Rb. Den Haag, 24-05-2017, nr. SGR 16/4500
ECLI:NL:RBDHA:2017:6302, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
24-05-2017
- Zaaknummer
SGR 16/4500
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2017:6302, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 24‑05‑2017; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2017:4019, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
NLF 2017/1434 met annotatie van
NTFR 2017/1951 met annotatie van dr. D. Molenaar
Uitspraak 24‑05‑2017
Inhoudsindicatie
Omzetbelasting. De rechtbank oordeelt dat het verstrekken van parkeergelegenheid bij een dierentuin is aan te merken als een bijkomende dienst bij het verlenen van toegang tot de dierentuin. Het verlaagd tarief is daarom ook van toepassing op de omzet ter zake van het parkeren.
Partij(en)
Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 16/4500
uitspraak van de meervoudige kamer van 24 mei 2017 in de zaak tussen
[eiseres] , gevestigd te [vestigingsplaats] , eiseres
(gemachtigde: mr. drs. S.T.R. Jentjens),
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Grote Ondernemingen West, kantoor [kantoorplaats], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiseres voor de maanden januari tot en met juli 2015 en de maand september 2015 teruggaafbeschikkingen voor de omzetbelasting afgegeven.
Voor de maand augustus 2015 heeft eiseres omzetbelasting op aangifte voldaan.
Met dagtekening 26 november 2015 heeft eiseres een negatieve suppletieaangifte ingediend voor de maanden januari tot en met september 2015.
Verweerder heeft de suppletieaangifte aangemerkt als een bezwaarschrift. Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2016 is geen aanvullende teruggaaf verleend.
Eiseres heeft daartegen beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 april 2017.
Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, mr. F. Manzoni en [persoon] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.P.J. Smits-Schols, mr. M. van Hoff en mr. M. van Oostroom.
Overwegingen
Feiten
1. Eiseres exploiteert een diergaarde en botanische tuin (hierna: de diergaarde). Bezoekers die met de auto naar de diergaarde komen, hebben de mogelijkheid om hun auto te parkeren op één van de drie parkeerterreinen naast de diergaarde die door eiseres worden geëxploiteerd. Zij betalen hiervoor een tarief van € 8,50 per dag. Uitrijkaarten kunnen worden gekocht bij de bezoekersservice, bij de kassa van de diergaarde of bij de betaalautomaten buiten de diergaarde. Bezoekers die met de auto komen, kunnen deze ook parkeren op parkeerplaatsen aan de openbare weg tegen het door de gemeente vastgestelde tarief of bij winkels in de nabijheid van de diergaarde (gratis). Eén van de parkeerterreinen is gelegen achter een hotel. Eiseres geeft aan het hotel parkeermunten uit tegen een tarief van € 5 per munt ten behoeve van de hotelgasten die van dat parkeerterrein gebruik wensen te maken.
2. Eiseres doet per maand aangifte voor de omzetbelasting. Over de omzet die wordt behaald met de toegangskaarten voor de diergaarde voldoet eiseres omzetbelasting naar het verlaagde tarief. Over de opbrengsten van het parkeren en de parkeermunten die worden uitgegeven aan het hotel voldeed eiseres tot oktober 2015 omzetbelasting naar het algemene tarief. Vanaf oktober 2015 voldoet eiseres over de opbrengsten van het parkeren – met uitzondering van de opbrengsten van de parkeermunten die zij uitgeeft aan het hotel – omzetbelasting naar het verlaagde tarief.
3. Op 26 november 2015 dient eiseres een negatieve suppletieaangifte in, waarbij wordt verzocht om een aanvullende teruggaaf van € 171.192 voor de maanden januari 2015 tot en met september 2015. Eiseres stelt zich op het standpunt dat ook voor deze maanden het verlaagde tarief had moeten worden toegepast op de opbrengsten van het parkeren.
4. Bij brief van 14 maart 2016 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat het bezwaarschrift niet-ontvankelijk is voor zover het is gericht tegen de teruggaafbeschikkingen voor de maanden januari tot en met juli 2015. Voor die maanden wordt het bezwaarschrift daarom aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering. Voorts deelt verweerder mee dat hij voornemens is om het bezwaarschrift voor zover het is gericht tegen de voldoening op aangifte voor de maand augustus 2015 en de teruggaafbeschikking voor de maand september 2015 ongegrond te verklaren.
5. Bij uitspraak op bezwaar van 22 april 2016 is geen teruggaaf verleend. Voor de motivering wordt verwezen naar de brief van 14 maart 2016.
De uitspraak op bezwaar
6. Voor zover verweerder in zijn uitspraak van 22 april 2016 heeft verzuimd om het bezwaar tegen de teruggaafbeschikkingen voor de maanden januari 2015 tot en met juli 2015 niet-ontvankelijk te verklaren, zal de rechtbank om proceseconomische redenen de uitspraak aldus lezen dat het bezwaar voor die maanden niet-ontvankelijk is verklaard.
De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat bij brief van 14 maart 2016 de niet-ontvankelijkheid reeds is meegedeeld en dat in de uitspraak op bezwaar uitdrukkelijk naar deze brief wordt verwezen.
Geschil7. In geschil is of de omzet ter zake van het bieden van parkeergelegenheid aan bezoekers van de diergaarde is belast tegen het algemene tarief of tegen het verlaagde tarief. Meer in het bijzonder spitst het geschil zich toe op de vraag of het bieden van parkeergelegenheid moet worden beschouwd als een bijkomende prestatie die bedoeld is om de hoofdprestatie – het verschaffen van toegang tot de diergaarde – zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Voor wat betreft de maanden januari 2015 tot en met juli 2015 is voorts in geschil of het bezwaar ontvankelijk is.
