NJB 2013/2262
Veroordeling wegens houden pluimvee in strijd met Meststoffenwet: de stelling in casu dat dat de consequenties voor verdachte van (wijziging van de) Meststoffenwet een ʻindividual and excessive burdenʼ in de zin van art. 1 Eerste Protocol EVRM zijn is onjuist, nu die consequenties (namelijk het geen aanspraak kunnen maken op enig pluimveerecht) niet een gevolg zijn van de (wijziging van de) Meststoffenwet maar van het nalaten door de verdachte zelf
HR 08-10-2013, ECLI:NL:HR:2013:906
- Instantie
Hoge Raad (Strafkamer)
- Datum
8 oktober 2013
- Magistraten
Mrs. A.J.A. van Dorst, B.C. de Savornin Lohman en V. van den Brink
- Zaaknummer
12/04213 E
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
Agrarisch recht (V)
- Brondocumenten
ECLI:NL:HR:2013:906, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 08‑10‑2013
ECLI:NL:PHR:2013:909, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 20‑08‑2013
- Wetingang
Essentie
Veroordeling wegens houden pluimvee in strijd met Meststoffenwet: de stelling in casu dat dat de consequenties voor verdachte van (wijziging van de) Meststoffenwet een ʻindividual and excessive burdenʼ in de zin van art. 1 Eerste Protocol EVRM zijn is onjuist, nu die consequenties (namelijk het geen aanspraak kunnen maken op enig pluimveerecht) niet een gevolg zijn van de (wijziging van de) Meststoffenwet maar van het nalaten door de verdachte zelf
Uitspraak
Inleiding:
Verdachte is veroordeeld ingevolge art. 20 Meststoffenwet omdat hij – kort gezegd – opzettelijk, op een bedrijf gemiddeld in het kalenderjaar 2006 en het kalenderjaar 2007 ... Verder lezen? Log in om dit document te bekijken.