GiEA Sint Maarten, 20-11-2019, nr. SXM201801263
ECLI:NL:OGEAM:2019:123
- Instantie
Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten
- Datum
20-11-2019
- Zaaknummer
SXM201801263
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:OGEAM:2019:123, Uitspraak, Gerecht in eerste aanleg van Sint Maarten, 20‑11‑2019; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
NTFR 2020/222 met annotatie van drs. J. van der Laan, mr. J.P.W.H.T. Becks
Uitspraak 20‑11‑2019
Inhoudsindicatie
Uitspraak van 20 november 2019, BBZ nr. SXM201801263 Op het aanslagbiljet BBO is een onjuist tijdvak vermeld. Belanghebbende wist dat de naheffingsaanslag betrekking had op de jaren 2012 tot en met 2015 en niet alleen op de maand december 2015. Bovendien is de vermelding van het onjuiste tijdvak het gevolg van een administratieve vergissing. Dit brengt mee dat de vermelding van het onjuiste tijdvak op een duidelijke, voor belanghebbende kenbare, vergissing berustte. De vermelding van het onjuiste tijdvak leidt derhalve niet tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag. Belanghebbende exploiteert een resort in Sint Maarten. Zij heeft met Inc USA afspraken gemaakt over de renovatie van het resort. Inc USA heeft geen BBO betaald over de aan belanghebbende geleverde prestaties. De inspecteur past de verleggingsregeling van art. 11, lid 2, letter BBO toe en legt de naheffingsaanslag BBO op aan belanghebbende. Het Gerecht stelt voorop dat voor de heffing van BBO van belang is tussen welke partijen een rechtsbetrekking is ontstaan. Vanaf 2013 bestaat niet langer een rechtsbetrekking tussen belanghebbende en Inc USA, maar tussen belanghebbende en een in Sint Maarten gevestigde zustervennootschap van Inc USA. Nu de zustermaatschappij in Sint Maarten is gevestigd, kan de verleggingsregeling geen toepassing vinden.
Partij(en)
Uitspraak van 20 november 2019
BBZ nr. SXM201801263
GERECHT IN EERSTE AANLEG VAN SINT MAARTEN
UITSPRAAK
op het beroep in de zin van de
Landsverordening op het beroep in belastingzaken 1940 van:
X B.V., gevestigd te Sint Maarten,
belanghebbende,
gericht tegen:
DE INSPECTEUR DER BELASTINGEN, zetelend te Sint Maarten,
de Inspecteur.
1. PROCESVERLOOP
1.1
Aan belanghebbende is op 17 november 2015 een naheffingsaanslag in de belasting op bedrijfsomzetten (BBO) over het tijdvak december 2015 opgelegd van NAf 1.780.000.
1.2
Belanghebbende heeft op 12 januari 2016 daartegen bezwaar gemaakt.
1.3
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 31 juli 2018 de naheffingsaanslag gehandhaafd.
1.4
Belanghebbende heeft op 28 september 2018 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Daarbij is NAf 150 aan griffierecht betaald.
1.5
De Inspecteur heeft op 30 januari 2019 een verweerschrift ingediend.
1.6
Op verzoek van het Gerecht heeft de Inspecteur op 4 november 2019 nadere stukken toegestuurd.
1.7
De zitting heeft plaatsgevonden op 8 november 2019 te Philipsburg. Namens belanghebbende zijn verschenen mr. A van Y en B, vergezeld van C, D en E. Namens de Inspecteur zijn verschenen mr. F en G. Beide partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en ingebracht. Tevens hebben beide partijen producties ingebracht.
2. FEITEN
2.1
Belanghebbende exploiteert een resort in Sint Maarten.
2.2
In de jaren 2012 tot en met 2015 heeft een grootschalige renovatie plaatsgevonden van het resort en de daartoe behorende appartementen. Tot de renovatiewerkzaamheden behoren onder meer de levering en installatie van keukens, badkamers en woninginrichting.
2.3
Belanghebbende was in 2011 in contact gekomen met H. Laatstgenoemde is enig aandeelhouder van Z Inc. (hierna: Z), een in de Verenigde Staten gevestigde vennootschap. Uit dat contact is de mondelinge afspraak voortgekomen dat Z renovatiewerkzaamheden bij belanghebbende zou gaan verrichten.
2.4
In februari 2012 heeft Z de vennootschap W NV (hierna: W) opgericht, een in Sint Maarten gevestigde vennootschap. Het vestigingsadres van W is het adres van het resort. Enig aandeelhouder van W is IF, de echtgenote van JF. W is op 14 december 2015 in liquidatie getreden.
2.5
In het jaar 2012 zijn de offertes en facturen ter zake van de renovatiewerkzaamheden aan belanghebbende verstuurd door Z. Op de facturen is het rekeningnummer van Z in de Verenigde Staten vermeld.
