Hof Amsterdam, 19-01-2016, nr. 23-002741-15
ECLI:NL:GHAMS:2016:270
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
19-01-2016
- Zaaknummer
23-002741-15
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2016:270, Uitspraak, Hof Amsterdam, 19‑01‑2016; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1163
Uitspraak 19‑01‑2016
Inhoudsindicatie
diefstallen pinpassen en/of gepinde geldbedragen dmv babbeltruc
Partij(en)
parketnummer: 23-002741-15
datum uitspraak: 19 januari 2016
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 juni 2015 in de strafzaak onder parketnummer 13-669033-15 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1987,
postadres: [adres 1] ,
thans gedetineerd in P.I. Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Ontvankelijkheid van de verdachte in het hoger beroep
Het hof leest de tenlastelegging aldus dat de verschillende per feit de ten laste gelegde delicten dienen te worden begrepen als telkens cumulatief ten laste gelegd. De verdachte is door rechtbank Amsterdam vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 eerste cumulatief, 4 eerste cumulatief, 5 eerste cumulatief en 6 eerste cumulatief is ten laste gelegd. Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld en is derhalve mede gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op de interpretatie van de tenlastelegging door het hof en op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, staat voor de verdachte tegen deze beslissingen geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraken.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzittingen in hoger beroep van 21 december 2015 en 19 januari 2016 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte - voor zover in hoger beroep verder nog aan de orde - ten laste gelegd dat:
1. (ZAAK 1)
hij op of omstreeks 31 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning ( [adres 2] ) heeft weggenomen een of meer bankpas(sen) (van de ING-bank), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
en/of
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 31 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 780 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 1] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een (ING) bankpas op naam van [slachtoffer 1] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
2. ( ZAAK 1)hij op of omstreeks 31 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) weg te nemen een geldbedrag van 250 euro, althans een geldbedrag, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s), en daarbij het weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een (ING) bankpas op naam van [slachtoffer 1] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren,
- zich naar een pinautomaat van de ABN Amro (vestiging [adres 3] ) heeft begeven en/of
- vervolgens voornoemde bankpas in de pinautomaat heeft gestopt en/of een pincode heeft ingetoetst;
3. (ZAAK 2)
hij op een of meer tijdstip(pen) in de periode van 20 november 2013 tot en met 21 november 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) (telkens) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal meer dan 15.000 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 2] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een bankpas (van ABN Amrobank en/of de ING-bank) op naam van [slachtoffer 2] (met bijbehorende pincode(s)), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
4. (ZAAK 3)
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 30 december 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) (telkens) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 1860 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 3] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een (ABN Amro) bankpas op naam van [slachtoffer 3] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
5. ( ZAAK 5)
hij op een of meer tijdstip(pen) op of omstreeks 1 oktober 2013 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geld- en/of betaalautoma(a)t(en) (telkens) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 1040 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 4] en/of de zoon van [slachtoffer 4] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een bankpas (van de ABN Amrobank) (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
6. ( ZAAK 6 t/m 8)hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 31 oktober 2014 tot en met 11 november 2014 te Vlaardingen en/of Maassluis en/of Gorinchem, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geld- en/of betaalautoma(a)t(en) (telkens) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan
(zaak 6) [slachtoffer 5] en/of
(zaak 7) [slachtoffer 6] ,
althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld (telkens) onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een of bankpas(sen) (met bijbehorende pincode(s), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
7. (ZAAK 11)
hij op of omstreeks 9 januari 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in / uit een woning ( [adres 4] ) heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 35 euro en/of een bankpas (van de ABN Amro) (met bijbehorende pincode), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer 7] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
en/of
hij op of omstreeks 9 januari 2015 te Rotterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening uit een of meer geldautoma(a)t(en) heeft weggenomen een of meer geldbedrag(en) (van in totaal 280 euro), welk(e) geldbedrag(en) geheel of ten dele toebehoorde(n) aan [slachtoffer 7] , althans een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s), waarbij hij, verdachte en/of zijn mededader(s) het weg te nemen geld onder zijn/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van (een) valse sleutel(s), te weten een (ABN Amro) bankpas op naam van [slachtoffer 7] (met bijbehorende pincode), in elk geval (een) sleutel(s) tot het gebruik waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s) niet gerechtigd was/waren;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen zal worden vernietigd, omdat het hof tot een enigszins andere bewezenverklaring en strafoplegging komt dan de rechtbank.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 tweede cumulatief, 4 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief, 6 tweede cumulatief, en 7 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 31 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, [adres 2] , heeft weggenomen een bankpas
van ING-bank toebehorende aan [slachtoffer 1] , tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en zijn mededader
niet gerechtigd waren;
en
hij 31 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van
wederrechtelijke toe-eigening uit een geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 780 euro,
welk geldbedrag toebehoorde aan [slachtoffer 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader het weg te
nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas
op naam van [slachtoffer 1] met bijbehorende pincode;
2.