8. Eiseres stelt dat het parkeren voor de modale consument – een gezin met jonge kinderen, aldus eiseres – geen doel op zich is. Het bieden van parkeergelegenheid is daarom aan te merken als een bijkomende prestatie die het fiscale lot van de hoofdprestatie deelt.
9. Verweerder stelt dat eiseres het reizen met de eigen auto faciliteert om zo een goed alternatief te bieden voor het reizen per openbaar vervoer en dat daarmee het parkeren voor de modale bezoeker een doel op zich is. Ook wordt de hoofdprestatie, het verschaffen van toegang tot de diergaarde, niet aantrekkelijker door de parkeermogelijkheid. Verder maakt het tarief voor het parkeren een substantieel deel uit van de totale kosten voor een bezoek aan de diergaarde. Dit alles in aanmerking genomen, is het bieden van parkeergelegenheid geen bijkomende prestatie die bedoeld is om de hoofdprestatie zo aantrekkelijk mogelijk te maken, aldus verweerder.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid van het bezwaar
10. Ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Op grond van artikel 22j, aanhef en onderdeel b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, vangt de termijn voor het instellen van bezwaar tegen een teruggaafbeschikking aan op de dag na die van dagtekening van de beschikking. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijft, indien de termijnoverschrijding de betrokkene niet kan worden toegerekend.
11. De teruggaafbeschikkingen voor de maanden januari 2015 tot en met juli 2015 dateren van 4 september 2015 of eerder. Nu het bezwaarschrift eerst is ontvangen op 26 november 2015 is het, voor zover het betrekking heeft op de voormelde teruggaafbeschikkingen, niet tijdig ingediend. Feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb zijn gesteld noch gebleken. Het bezwaar is daarom in zoverre terecht niet-ontvankelijk verklaard.
Omzetbelastingtarief parkeren
12. Het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: Hof van Justitie) heeft in zijn arrest van 25 februari 1999, nr. C-349/96 (Card Protection Plan Ltd.), ECLI:EU:C:1999:93, overwogen dat het, gelet op de tweeledige omstandigheid, dat ingevolge artikel 2, lid 1, van de Zesde richtlijn elke dienstverrichting normaal gesproken als onderscheiden en zelfstandig moet worden beschouwd, en dat de dienstverrichting waarbij economisch gesproken één dienst wordt verleend, niet kunstmatig uit elkaar moet worden gehaald ten einde de functionaliteit van het stelsel van omzetbelasting niet aan te tasten, van belang is vast te stellen, wat de kenmerkende elementen van de betrokken handeling zijn ten einde te bepalen of de belastingplichtige de consument, beschouwd als een modale consument, meerdere, van elkaar te onderscheiden hoofddiensten dan wel één enkele dienst verleent (r.o. 29). Er is met name sprake van één dienst ingeval één of meerdere elementen moeten worden geacht de hoofddienst te vormen, terwijl één of meerdere andere elementen moeten worden beschouwd als één of meer bijkomende diensten, die het fiscale lot van de hoofddienst delen. Een dienst moet worden beschouwd als bijkomend bij een hoofddienst, wanneer hij voor de klanten geen doel op zich is, doch een middel om de hoofddienst van de dienstverrichter zo aantrekkelijk mogelijk te maken (r.o. 30).
13. Vooropgesteld dient te worden dat tussen partijen niet in geschil is dat het verlenen van toegang tot de diergaarde en het bieden van parkeergelegenheid economisch gesproken twee diensten vormen. In geschil is alleen of het bieden van parkeergelegenheid is aan te merken als een bijkomende dienst in de zin van voormeld arrest van het Hof van Justitie.
14. Gezien de ligging van de parkeerterreinen acht de rechtbank het niet aannemelijk dat op die terreinen – behalve eventuele gasten van het hotel, die bij het hotel een aparte parkeermunt kunnen kopen - ook mensen parkeren die niet naar de diergaarde gaan. Het parkeren is voor de modale consument dan geen doel op zich. De consument doet dat immers louter met het doel om de diergaarde te bezoeken. De rechtbank acht voorts aannemelijk dat deze parkeervoorzieningen voor de modale consument een bezoek aan de diergaarde aantrekkelijker maakt, aangezien zij hierdoor niet zijn aangewezen op het openbaar vervoer of op de reguliere, in aantal beperkte, parkeerplaatsen in de omgeving van de diergaarde. Hieruit volgt dat voor de modale consument de toegang tot de diergaarde de hoofddienst vormt en het gelegenheid geven tot parkeren de bijkomende dienst, die het fiscale lot van de hoofddienst volgt. Dit betekent dat ook op de opbrengst van het parkeren het verlaagde tarief van toepassing is.
15. Gelet op wat hiervoor is overwogen, dient het beroep voor zover het betrekking heeft op de voldoening op aangifte voor augustus 2015 en de teruggaafbeschikking voor september 2015 gegrond te worden verklaard en dient het beroep voor zover het betrekking heeft op de teruggaafbeschikkingen voor de maanden januari 2015 tot en met juli 2015 ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1) en € 9,60 aan reiskosten.
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep voor zover het betrekking heeft op de voldoening op aangifte
voor augustus 2015 en de teruggaafbeschikking voor september 2015 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze betrekking heeft op de
voldoening op aangifte voor augustus 2015 en de teruggaafbeschikking voor
september 2015 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van de
vernietigde uitspraak;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 999,60;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 334 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E. Kouwenhoven, voorzitter, en mr. A.D. van Riel en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van mr. W.M.M.A. van der Vegt, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2017.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.