de rechtbank [Y].
3.24
Bij brief van 6 juni 2013 heeft de man bezwaar gemaakt tegen verdere aanhouding van de beslissing en de rechtbank verzocht uitspraak te doen.
3.25
Bij brief van 6 juni 2013 heeft de vrouw verzocht de zaak voor een periode van maximaal vier maanden aan te houden, in afwachting van de uitkomst van de procedure voor het gerechtshof in Egypte.
3.26
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking het verzoek tot aanhouding van de vrouw afgewezen en in dit kader geoordeeld dat langer uitstel - gelet op het tijdsverloop en de onduidelijkheid met betrekking tot de door de vrouw gestelde overige procedures - niet in het belang van partijen is en dat op het punt van de geldigheid van het huwelijk helderheid gewenst is.
3.27
Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank voorts, voor zover ten deze van belang, de verzochte nietigverklaring van het huwelijk tussen partijen en de overige terzake gedane verzoeken afgewezen en de echtscheiding tussen de man en de vrouw uitgesproken.
4. De motivering van de beslissing
De rechtsmacht
4.1
Ingevolge artikel 3 van de Verordening EG nr. 2201/2003 (Brussel IIbis) van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid is de Nederlandse rechter bevoegd om over het verzoek tot nietigverklaring en het echtscheidingsverzoek te oordelen, nu beide partijen in Nederland woonachtig zijn.
Het op het verzoek tot nietigverklaring toepasselijke recht
4.2
De vraag of een huwelijk formeel en materieel geldig tot stand is gekomen wordt in beginsel beheerst door het recht van het land waar het huwelijk is voltrokken. Aangezien het huwelijk van partijen in de staat [staat] (Verenigde Staten) is voltrokken, dient de vraag of het huwelijk van partijen nietig is daarom beoordeeld te worden naar het recht van de staat [staat].
4.3
Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie onvoldoende voorgelicht om deze beoordeling te maken en ziet zich genoodzaakt hieromtrent nader advies in te winnen bij het Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag (verder te noemen: het IJI).
4.4
Door partijen zijn bedenkingen naar voren gebracht ten aanzien van het eerdere advies van het IJI van 20 februari 2012, welke bedenkingen door het hof op een aantal punten worden gedeeld. Voor zover relevant zal het hof dit in de vraagstelling betrekken.
4.5
Het hof zal de volgende vraagstelling aan het IJI voorleggen:
1. De man stelt dat hij [X] op [in 1999] herroepelijk heeft verstoten door ten overstaan van twee getuigen tegen [X] de woorden: "Jij bent verstoten" uit te spreken, terwijl [X] zich niet in een menstruatieperiode bevond, en dat deze verstoting onherroepelijk is geworden door het verstrijken van de wachttijd van drie en een tiende maand, in welke periode hij [X] niet heeft teruggenomen als zijn echtgenote. Is, indien de door de man geschetste feitelijke gang van zaken vast zou komen te staan, het huwelijk van de man en [X] naar het recht van de staat [staat] in 1999 rechtsgeldig ontbonden?
Indien er naar het recht van de staat [staat] in 1999 geen rechtsgeldige ontbinding van het huwelijk van de man en [X] heeft plaatsgevonden:
2. Moet de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank van [Z] voor Familiezaken (Egypte) aldus worden begrepen, dat daarmee declaratoir wordt vastgesteld dat de man [X] in 1999 (onherroepelijk) heeft verstoten?
Indien de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank van [Z] voor Familiezaken niet aldus moet worden begrepen, dat daarmee declaratoir wordt vastgesteld dat de man [X] in 1999 (onherroepelijk) heeft verstoten:
3. Moet de beschikking van 15 juni 2011 van de rechtbank van [Z] voor Familiezaken constitutief worden begrepen, in die zin dat in 2011 de herroepelijke verstoting onherroepelijk is geworden, en zo ja, kan de daaruit (op grond van het bepaalde in NRS 125.290 ('void marriages') van het recht van de staat [staat]) voortvloeiende nietigheid van het huwelijk van de man en de vrouw naar het recht van de staat [staat] worden geheeld? Op pagina 17 van het rapport van het IJI van 20 februari 2012 wordt gesteld dat deze nietigheid (naar het recht van de staat [staat]) absoluut is, in de zin dat zij nadien verder niet meer kan worden weggenomen of hersteld. Het hof kan deze conclusie evenwel niet trekken op grond van de door het IJI bijgevoegde wetsartikelen en verzoekt het IJI in zoverre nader te specificeren waar deze conclusie op is gebaseerd.
4. Wordt de beantwoording van bovenstaande vragen anders indien het hoger beroep van de vrouw van de beschikking van de rechtbank van [Z] voor Familiezaken van 15 juni 2011 gegrond zou worden verklaard?
5. Wordt de beantwoording van bovenstaande vragen anders indien vast zou komen te staan dat de man zich ook na 1999 nog steeds heeft voorgedaan als zijnde gehuwd met [X], onder andere door de vrouw als 'tweede echtgenote' te benoemen bij betalingen op 19 april 2007 in de [Club]?
6. Op pagina 21 van het IJI-rapport staat van 20 februari 2012 staat vermeld, woordelijk luidend:
" Uit het vorenstaande volgt dat het aannemelijk is dat óók een Egyptische echtscheidingsbeschikking in de VS kan worden erkend, mits aan de vereisten van een behoorlijke procesgang (oproeping) is voldaan en één van de echtgenoten geacht wordt in Egypte gedomicilieerd te zijn. In deze zaak bevindt de domicile zich echter in Nederland, zodat deze beschikking in beginsel niet erkend zou hoeven worden." Naar het oordeel van het hof bevindt de 'domicile' zich echter niet in Nederland, nu de man en [X] - in tegenstelling tot de man en de vrouw - nimmer gezamenlijk in Nederland hebben gewoond. Het hof verzoekt het IJI - indien het IJI dit oordeel van het hof deelt - aan te geven tot welke correcties dit leidt in het eerdere rapport.