2.6
Van 2013 tot en met 2015 zijn nagenoeg alle offertes en facturen ter zake van de renovatiewerkzaamheden afkomstig van W. Ook op deze facturen is het rekeningnummer van Z in de Verenigde Staten vermeld.
2.7
Namens Z hebben K en L – in de hoedanigheid van zogenoemde ‘on-site projectmanagers’ – leiding gegeven aan de renovatiewerkzaamheden. Na oprichting van W zijn zij in dienst getreden bij W.
2.8
De renovatiewerkzaamheden zijn verricht voor een vergoeding van in totaal USD 17.532.517 (NAf 31.207.880). Deze vergoeding is als volgt samengesteld:
Jaar | Arbeid (USD) | Materialen (USD) | Totaal (USD) |
2012 | 1.169.470 | 3.134.221 | 4.303.691 |
2013 | 1.494.208 | 4.018.769 | 5.512.978 |
2014 | 1.505.909 | 3.742.059 | 5.247.968 |
2015 | 740.363 | 1.727.515 | 2.467.879 |
Totaal | 4.909.952 | 12.622.565 | 17.532.517 |
2.9
Voor de aan belanghebbende verrichte prestaties is geen BBO op aangifte voldaan.
2.10
De Inspecteur neemt het standpunt in dat nu Z de verschuldigde BBO niet heeft voldaan, deze belasting op grond van de verleggingsregeling van artikel 11, lid 2, letter b van de Landsverordening belasting op bedrijfsomzetten (LBBO) van belanghebbende kan worden geheven.
2.11
De Inspecteur heeft op 17 november 2015 aan belanghebbende een naheffingsaanslag BBO opgelegd van NAf 1.780.000. Deze aanslag is als volgt berekend: 5% van USD 20.000.000, ofwel USD 1.000.000 (NAf 1.780.000). Op het aanslagbiljet is als tijdvak waarover wordt nageheven vermeld ‘december 2015’. De naheffingsaanslag heeft betrekking op de belasting die in de jaren 2012 tot en met 2015 werd verschuldigd.
3. GESCHIL
3.1
In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.
3.2
Belanghebbende heeft aangevoerd dat op het aanslagbiljet als tijdvak december 2015 is vermeld, dat de naheffingsaanslag echter betrekking heeft op de jaren 2012 tot en met 2015, en dat dit meebrengt dat de naheffingsaanslag vernietigd dan wel verminderd dient te worden.
3.3
Verder heeft belanghebbende betoogd dat de verleggingsregeling geen toepassing kan vinden omdat ofwel de prestaties zijn verricht door een in Sint Maarten gevestigde vaste inrichting van Z, ofwel door de in Sint Maarten gevestigde (zuster)vennootschap W.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de naheffingsaanslag. De Inspecteur concludeert tot vermindering van de naheffingsaanslag tot een bedrag van 5% van USD 17.532.517, ofwel USD 876.625 (NAf 1.560.394).
4. OVERWEGINGEN
Vermelding onjuist tijdvak
4.1
Ingevolge artikel 10, lid 1 LBBO wordt BBO verschuldigd op de tijdstippen waarop de vergoedingen voor de prestaties geheel of gedeeltelijk worden ontvangen.
4.2
Zoals de Hoge Raad in diverse arresten heeft overwogen, maakt het op een aanslagbiljet vermelde tijdvak van naheffing een zo wezenlijk onderdeel daarvan uit, dat niet kan worden toegestaan dat belasting, verschuldigd wegens feiten gelegen buiten dat tijdvak, in de naheffingsaanslag worden begrepen. Dit is slechts anders indien de op het aanslagbiljet voorkomende vermelding van het tijdvak van naheffing op een duidelijke, ook voor de belastingplichtige kenbare, vergissing berust (vgl. HR 17 maart 2006, nr. 41558, ECLI:NL:HR:2006:AV5028).
4.3
Op het aanslagbiljet, met dagtekening 17 november 2015, is als tijdvak waarover wordt nageheven vermeld ‘december 2015’. De naheffingsaanslag heeft evenwel betrekking op de belasting die in de jaren 2012 tot en met 2015 werd verschuldigd.
4.4
Belanghebbende heeft ter zitting desgevraagd verklaard dat door de eerdere besprekingen met de Inspecteur zij wist dat de onderhavige naheffingsaanslag betrekking had op de belasting die in de jaren 2012 tot en met 2015 werd verschuldigd. Bovendien acht het Gerecht de stelling van de Inspecteur aannemelijk dat de vermelding van het onjuiste tijdvak op het aanslagbiljet louter het gevolg is van een administratieve vergissing en dat zonder die vergissing een juist tijdvak zou zijn vermeld. Naar het oordeel van het Gerecht brengt het vorenstaande mee dat de vermelding van het tijdvak december 2015 op een duidelijke, voor belanghebbende kenbare, vergissing berustte. Anders dan belanghebbende voorstaat, leidt de vermelding van het onjuiste tijdvak derhalve niet tot vernietiging of vermindering van de naheffingsaanslag.