hij op 31 oktober 2013 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een
geldautomaat weg te nemen een geldbedrag van 250 euro, toebehorende aan [slachtoffer 1] , en daarbij het
weg te nemen geld onder zijn bereik te brengen door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas
op naam van [slachtoffer 1] met bijbehorende pincode tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en zijn
mededader niet gerechtigd waren,
- zich naar een pinautomaat van ABN-Amro (vestiging [adres 3] ) heeft begeven en
- vervolgens voornoemde bankpas in de pinautomaat heeft gestopt en een pincode heeft ingetoetst;
3.
hij in de periode van 20 november 2013 tot en met 21 november 2013 te Amsterdam tezamen en in
vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geldautomaten heeft
weggenomen geldbedragen, van in totaal meer dan 15.000 euro, welke geldbedragen toebehoorden aan
[slachtoffer 2] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader het weg te nemen geld onder hun bereik hebben
gebracht door middel van valse sleutels, te weten een bankpas van ABN-Amro bank en ING-bank
op naam van [slachtoffer 2] met bijbehorende pincodes, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en zijn
mededader niet gerechtigd waren;
4.
hij op 30 december 2013 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit
geldautomaten heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1860 euro, welke geldbedragen
toebehoorden aan [slachtoffer 3] , waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geld telkens onder zijn bereik heeft
gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een ABN-Amro bankpas op naam van [slachtoffer 3] , tot
het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was;
5.
hij op 1 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een geld- en betaalautomaat heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1040 euro, welke geldbedragen toebehoorden aan [slachtoffer 4] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader het weg te nemen geld telkens onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas van ABN-Amro bank met bijbehorende pincode, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, en zijn mededader niet gerechtigd waren;
6.
hij in de periode van 31 oktober 2014 tot en met 11 november 2014 in Nederland tezamen en in
vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit geld- en/of
betaalautomaten heeft weggenomen geldbedragen, welke geldbedragen toebehoorden aan
[slachtoffer 5] en/of
[slachtoffer 6] ,
waarbij hij, verdachte, en zijn mededader het weg te nemen geld onder hun bereik hebben gebracht door
middel van valse sleutels, te weten bankpassen met bijbehorende pincodes, tot het gebruik waarvan hij,
verdachte, en zijn mededader niet gerechtigd waren;
7.
hij op 9 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning,
[adres 4] , heeft weggenomen een geldbedrag van ongeveer 35 euro en een bankpas van ABN-
Amro, toebehorende aan [slachtoffer 7] ;
en
hij op 9 januari 2015 te Rotterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een
geldautomaat heeft weggenomen een geldbedrag van 280 euro, welk geldbedrag toebehoorde aan [slachtoffer 7]
, waarbij hij, verdachte, het weg te nemen geld onder zijn bereik heeft gebracht door middel van
een valse sleutel, te weten een ABN-Amro bankpas op naam van [slachtoffer 7] met bijbehorende
pincode, tot het gebruik waarvan hij, verdachte, niet gerechtigd was.
Hetgeen onder 1, 2, 3, 4, 5, 6, en 7 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het aanwenden van een rechtsmiddel zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Nadere bewijsoverwegingen
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde
De opsteller van de ten laste legging heeft kennelijk bedoeld om de onder 2 bewezen verklaarde onderdelen van de delictsomschrijving aan de verdachte (ook) als functioneel dader ten laste te leggen. Het hof is op grond van de aldus gelezen tenlastelegging tot de hiervoor vermelde bewezenverklaring gekomen.
Ten aanzien van het onder 3 tweede cumulatief en onder 5 tweede cumulatief bewezenverklaarde
De raadsman heeft ten aanzien van het onder 3 tweede cumulatief en 5 tweede cumulatief tenlastegelegde aangevoerd – zakelijk weergegeven – dat de zich in het dossier bevindende gegevens die betrekking hebben op het aan de verdachte toegeschreven telefoonnummer [telefoonnummer 1] niet redengevend zijn voor het bewijs. Hij heeft daartoe gesteld dat met betrekking tot deze feiten niet is gebleken dat de telefoon met dit nummer daadwerkelijk door de verdachte werd gebruikt en evenmin is gebleken wat de inhoud was van de gesprekken die met deze telefoon zijn gevoerd. Nu ander bewijs ontbreekt, moet de verdachte van het onder 3 tweede cumulatief ten laste gelegde worden vrijgesproken en dit geldt – zo vat het hof de woorden van de raadsman op – ook ten aanzien van het onder 5 tweede cumulatief ten laste gelegde.
