Trb. 1980, 156, PbEG 1980, L 266/1
Hof Arnhem-Leeuwarden, 27-07-2021, nr. 200.254.668/01
ECLI:NL:GHARL:2021:7206, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
27-07-2021
- Zaaknummer
200.254.668/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2021:7206, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 27‑07‑2021; (Verwijzing na Hoge Raad)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:408, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2018:2165
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2021-0963
JAR 2021/212 met annotatie van Franssen, E.J.A.
JIN 2021/135 met annotatie van Smit, L.
TvPP 2021, afl. 5, p. 195
VAAN-AR-Updates.nl 2021-0963
Uitspraak 27‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Verwijzing na cassatie. Toepasselijk recht op arbeidsovereenkomsten van Hongaarse vrachtwagenchauffeurs in dienst van een Hongaarse zustervennootschap van een Nederlands transportbedrijf. Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:2165 Hof Den Bosch: ECLI:NL:GHSHE:2017:1874
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.254.668/01
(zaaknummer rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, 2912554/417;
zaaknummer Hoge Raad 17/03684)
zaaknummer gerechtshof ’s- Hertogenbosch 200.168.333
arrest van 27 juli 2021
in het geding zoals verwezen naar dit hof bij arrest van de Hoge Raad van
23 november 2018.
In de zaak van
de vennootschap naar Hongaars recht
Van den Bosch Transport Kft.,
voorheen geheten Silo-Tank Kft,
gevestigd te [plaats5] , Hongarije
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde, tevens eiseres in reconventie,
hierna: Silo-Tank,
advocaat: mr. O. Surquin, die kantoor houdt te Arnhem,
tegen
1. [geïntimeerde1] ,
wonende te [plaats1] , Hongarije
2. [geïntimeerde2] ,
wonende te [plaats2] , Hongarije,
hierna te noemen: [geïntimeerde2] ,
3. [geïntimeerde3],
wonende te [plaats3] , Hongarije,
4. [geïntimeerde4],
wonende te [plaats4] , Hongarije,
5. [geïntimeerde5],
wonende te [plaats1] , Hongarije,
6. [geïntimeerde6],
wonende te [plaats1] , Hongarije,
7. [geïntimeerde7],
wonende te [plaats1] , Hongarije,
8. [geïntimeerde8],
wonende te [plaats5] , Hongarije,
9. [geïntimeerde9],
wonende te [plaats2] , Hongarije,
10. [geïntimeerde10],
wonende te [plaats1] , Hongarije,
geïntimeerden,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen: [geïntimeerden] c.s.,
advocaat: mr. J.H. Mastenbroek, die kantoor houdt te Groningen.
1. Het verloop van het geding
1.1
Voor het verloop van het geding tot aan het arrest van de Hoge Raad van
23 november 2018, ECLI:NL:HR:2018:2165 (hierna: het verwijzingsarrest) verwijst het hof naar dat arrest. Bij het verwijzingsarrest heeft de Hoge Raad het arrest van het hof te 's-Hertogenbosch van 2 mei 2017 vernietigd en de zaak verwezen naar dit hof ter verdere behandeling en beslissing, een en ander met veroordeling van Silo-Tank in de kosten van het geding in cassatie.
1.2
[geïntimeerden] c.s. hebben Silo-Tank opgeroepen om voor dit hof verder te procederen en de zaak aangebracht op de rolziting van 26 februari 2019. Vervolgens hebben zij op 7 mei 2019 een memorie na verwijzing (met producties) genomen. Daarna heeft ook Silo-Tank een memorie na verwijzing (met producties) genomen op 16 juli 2019. Het hof heeft een comparitie gelast bij arrest van 27 augustus 2019. Deze comparitie heeft, in verband met de corona-epidemie, geen doorgang gevonden. In plaats daarvan hebben partijen op 28 juli 2020 schriftelijk gepleit. Vervolgens hebben [geïntimeerden] c.s. de stukken overgelegd en hebben partijen op 11 augustus 2020 arrest gevraagd.
2. Waar het in deze procedure over gaat
In deze zaak gaat het om de vraag welk recht van toepassing is op de arbeidsovereenkomst van een aantal Hongaarse vrachtwagenchauffeurs met een Hongaarse zustervennootschap van een Nederlands transportbedrijf. Het materiële achterliggende belang is of deze chauffeurs aanspraak hebben op loonbetaling overeenkomstig de Nederlandse normen.