Verleggingsregeling
4.5
Ingevolge artikel 2, letter b LBBO wordt onder meer BBO geheven over bedrijfsomzetten die door buiten Sint Maarten gevestigde ondernemers in het kader van hun onderneming worden gerealiseerd door het leveren van goederen en het verrichten van diensten, voor zover i) de leveringen zijn verricht binnen Sint Maarten; dan wel ii) de diensten worden genoten binnen Sint Maarten.
4.6
In artikel 5, lid 1 LBBO is bepaald dat de plaats waar de bedrijfsomzet wordt gerealiseerd, de plaats is waar de ondernemer die de bedrijfsomzet realiseert, is gevestigd dan wel een vaste inrichting heeft van waaruit hij leveringen van goederen of diensten in het kader van zijn onderneming verricht.
4.7
Blijkens artikel 5, lid 3 LBBO worden buiten Sint Maarten gevestigde ondernemers die in artikel 2, letter b, bedoelde gevallen leveringen en diensten verrichten aan een binnen Sint Maarten gevestigde afnemer, geacht voor deze prestaties domicilie te hebben gekozen ter inspectie van de Belastingdienst.
4.8
Ingevolge artikel 11, lid 1 LBBO wordt de BBO geheven van de ondernemer die de bedrijfsomzet realiseert. In afwijking daarvan wordt de BBO in artikel 5, lid 3, bedoelde gevallen, geheven van de afnemer, voorzover deze een binnen Sint Maarten gevestigde ondernemer is, indien de buiten Sint Maarten gevestigde ondernemer de verschuldigde BBO niet op aangifte heeft voldaan.
Vaste inrichting
4.9
Tussen partijen is niet in geschil dat Z een vaste inrichting in Sint Maarten heeft gehad ter zake van de renovatiewerkzaamheden die door Z zijn verricht. Het Gerecht sluit zich daarbij aan, nu de feiten erop wijzen dat Z heeft beschikt over een duurzame inrichting op het resort van waaruit de renovatiewerkzaamheden werden uitgevoerd.
4.10
Het vorenstaande brengt mee dat de bedrijfsomzetten ter zake van zowel de leveringen van de goederen als de verrichte diensten, op grond van 5, lid 1 LBBO in Sint Maarten zijn gerealiseerd en aldaar zijn belast. De vraag of de verrichte prestaties als één ondeelbare economische prestatie kunnen worden aangemerkt, en zo ja, of deze prestatie dan als de levering van goederen of het verrichten van diensten moet worden aangemerkt, behoeft dan geen beantwoording.
4.11
Anders dan belanghebbende betoogt, staat de aanwezigheid van een vaste inrichting in Sint Maarten niet in de weg aan toepassing van de verleggingsregeling. De verleggingsregeling van artikel 11, lid 2, letter b, in samenhang met artikel 5, lid 3 LBBO kan blijkens de tekst van deze bepalingen immers ook toepassing vinden ten aanzien van buiten Sint Maarten gevestigde ondernemers met een vaste inrichting in Sint Maarten. Nu tussen partijen niet in geschil is dat Z buiten Sint Maarten is gevestigd, kan de verleggingsregeling toepassing vinden.
Rechtsbetrekking
4.12
Voor de heffing van BBO is van belang tussen welke partijen een rechtsbetrekking is ontstaan (vgl. HR 13 januari 2012, nr. 10/04661, ECLI:NL:HR:2012:BV0644).
4.13
Belanghebbende betoogt dat vanaf 2013 niet langer een rechtsbetrekking bestaat tussen belanghebbende en Z, maar tussen belanghebbende en de in Sint Maarten gevestigde (zuster)vennootschap W. Op grond van deze rechtsbetrekking heeft W vanaf 2013 prestaties jegens belanghebbende verricht tegen een vergoeding, welke prestaties bestaan in de leveringen van de bouwmaterialen en het keuken- en badkamermeubilair, alsmede in het verrichten van de feitelijke bouwhandelingen. Nu W in Sint Maarten is gevestigd, kan de verleggingsregeling van artikel 11, lid 2, letter b, LBBO geen toepassing vinden, aldus belanghebbende.