Het hof overweegt het volgende.
Op 8 januari 2014 is een telefoon van het merk Nokia in beslag genomen uit de insluitingsfouillering van de verdachte, die op dat moment uit anderen hoofde was gedetineerd. Deze telefoon was voorzien van een simkaart met nummer [nummer] . Het daarbij behorende telefoonnummer was [telefoonnummer 1] . Gebleken is dat de medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) op 31 oktober 2013, enkele minuten voordat hij heeft gepind met de gestolen bankpas van de aangeefster van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten, [slachtoffer 1] (hierna: [slachtoffer 1] ), telefonisch contact heeft gehad met telefoon-nummer [telefoonnummer 1] . De verdachte heeft bekend betrokken te zijn geweest bij deze feiten. Uit de verklaringen van [medeverdachte] kan worden opgemaakt dat hij de transacties van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft verricht op verzoek, zulks nadat hij van de verdachte de benodigde gegevens en een pinpas had verkregen, dat het klopt dat hij tijdens het plegen van deze feiten, meerdere malen telefonisch contact heeft gehad met de verdachte.
De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep, zakelijk weergegeven, verklaard dat hij de in zijn fouillering aangetroffen telefoon met voormeld nummer de dag voor zijn vrijheidsbeneming (die aanving op 5 januari 2014, p. 1058) van [medeverdachte] had gekregen.
Het hof acht deze verklaring niet geloofwaardig. Aan de geloofwaardigheid wordt allereerst afbreuk gedaan door de omstandigheid dat de verdachte deze lezing eerst op de terechtzitting in hoger beroep heeft gepresenteerd, zodat er ampel gelegenheid is geweest om die lezing af te stemmen op de inhoud van het procesdossier. Daarbij komt dat de lezing van de verdachte zich niet laat rijmen met de verklaringen van [medeverdachte] , aan welke verklaringen het hof wel geloof hecht; [medeverdachte] belast niet alleen de verdachte, maar ook zichzelf in zijn verklaringen. De stelling van de raadsman dat [medeverdachte] mogelijk een familielid in bescherming wil nemen berust op loutere suggestie; voor de juistheid van de stelling is in het procesdossier geen enkel tastbaar aanknopingspunt te vinden.
Verder is uit opgenomen gesprekken gebleken dat na de invrijheidstelling van de verdachte op 15 januari 2014 de gebruiker van het nummer [telefoonnummer 1] wordt aangesproken als ‘ [verdachte] ’ en dat de gebruiker zich (op 22 januari 2014) ook als ‘ [verdachte] ’ bekend maakt.
Concrete aanwijzingen dat een ander dan de verdachte de gebruiker van het nummer is geweest ontbreken.
Het hof gaat er daarom vanuit dat de verdachte van 31 oktober 2013 tot en met 22 januari 2014 - en dus ook in de periode van 20 november 2013 tot en met 21 november 2013 - de vaste gebruiker is geweest van het telefoonnummer [telefoonnummer 1] .
Uit de gebezigde bewijsmiddelen spreekt dat de stelling van de raadsman dat onvoldoende wettig bewijs voorhanden is om tot een veroordeling te kunnen komen, geen opgeld doet.
Met betrekking tot het onder 3 tweede cumulatief ten laste gelegde is voorts gebleken dat de simkaart waaraan het nummer [telefoonnummer 1] was gekoppeld vlak voor of na een aantal pintransacties op 20 november 2013 met de gestolen bankpas van de aangeefster [slachtoffer 2] gebruik heeft gemaakt van gsm-masten in de nabije omgeving van de voor die pintransacties gebruikte geldautomaten en dat op tijdstippen rond die pintransacties door het telefoonnummer dat in gebruik was bij [medeverdachte] contact is gezocht met telefoonnummer [telefoonnummer 1] . [medeverdachte] is in deze zaak herkend als degene die de pintransacties heeft verricht.
Met betrekking tot het onder 5 tweede cumulatief ten laste gelegde is gebleken dat de simkaart waaraan het nummer [telefoonnummer 1] was gekoppeld vlak voor of na beide pintransacties op 1 oktober 2013 met de gestolen bankpas van de aangeefster [slachtoffer 4] , gebruik heeft gemaakt van gsm-masten in de nabije omgeving van de voor die pintransacties gebruikte geldautomaten en dat op tijdstippen rond die pintransacties door het telefoonnummer met nummer [telefoonnummer 1] contact is gezocht met de telefoon van [medeverdachte] . [medeverdachte] is bij één van die pintransacties herkend.