Het hof komt tot het oordeel dat Nederlands recht van toepassing is. Wat dat voor de chauffeurs betekent moet eerst nog bij de rechtbank verder worden uitgeprocedeerd.
Het hof zal deze beslissing hierna motiveren.
3. De verdere beoordeling in het hoger beroep
Inleiding
3.1
[geïntimeerden] c.s. werkten in 2013 als internationaal vrachtwagenchauffeur. Zij hadden een in het Hongaars opgestelde arbeidsovereenkomst gesloten met Silo-Tank. Deze Hongaarse vennootschap is een zusterbedrijf van Van den Bosch Transporten B.V., gevestigd te Erp in Noord-Brabant (verder aan te duiden als VdBT). De heer [naam1] was bestuurder en eigenaar van VdBT en bestuurder van Silo-Tank. VdBT en Silo-Tank maakten voor hun planning, orderverwerking, administratie, inkoop van bankproducten, brandstof en ‘quality’ gebruik van Van den Bosch Company Services B.V. (verder VdB Services), een in Nederland gevestigde vennootschap.
3.2
VdBT viel in 2012-2013 onder de werking van de cao Goederenvervoer. Daarnaast was de cao Beroepsgoederenvervoer in de periode van 31 januari 2013 tot en met
31 december 2013 algemeen verbindend verklaard.
3.3
[geïntimeerden] c.s. hebben in november 2013 aanspraak gemaakt op betaling conform deze cao’s. Silo-Tank heeft hen daarna niet meer opgeroepen en bij brief van 11 februari 2014 met onmiddellijke ingang ontslagen.
De voorgaande beslissingen in deze procedure
3.4
[geïntimeerden] c.s. hebben bij inleidende dagvaarding van 19 februari 2014 aanspraak gemaakt op betaling van achterstallig loon, nader op te maken bij staat, met een aantal nevenvorderingen.
3.5
[geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat Silo-Tank gehouden is Nederlandse arbeidsvoorwaarden toe te passen op grond van, kort gezegd, artikel 6 EVO1.dan wel artikel 8 Rome I2.omdat Nederland hun gewone werkland was. Verder hebben zij zich beroepen op de Detacheringsrichtlijn3.op grond waarvan volgens hen ook Nederlandse arbeidsvoorwaarden van toepassing waren.
3.6
De kantonrechter heeft in zijn tussenvonnis van 8 januari 2015 overwogen dat ‑ ongeacht welk recht op de arbeidsovereenkomsten van toepassing is - op grond van de Detacheringsrichtlijn de basisarbeidsvoorwaarden die in het land van detachering gelden op grond van wet of algemeen verbindend verklaarde cao, van toepassing zijn, indien deze voor de werknemer gunstiger zijn. Vervolgens heeft de kantonrechter partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over onder meer de vraag welke arbeidsvoorwaarden te beschouwen zijn als ‘basisarbeidsvoorwaarden’ in de zin van de Detacheringsrichtlijn. De kantonrechter heeft tussentijds hoger beroep toegestaan.
3.7
Het hof ’s-Hertogenbosch heeft dit vonnis vernietigd bij arrest van 2 mei 2017. Volgens het hof ’s-Hertogenbosch was de Detacheringsrichtlijn niet van toepassing en was Hongaars recht op de arbeidsverhouding van [geïntimeerden] c.s. met Silo-Tank van toepassing omdat Hongarije hun gewone werkland was dan wel, in ieder geval, het land waarmee de arbeidsovereenkomsten het meest verbonden waren in de zin van artikel 6 lid 2 EVO dan wel artikel 8 lid 4 Rome I, waarbij het Hof ’s-Hertogenbosch heeft verwezen naar het Schlecker-arrest4.. De zaak werd naar de kantonrechter teruggewezen.
3.8
In cassatie heeft de Hoge Raad het arrest van het hof ’s-Hertogenbosch vernietigd bij arrest van 23 november 2018. Volgens de Hoge Raad heeft het hof ‘s-Hertogenbosch verzuimd in zijn beoordeling elk van de gezichtspunten te betrekken die volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) met name in aanmerking moeten worden genomen bij het vaststellen van het gewoonlijke werkland en heeft het hof ’s-Hertogenbosch ook bij het oordeel dat de arbeidsovereenkomsten in ieder geval nauwer met Hongarije verbonden zijn, een aantal door [geïntimeerden] c.s. gestelde omstandigheden niet kenbaar als relevante gezichtspunten in de beoordeling betrokken. De toepasselijkheid van de Detacheringsrichtlijn heeft de Hoge Raad verder buiten beschouwing gelaten omdat deze alleen relevant is als Hongarije als het gewone werkland moet worden aangemerkt.