4.14
Dit betoog van belanghebbende slaagt. Redengevend daarvoor is dat van 2013 tot en met 2015 de afspraken over de uit te voeren renovatiewerkzaamheden zijn gemaakt met W, dat deze afspraken zijn neergelegd in offertes van W, dat de facturen ter zake van de renovatiewerkzaamheden afkomstig zijn van W, dat de leiding van de renovatiewerkzaamheden in handen is van twee werknemers van W (K en L) en dat W feitelijk is gevestigd op het resort waar de renovatiewerkzaamheden hebben plaatsvinden. Dat op voornoemde facturen het rekeningnummer van Z in de Verenigde Staten is vermeld, doet niet eraan af dat vanaf 2013 een rechtsbetrekking tot stand is gekomen tussen belanghebbende en W. Nu W in Sint Maarten is gevestigd, kan de verleggingsregeling vanaf 2013 geen toepassing vinden.
Slotsom
4.15
Het vorenstaande brengt mee dat de onderhavige naheffingsaanslag uitsluitend betrekking kan hebben op de bedrijfsomzet die Z in het jaar 2012 heeft gerealiseerd ter zake van de bij belanghebbende verrichte renovatiewerkzaamheden. De naheffingsaanslag dient dan ook te worden verminderd tot een bedrag van 5% van USD 4.303.691, ofwel USD 215.184 (NAf 383.028). In artikel 6 LBBO kan geen grond worden gevonden voor de door belanghebbende voorgestane berekeningswijze van 5/105 van USD 4.303.691.
4.16
Het beroep dient gegrond te worden verklaard.
5. PROCESKOSTENVERGOEDING EN GRIFFIERECHT
5.1
Ingevolge artikel 15, lid 1 van de Landsverordening op het beroep in belastingzaken (LBB) worden de kosten vergoed die de belastingplichtige in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
5.2
In artikel 15, lid 2, LBB is bepaald dat de regels over de (hoogte van de) proceskostenvergoeding bij of krachtens landsbesluit worden vastgesteld. Dat is nog niet gebeurd. Het Gerecht zal daarom aansluiten bij het Besluit proceskosten bestuursrecht, AB13, GT no. 512 (voorheen PB 2001, no. 127) (vgl. GHvJ 21 juni 2017, nr. CUR2016H00008, ECLI:NL:OGHACMB:2017:54).
5.3
In artikel 1 van dit Besluit zijn de kosten vermeld die voor vergoeding in aanmerking komen, waaronder de kosten van door een derde verleende beroepsmatige bijstand. Deze kosten kunnen worden berekend op NAf 1.400 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, waarde per punt NAf 700, wegingsfactor 1).
5.4
Ingevolge artikel 2, lid 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht kan in bijzondere omstandigheden van een forfaitaire proceskostenvergoeding worden afgeweken. Anders dan belanghebbende voorstaat, vindt het Gerecht echter geen aanleiding voor een integrale vergoeding van de door belanghebbende gemaakte kosten van rechtsbijstand. De Inspecteur treft immers niet het verwijt dat hij een belastingaanslag heeft opgelegd of uitspraak heeft gedaan terwijl op dat moment duidelijk is dat die belastingaanslag of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vgl. HR 13 april 2007, nr. 41.235, ECLI:NL:HR:2007:BA2802). Evenmin is sprake van in vergaande mate onzorgvuldig handelen door de Inspecteur (vgl. HR 4 februari 2011, nr. 09/02123, ECLI:NL:HR:2011:BP2975).
5.5
Verder dient de Inspecteur op grond van artikel 18, lid 5, LBB het betaalde griffierecht van NAf 150 aan belanghebbende te vergoeden.
6. DE BESLISSING
Het Gerecht:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van NAf 383.028;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van NAf 1.400; en
- draagt de Inspecteur op het door belanghebbende betaalde griffierecht van NAf 150 te vergoeden.
Deze uitspraak is gegeven door mr. dr. A.J.H. van Suilen, rechter, en is uitgesproken op 20 november 2019, in tegenwoordigheid van de griffier M.M.M. Faro MSc.
De griffier, De rechter,
Afschriften zijn per post/ per e-mail op ………………………… aan partijen verzonden.
HOGER BEROEP
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen twee maanden na de verzenddatum hoger beroep instellen bij:
Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie (belastingkamer)
Frontstreet 58 (The Courthouse)
Philipsburg
Sint Maarten
U wordt verzocht bij het indienen van het beroepschrift het volgende in acht te nemen:
1. Leg bij het beroepschrift een afschrift over van deze uitspraak;
2. Onderteken het beroepschrift en vermeld het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener,
b. de dagtekening,
c. waartegen u in beroep komt,
d. waarom u het niet eens bent met deze uitspraak (de gronden van het hoger beroep).
Partijen hebben ook de mogelijkheid het ondertekende beroepschrift per e-mail in te dienen bij de griffie van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie:
Voor het instellen van hoger beroep is een griffierecht van NAf 300 verschuldigd.