7. In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoeksvragen, maar wel van belang kunnen zijn voor de beslechting van het voorliggende geschil?
4.6
Het onderzoek van het IJI zal onder leiding staan van een bij deze beschikking te benoemen raadsheer-commissaris. Het IJI kan zich, indien daartoe aanleiding is, door tussenkomst van de griffie met de raadsheer-commissaris verstaan omtrent het verloop en de voortgang van het onderzoek.
4.7
Het hof bepaalt ten aanzien van de kosten van het deskundigenonderzoek dat de vrouw gehouden is het in artikel 195 Rv bedoelde voorschot ter zake van de door het IJI te maken kosten te deponeren. Het IJI zal dienen te declareren op basis van het door dit instituut gehanteerde uurtarief van € 87,50 per uur, exclusief omzetbelasting, met specificatie van het aantal aan de beantwoording van de voorgelegde vragen bestede uren. De kosten worden tot op heden begroot op € 4.235,-. Bij de te geven eindbeschikking zal door het hof een definitieve beschikking worden gegeven met betrekking tot de kosten van het deskundigenbericht.
4.8
Indien het hof binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking geen schriftelijk en gemotiveerd bezwaar van (één van de) partijen heeft ontvangen, gaat het hof ervan uit dat er geen bezwaar bestaat tegen de vraagstelling en de hoogte van het voorschot.
4.9
Zodra de resultaten van het deskundigenonderzoek bij het hof binnen zijn, zal het hof deze aan partijen doen toekomen en hen in de gelegenheid stellen zich hier schriftelijk over uit te laten, waarna het hof de zaak vervolgens zonder nadere behandeling ter zitting zal afdoen, tenzij het hof op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist.
4.10
In afwachting van het deskundigenonderzoek zal iedere verdere beslissing worden aangehouden. In afwachting van de resultaten van het onderzoek, dat volgens informatie van het IJI vier tot zes weken bedraagt, zal het hof de behandeling aanhouden tot 15 augustus 2014.
4.11
Ter zitting is gebleken dat partijen op korte termijn uitspraak verwachten in het aanhangige hoger beroep van de vrouw van de beschikking van de rechtbank van [Z] voor Familiezaken. Indien deze uitspraak beschikbaar wordt hangende de onderhavige procedure, verzoekt het hof partijen deze, voorzien van een beëdigde Nederlandse vertaling, onverwijld aan het hof te doen toekomen.
4.12
Op grond van het vorenstaande zal het hof beslissen als volgt.
5. De beslissing
Het hof:
draagt partijen op om de einduitspraak in het in Egypte aanhangige hoger beroep van de beschikking van de rechtbank van [Z] voor Familiezaken van 15 juni 2011, voorzien van een beëdigde Nederlandse vertaling, aan het hof te doen toekomen zodra deze beschikbaar is;
benoemt tot deskundige het Internationaal Juridisch Instituut te Den Haag, teneinde een onderzoek in te stellen en schriftelijk bericht uit te brengen, aan de hand van de in rechtsoverweging 4.5 geformuleerde vragen;
bepaalt dat partijen bezwaren tegen of aanvullingen op de door het hof geformuleerde onderzoeksvragen binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd aan het hof kenbaar dienen te maken;
benoemt mr. J.D.S.L. Bosch tot raadsheer-commissaris, tot wie de deskundige zich door tussenkomst van de griffie dient te wenden met (procedurele) vragen en verzoeken, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft;
bepaalt het voorschot van de deskundige op € 4.235,-;
stelt partijen in de gelegenheid om zich - indien gewenst - binnen veertien dagen na dagtekening van deze beschikking schriftelijk en gemotiveerd uit te laten over de hoogte van dit voorschot;
bepaalt dat de vrouw dit voorschot binnen vier weken na heden ter griffie zal deponeren door overmaking op rekeningnummer 56.99.90.637 ten name van gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, Postbus 1701, 8901 CA Leeuwarden, onder vermelding van "deskundigenkosten, zaaknummer 200.136.404/01";
draagt de griffier op aan de deskundige na ontvangst van het voorschot mede te delen dat het voorschot is gestort en dat de deskundige het onderzoek kan aanvangen;
bepaalt dat de deskundige zijn schriftelijk bericht ter griffie moet inleveren zo spoedig mogelijk na de kennisgeving betreffende de ontvangst van het voorschot door de griffier, doch uiterlijk op 15 augustus 2014;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan de deskundige zal zenden;
bepaalt dat de advocaat van de vrouw binnen twee weken na de datum van deze beschikking een afschrift van de processtukken ter beschikking van de deskundige zal stellen;
bepaalt dat partijen na ontvangst van de resultaten van het deskundigenonderzoek in de gelegenheid zullen worden gesteld om zich schriftelijk uit te laten over de resultaten van het onderzoek en dat het hof de zaak vervolgens zonder nadere behandeling ter zitting zal afdoen, tenzij het hof op verzoek van partijen, dan wel ambtshalve anders beslist;
houdt iedere beslissing, daaronder begrepen de definitieve beslissing over de kosten van het deskundigenonderzoek, aan.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.D.S.L. Bosch, voorzitter, G.M. van der Meer en J.P. Evenhuis, en is op 3 juni 2014 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.