[medeverdachte] heeft, zoals hiervoor deels ook al tot uitdrukking is gebracht, tegenover de rechter-commissaris verklaard dat hij voor en na de door hem verrichte pintransacties heeft gebeld met de verdachte, dat die telefonische contacten ertoe dienden om met elkaar af te spreken en dat de verdachte hem de gegevens ten behoeve van die transacties heeft gegeven.
Uit het bovenstaande, in onderlinge samenhang bezien, leidt het hof af dat de verdachte met betrekking tot het onder 3 als tweede cumulatief en onder 5 als tweede cumulatief ten laste gelegde gebruik heeft gemaakt van telefoonnummer [telefoonnummer 1] om contact te onderhouden met [medeverdachte] op momenten vlak voor of na de transacties die [medeverdachte] met de gestolen bankpassen verrichtte en wel in verband met die transacties.
Het tot vrijspraak van het onder 3 tweede cumulatief ten laste gelegde strekkende verweer wordt verworpen. Dit feit kan, evenals het onder 5 tweede cumulatief ten laste gelegde, gelet op het voorgaande wettig en overtuigend bewezen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 4 tweede cumulatief bewezenverklaarde
De raadsman heeft aangevoerd dat de persoon die zichtbaar is op de camerabeelden van de pintransactie waarbij geld wordt opgenomen met de bankpas van het slachtoffer [slachtoffer 3] , niet de verdachte is. De verdachte heeft verklaard zichzelf niet te herkennen op de beelden. Nu er overigens onvoldoende bewijs voorhanden is, moet de verdachte van dit feit worden vrijgesproken, aldus de raadsman.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof heeft geen reden te twijfelen aan de herkenning van de verdachte door verbalisanten [verbalisant 1] (p. 3023-3024) en [verbalisant 2] (p. 3026) en bezigt hun processen-verbaal dan ook voor het bewijs. Daarbij is in aanmerking genomen dat de stills van de camerabeelden aan de hand waarvan de verbalisanten de verdachte hebben herkend (p. 3016 e.v.), naar het oordeel van het hof bepaald niet van een dusdanig matige kwaliteit en scherpte zijn dat op grond daarvan geen herkenning kan plaatsvinden. De enkele ontkennende verklaring van de verdachte legt hier onvoldoende gewicht in de schaal.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het onder 1, 2, 3 tweede cumulatief, 4 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief, 6 tweede cumulatief, en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
- diefstal door twee of meer verenigde personen.
en
- diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
- poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 3 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief en 6 tweede cumulatief bewezen verklaarde levert op, telkens:
- diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 4 bewezen verklaarde levert op:
- diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Het onder 7 bewezen verklaarde levert op:
- diefstal
en
- diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder 1, 2, 3 tweede cumulatief, 4 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief, 6 tweede cumulatief, en 7 bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het in eerste aanleg onder 1, 2, 3 tweede cumulatief, 4 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief, 6 tweede cumulatief en 7 bewezen verklaarde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zesendertig maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Tegen voormeld vonnis is door de verdachte hoger beroep ingesteld.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor de ten laste gelegde feiten zoals door de rechtbank is bewezenverklaard zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijfenveertig maanden, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de advocaat-generaal teruggave gevorderd van het onder de verdachte in beslaggenomen geldbedrag.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft - al dan niet samen met een mededader - op doortrapte wijze meerdere keren door middel van zogenaamde babbeltrucs uit de huizen van bejaarde en kwetsbare mensen bankpassen ontvreemd. Ook heeft hij (of in voorkomend geval zijn mededader) met de bankpassen en bijbehorende pincodes bij pinautomaten geldbedragen opgenomen of betalingen gedaan ten laste van de rekening van dergelijke slachtoffers; in een aantal gevallen was de betreffende pas door hem dan wel zijn mededader zelf bij het slachtoffer ontvreemd. In één geval is (in totaal) zelfs meer dan € 15.000 buitgemaakt.
