Einde inhoudsopgave
Overleveringswet
Artikel 35 [Feitelijke overlevering]
Geldend
Geldend vanaf 01-10-2024
- Redactionele toelichting
De titel van het inwerkingtredingsbesluit is gecorrigeerd via een verbeterblad (13-08-2024).
- Bronpublicatie:
17-07-2024, Stb. 2024, 207 (uitgifte: 24-07-2024, kamerstukken: 36491)
- Inwerkingtreding
01-10-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
17-07-2024, Stb. 2024, 221 (uitgifte: 24-07-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal strafrecht / Uitlevering en overlevering
1.
Zo spoedig mogelijk na de uitspraak waarbij de overlevering geheel of gedeeltelijk is toegestaan, maar niet later dan tien dagen na de datum van deze uitspraak, wordt de opgeëiste persoon feitelijk overgeleverd. De officier van justitie bepaalt, na overleg met de uitvaardigende justitiële autoriteit, de tijd en plaats.
2.
De rechtbank kan op vordering van de officier van justitie de in het eerste lid gestelde termijn telkens met ten hoogste dertig dagen verlengen, indien dit noodzakelijk is doordat als gevolg van omstandigheden buiten de macht van enige lidstaat de feitelijke overlevering niet binnen die termijn kan plaatsvinden. De officier van justitie dient de vordering in, nadat deze met de uitvaardigende justitiële autoriteit een nieuwe datum is overeengekomen die valt binnen de te verlengen termijn. De feitelijke overlevering vindt in dat geval uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
3.
De rechtbank kan, ambtshalve, op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de opgeëiste persoon of diens raadsman, de in het eerste lid bedoelde termijn tijdelijk opschorten, indien door ernstige humanitaire redenen de feitelijke overlevering bij wijze van uitzondering niet binnen die termijn kan plaatsvinden. Van ernstige humanitaire redenen is in ieder geval sprake indien er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat de feitelijke overlevering het leven of de gezondheid van de opgeëiste persoon in gevaar zou brengen. Indien de rechtbank beslist dat de in het eerste lid gestelde termijn tijdelijk wordt opgeschort, stelt de officier van justitie de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis. Zodra deze redenen naar het oordeel van de officier van justitie of van de opgeëiste persoon niet langer bestaan, vordert de officier van justitie dat de rechtbank die termijn met maximaal dertig dagen verlengt, nadat hij de uitvaardigende justitiële autoriteit daarvan onverwijld in kennis heeft gesteld en in onderling overleg met die autoriteit een nieuwe datum is overeengekomen die valt binnen de te verlengen termijn. De feitelijke overlevering vindt in dat geval uiterlijk tien dagen na de vastgestelde datum plaats.
4.
De vrijheidsbeneming van de opgeëiste persoon wordt beëindigd na het verstrijken van de in het eerste tot en met derde lid genoemde termijnen. De invrijheidstelling gebeurt niet dan nadat de rechtbank op vordering van de officier van justitie één of meer van de volgende vrijheidsbeperkende voorwaarden heeft kunnen stellen, indien dit noodzakelijk is ter voorkoming van vlucht:
- a.
een verplichting op bepaalde tijdstippen of gedurende een bepaalde periode op een bepaalde locatie aanwezig te zijn;
- b.
een verplichting zich op bepaalde tijdstippen te melden bij een bepaalde instantie;
- c.
een beperking van het recht om Nederland te verlaten;
- d.
andere vrijheidsbeperkende voorwaarden die strekken ter voorkoming van vlucht.
5.
De rechtbank stelt de opgeëiste persoon in de gelegenheid te worden gehoord over de vrijheidsbeperkende voorwaarden. Aan deze voorwaarden kan elektronisch toezicht worden verbonden.
6.
De officier van justitie stelt de uitvaardigende justitiële autoriteit onverwijld in kennis van een invrijheidstelling als bedoeld in het vierde lid en van daarbij gestelde voorwaarden.