Het beroep op schorsing van de procedure wegens beweerdelijk overlijden van [geïntimeerde2]
3.9
Silo-Tank heeft in haar memorie na verwijzing aangevoerd dat geïntimeerde [geïntimeerde2] rond 25 mei 2018 zou zijn overleden en dat de procedure op voet van artikel 225 Rv geschorst moet worden.
3.10
Het hof verwerpt dit beroep. Al aangenomen dat [geïntimeerde2] is overleden – [geïntimeerden] c.s. hebben zich daarover niet uitgelaten – geldt dat uitsluitend de rechtsopvolgers van de overleden partij het recht hebben om overeenkomstig artikel 225 lid 2 Rv de schorsing van de procedure in te roepen wegens dat overlijden. De wederpartij – dus Silo-Tank – komt dit recht niet toe.5.
Het procesrechtelijke beoordelingskader na het verwijzingsarrest van de Hoge Raad
3.11
Na de verwijzing door de Hoge Raad moet het hof de zaak behandelen in de stand waarin deze verkeerde toen het vernietigde arrest van hof ’s-Hertogenbosch werd gewezen. Dit brengt mee dat partijen in beginsel geen nieuwe feiten, stellingen of rechtsgronden meer mogen aanvoeren, geen nieuwe bewijsaanbiedingen mogen doen en de grenzen van de rechtsstrijd na cassatie niet mogen overschrijden. Bovendien strekken de door hof ’s-Hertogenbosch gegeven beslissingen die in cassatie niet of tevergeefs zijn bestreden en de door de Hoge Raad gegeven beslissingen, voor deze beoordeling na verwijzing tot uitgangspunt.
3.12
Op grond van deze uitgangspunten gaat het hof voorbij aan het standpunt van
Silo-Tank dat de arbeidsovereenkomsten van [geïntimeerden] c.s. een (indirecte) rechtskeuze voor Hongaars recht zouden bevatten. Immers hof ’s-Hertogenbosch heeft in rechtsoverweging 3.10 van het arrest van 2 mei 2017 geoordeeld dat partijen geen rechtskeuze als bedoeld in artikel 3 Rome I/EVO hebben gemaakt. Dat oordeel is in cassatie niet bestreden en de Hoge Raad heeft het ontbreken van een rechtskeuze ook in rechtsoverweging 3.1 onder (v) gememoreerd.
De beoordeling van het gewone werkland
3.13
Het hof moet aan de hand van het door de Hoge Raad uit de rechtspraak van het HvJEU gedestilleerde criterium, eerst vaststellen of en zo ja welk land als het gewone werkland kan worden aangewezen.
De Hoge Raad overwoog (onder 3.4.6):
Het criterium van het gewoonlijke werkland wordt aldus verstaan dat het gaat om het land “waar of van waaruit de werknemer, rekening gehouden met alle elementen die deze werkzaamheid kenmerken, het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult” (arrest Koelzsch, punt 50; …). Om vast te stellen in of vanuit welk land de werknemer het belangrijkste deel van zijn verplichtingen jegens zijn werkgever vervult, dient de rechter “met name” te onderzoeken in welk land zich de plaats bevindt van waaruit de werknemer zijn transportopdrachten verricht, instructies voor zijn opdrachten ontvangt en zijn werk organiseert, alsmede de plaats waar zich de arbeidsinstrumenten bevinden; verder moet de rechter nagaan in welke plaatsen het vervoer hoofdzakelijk wordt verricht, in welke plaatsen de goederen worden gelost en naar welke plaats de werknemer na zijn opdrachten terugkeert (arrest Koelzsch, punt 49).
Deze door het HvJEU gegeven opsomming van gezichtspunten is niet limitatief. De rechter moet immers rekening houden met “alle elementen die de werkzaamheid van de werknemer kenmerken” (arrest Koelzsch, punten 48 en 50). Wel komt veel gewicht toe aan de gezichtspunten die volgens het HvJEU “met name” moeten worden onderzocht. De rechter dient in elk geval die door het HvJEU genoemde gezichtspunten in zijn beoordeling te betrekken.
Het hof zal de eerst ingaan op deze gezichtspunten die de rechter met name moet onderzoeken
Van waaruit worden de transportopdrachten verricht?
3.14
[geïntimeerden] c.s. verrichtten gedurende hun dienstverband met Silo Trans voornamelijk transportopdrachten in (Noord-)West Europa. In verreweg de meeste gevallen begon en eindigde hun serie vervoersopdrachten in Nederland. Daar stonden de vrachtwagens klaar en vanuit Nederland vertrokken zij weer naar hun woonplaats. Silo-Tank wil ingang doen vinden dat de opdrachten in Hongarije begonnen, omdat Silo-Tank de aanreistijd van
[geïntimeerden] c.s. vanuit hun woonplaatsen in Hongarije naar de opstapplaats en de terugreistijd van de afstapplek terug naar hun woonplaats als werktijd aanmerkte. Het hof verwerpt die stelling. Het werk van [geïntimeerden] c.s. was het chaufferen op een vrachtwagen gedurende internationale ritten, niet het reizen naar de plek van waaruit de rit met de vrachtwagen begon of het terugreizen vanaf de afstapplek. Dat zij voor hun reisuren betaald werden maakt niet dat daarmee hun werk begon in hun woonplaats. Daarbij komt nog dat [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd dat zij formeel wel voor hun reisuren werden betaald, maar dat zij daar feitelijk niet beter van werden omdat de daadwerkelijk op de vrachtwagen gereden uren (overuren) niet uitbetaald werden.
3.15
Silo-Tank heeft daarnaast gesteld dat [geïntimeerden] c.s. vanaf 2013 niet of nauwelijks meer in Nederland opstapten, wisselden of afstapten. Dit verdraagt zich niet goed met het hiervoor ingenomen standpunt over de uitbetaling van reisuren naar Nederland. Ook het hof ’s-Hertogenbosch is ervan uitgegaan dat de ritten werden uitgevoerd vanuit Nederland en daar ook weer eindigden6.. Silo-Tank heeft ook geen stukken in het geding gebracht die het standpunt ondersteunt dat de ritten niet in Nederland begonnen en eindigden. Haar aanbod om dat alsnog te doen is te laat. Silo-Tank heeft overigens bij haar antwoordmemorie een analyse van de ritten van een drietal Hongaarse chauffeurs in september 2012 overgelegd, een maand waarvan zij zelf stelt dat deze als representatief geldt. Daaruit blijkt dat het aan- en afkoppelen aan het begin en het eind van een serie ritten toch meestal in Nederland is.
3.16
Wat Silo-Tank heeft opgemerkt over de wijze waarop haar Hongaarse chauffeurs hebben gewerkt ná 11 februari 2014 is voor de beoordeling van deze zaak niet van belang.
Van waaruit worden de opdrachten verstrekt en het werk georganiseerd?
3.17
De planning van de transporten vond feitelijk vanuit Erp plaats. “Deze regie functie in de supply chain is gecentraliseerd in Erp”, aldus Silo-Tank zelf (conclusie van antwoord tevens houdende eis in reconventie sub 7). Silo-Tank erkent ook dat de instructies over de transportopdracht (laad- en losadressen) vanuit Nederland gegeven werden, rechtstreeks aan de desbetreffende chauffeur. Het hof gaat voorbij aan de stelling van Silo-Tank dat deze instructies formeel aan Silo-Tank werden gegeven en alleen werden doorgezonden aan de desbetreffende chauffeur. Dit doet er immers niet aan af dat de feitelijke instructies voor de chauffeurs uit Nederland kwamen. Bij inleidende dagvaarding (productie 6) is een dergelijke instructie, gericht aan [geïntimeerde1] van 5 augustus 2013 overgelegd. Dat de routing in 2019 anders was met een tussengeschoven charterportal – waarvan Silo-Tank bij haar antwoordmemorie een voorbeeld heeft overgelegd – is daarbij niet van belang.
Verder staat vast dat ook een aantal algemene zaken zoals de administratie, de planningssoftware, de “Maut” (tolheffing) voor de Duitse snelwegen vanuit VdB Services werd geregeld, die in de relevante periode in Nederland was gevestigd. Verder hebben
[geïntimeerden] c.s. erop gewezen dat mevrouw [naam2] , die in de relevante periode de HRM-taken binnen het concern voor haar rekening nam en leidinggaf aan de chauffeurs, in [plaats6] woonde en daar (hoofdzakelijk) werkte.
Waar bevonden zich de arbeidsinstrumenten?
3.18
De vrachtwagens waarmee [geïntimeerden] c.s. hun transportopdrachten verrichtten, werden aan hen in Nederland (Erp) ter beschikking gesteld; daar was in de relevante periode de wisselplaats en werden de vrachtwagens gereed gemaakt voor de volgende rit.
Volgens Silo-Tank beschikten de vrachtwagens over een Hongaars kenteken en behoorden ze tot het ondernemingsvermogen van Silo-Tank. Bewijsstukken voor die stelling heeft het hof niet aangetroffen. Maar dan nog: de vrachtwagens stonden aan [geïntimeerden] c.s. ter beschikking in en vanuit Erp.
Waar werd het vervoer hoofdzakelijk verricht?
3.19
[geïntimeerden] c.s. verrichtten in de relevante periode hoofdzakelijk transportopdrachten in Noord-West Europa. Silo-Tank heeft (bij akte overlegging producties voor het pleidooi van
5 april 2016) een overzicht verstrekt van het aantal gereden kilometers binnen Nederland door [geïntimeerden] c.s. in de volgens haar representatieve periode september 2012. Dit komt neer op 18,6 % van het totaal aantal gereden kilometers. Uit de door Silo-Tank in het geding gebrachte gegevens blijkt niet dat [geïntimeerden] c.s. hun transportopdrachten hoofdzakelijk in één ander land in Europa uitvoerden. Het aantal kilometers dat zij in Hongarije reden was in de desbetreffende periode verwaarloosbaar klein.
Waar werden de goederen gelost?
3.20
Uit de verstrekte gegevens blijkt dat de vervoerde goederen op diverse plaatsen in (Noord-West) Europa werden gelost, meestal buiten Nederland en blijkens de overgelegde gegevens nooit in Hongarije.
Gewone werkland – slotsom
3.21
Het hof oordeelt dat een aantal van de hiervoor besproken gezichtspunten, waar het de organisatie van de transportopdrachten betreft, duidelijk naar Nederland wijzen als het gewone werkland. Een aantal andere zijn wat minder uitgesproken, maar er zijn geen relevante gezichtspunten die wijzen op een specifiek ander land - en dus ook niet op Hongarije - als het gewone werkland. Ook de andere aspecten die partijen nog hebben aangedragen wijzen meer op Nederland als het gewone werkland:
- -
Loonbetaling gebeurde weliswaar in Hongaarse valuta (forint) vanaf een rekening bij de ING die op naam van Silo-Tank stond, maar de banklicentie van deze rekening, die aan de andere rekeningen van VdBT en VdB Services was gekoppeld, stond op naam van VdBT;
- -
Ziekmeldingen en verlofaanvragen van Hongaarse chauffeurs vonden (ook) plaats bij VdBT en
- -
De brandstofpas die de chauffeurs gebruikten om te tanken stond op naam van VdBT.
Het hof merkt daarom Nederland aan als het gewone werkland.
Zijn de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden met een ander land dan Nederland?
3.22
Het hof moet vervolgens beoordelen of er factoren zijn die maken dat de arbeidsovereenkomsten nauwer verbonden zijn met een ander land dan het gewone werkland, zodanig dat het recht van het gewone werkland buiten toepassing moet worden gelaten en het recht van dat andere land de arbeidsovereenkomsten beheerst. Volgens de rechtspraak van het HvJEU moet daarbij rekening worden gehouden met alle factoren die de arbeidsbetrekking kenmerken. Belangrijke factoren zijn in welk land de werknemer belastingen en heffingen op inkomsten uit arbeid betaalt, en in welk land hij is aangesloten bij de sociale zekerheid en bij de verschillende pensioen-, ziektekostenverzekerings- en invaliditeitsregelingen. Bovendien dient de rechter rekening te houden met alle omstandigheden van de zaak, zoals met name de criteria betreffende de vaststelling van het salaris en de andere arbeidsvoorwaarden.7.
3.23
[geïntimeerden] c.s. zijn Hongaarse chauffeurs en waren in de relevante periode woonachtig in Hongarije, daar belastingplichtig en aangesloten voor de sociale zekerheid en andere relevante verzekeringen. De vaststelling van hun loon gebeurde formeel door Silo-Tank, maar feitelijk door VdBT waarbij het hof wijst op de onder 3.21 genoemde omstandigheden betreffende de invloed van VdBT op loonbetaling en wijze van ziekmelding, de rol van mevrouw [naam2] als HRM-functionaris die in [plaats6] verbleef en (hoofdzakelijk) werkte en op de positie van [naam1] in Silo-Tank.
Het feit dat [geïntimeerden] c.s. belasting en premies betaalden in Hongarije was bovendien niet het gevolg van een keuze voor dat land als werkland, maar enkel en alleen het gevolg van het feit dat zij daar woonden. De werkzaamheden waren immers, zoals hiervoor uiteengezet, het meest verbonden met Nederland. Dat Silo-Tank in Hongarije gevestigd was vond zijn grondslag evenmin in de verbondenheid van de werkzaamheden met Hongarije.
Al met al zijn er dus onvoldoende redenen om de arbeidsovereenkomsten te laten beheersen door het Hongaarse recht in plaats van het Nederlandse recht als het recht van het gewone werklandTen aanzien van de premies voor de sociale voorzieningen tekent het hof daarbij
nog aan dat, zoals [geïntimeerden] c.s. hebben aangevoerd, niet vaststaat dat de heffing van Hongaarse sociale zekerheidspremies in dit geval geheel juist is geweest, gelet op de bepalende rol van VdBT op de inhoud van de arbeidsrelatie.8.Afweging van alle omstandigheden van het geval brengt het hof tot het oordeel dat de arbeidsrelatie met [geïntimeerden] c.s. beheerst wordt door het Nederlandse recht als het recht van het gewone werkland.
3.24
Aangezien het hof van oordeel is dat Nederland het gewone werkland is komt het hof niet toe aan de vraag of Nederland het tijdelijke werkland is onder toepassing van de Detacheringsrichtlijn. De daarop betrekking hebbende stellingen van partijen kan het hof dan ook verder onbesproken laten.9.
De slotsom
3.25
De grieven, gericht tegen het tussenvonnis van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 8 januari 2015, treffen per saldo geen doel. Het hof zal dat vonnis, onder aanpassing van gronden (gelet op de niet in cassatie bestreden vaststellingen van het hof ’s-Hertogenbosch en gelet op de afwijkende motivering waarom het Nederlandse recht op de arbeidsovereenkomsten van [geïntimeerden] c.s. van toepassing is) bekrachtigen en de zaak terugwijzen naar de kantonrechter, waarbij [geïntimeerden] c.s. hun vorderingen nader dienen te concretiseren zoals de kantonrechter al had overwogen.
3.26
Het hof zal Silo-Tank aanmerken als de in appel in het ongelijk te stellen partij en haar in de kosten van de procedure veroordelen, te begroten op
- -
het van [geïntimeerden] c.s. geheven griffierecht
- -
5 punten naar tarief II (memorie van antwoord, pleidooi, memorie na verwijzing en schriftelijk pleidooi) voor salaris van de advocaat) neerkomende op € 5.570,-
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep na verwijzing:
bekrachtigt, onder aanpassing van gronden, het vonnis van de kantonrechter te ’s-Hertogenbosch van 8 januari 2015 en verwijst de zaak terug naar de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’-s Hertogenbosch voor verdere berechting;
veroordeelt Silo-Tank in de kosten van het hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerden] c.s., te begroten op € 1615,- aan verschotten en op € 5.570,- aan salaris voor de advocaat en verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af wat meer of anders is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mr. J.H. Kuiper, mr. K. Mans en mr. W.P.M. ter Berg, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op
27 juli 2021.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 27‑07‑2021
Verordening (EG) nr. 593/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (Rome I) (PbEU 2008, L 177/6
Richtlijn 96/71/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1996betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers met het oog op het verrichten van diensten (PbEG 1997,L 18/1)
HvJ 12 september 2013 C-64/12 inzake Schlecker tegen Boedeker, ECLI:EU:C:2013:551
HR 8 januari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AG4307, NJ 1982, 136
Rov 3.11 van het arrest van 2 mei 2017
HvJEU 12 september 2013, zaak C-64/12, ECLI:EU:C:2013:551 (Schlecker), punten 40 en 41.
HvJEU 16 juli 2020, nr. C-610/18, ECLI:EU:C:2020:565 punt 80.
Zie de conclusie van AG Drijber ECLI:NL:PHR:2018:942 onder 4.15.