De verdachte heeft puur uit financieel gewin gehandeld en heeft geen rekening gehouden met de mogelijke gevolgen daarvan voor de slachtoffers. Hij heeft op even routinematige als lafhartige wijze deze door hun hoge leeftijd kwetsbare mensen als gemakkelijke prooi gezien. Hij heeft met zijn optreden het vertrouwen van de slachtoffers in de medemens, van wie oudere mensen in toenemende mate afhankelijk zijn, in ernstige mate geschaad. Tevens neemt de rechtbank in beschouwing dat de bewezen diefstallen van de bankpassen bij de slachtoffers thuis hebben plaatsgevonden, waardoor verdachte bij de slachtoffers het gevoel van veiligheid in en rond hun huis mogelijk ernstig heeft aangetast. Daarnaast treffen feiten als bewezenverklaard de slachtoffers niet alleen in financiële zin; zij bezorgen de slachtoffers ook de nodige rompslomp. Dergelijke feiten leiden tot maatschappelijke onrust, bijvoorbeeld onder ouderen in het algemeen, maar ook – zo is gebleken – bij de betrokken slachtoffers en hun naasten in het bijzonder. Daarom worden deze feiten de verdachte ernstig aangerekend.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 10 december 2015 is de verdachte eerder ter zake van soortgelijke feiten onherroepelijk veroordeeld. Het hof neemt in aanmerking dat de verdachte bij vonnis van 16 augustus 2012 voor het plegen van soortgelijke feiten, begaan tegen eenzelfde slachtoffergroep, is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vijftien maanden, en dat het eerste in de voorliggende strafzaak bewezenverklaarde feit heeft plaatsgevonden binnen zes maanden na de voorwaardelijke invrijheidstelling van de verdachte in die vorige strafzaak. Het hof vindt dit stuitend en weegt dit in het nadeel van de verdachte.
Gelet op de ernst en de duur van de feiten, die zich in ieder geval over de periode van oktober 2013 tot en met januari 2015 heeft uitgestrekt, de rol die de verdachte daarbij heeft gehad, de mate van veronachtzaming van de belangen van de slachtoffers door de verdachte en de genoemde recidive, kan alleen oplegging van een vrijheidsbenemende straf van geruime duur passend worden geacht.
Het hof acht, alles afwegende, oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden passend en geboden. Ten einde zoveel mogelijk te waarborgen dat de verdachte niet opnieuw dergelijke misdrijven zal plegen zal het hof bepalen dat een gedeelte van zes maanden van deze straf voorwaardelijk niet ten uitvoer wordt gelegd. Het hof gaat er daarbij vanuit dat de tenuitvoerlegging van het in voorwaardelijke vorm opgelegde deel van de straf onmiddellijk zal worden gevorderd, indien de verdachte opnieuw recidiveert. Gelet op het recidivegevaar dat de verdachte kennelijk in zich bergt, zal een proeftijd van drie jaren worden gesteld.
Beslag
Onder de verdachte is op 22 februari 2015 op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) een bedrag van € 364,50 in beslag genomen. Gebleken is dat dit bedrag tot op heden nog niet is teruggegeven. Daarom zal het hof de teruggave daarvan aan de verdachte gelasten. Het beslag dat op 7 april 2015 op grond van artikel 94a Sv naast het ‘klassieke beslag’ op hetzelfde bedrag is gelegd, wordt door deze beslissing echter onverlet gelaten.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 10.385,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep geheel toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 3 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van zoals opgevoerd heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist (in het bijzonder ook niet voor wat betreft de causaliteit of de hoogte van de materiële schade). Dit bedrag zal niet worden vermeerderd met de wettelijke rente, nu daarom niet door de benadeelde partij is verzocht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 307,50. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 157,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 207,50, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 157,50 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist (in het bijzonder ook niet voor wat betreft de causaliteit of de hoogte van de materiële schade). Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 4 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, eveneens gelet op de gemotiveerde, door de verdediging niet betwiste, stellingen van de benadeelde partij.
De begroting van de omvang van immateriële schade is voorbehouden aan de rechter, die daarbij niet is gebonden aan de gewone regels omtrent stelplicht en bewijslast (HR 17 november 2000, NJ 2001/215). Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op de gevraagde som van € 150,00 waarbij in het bijzonder is gelet op de omstandigheid dat de benadeelde, zo komt naar voren uit de toelichting op de vordering, erg ontdaan is door het incident en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.040,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 1.047,50. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot hoofdelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 1.193,50, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met een omvang van € 1.043,50 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist (in het bijzonder ook niet voor wat betreft de causaliteit of de hoogte van de materiële schade). Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed. Het hof is er daarbij vanuit gegaan dat de kosten voor de vervanging van de bankpas van de benadeelde partij € 3,50 hebben bedragen, zoals besproken op de terechtzitting.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 5 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, eveneens gelet op de gemotiveerde, door de verdediging niet betwiste, stellingen van de benadeelde partij.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op € 250,00, waarbij in het bijzonder is gelet de omstandigheid dat de benadeelde, zo komt naar voren uit de toelichting op de vordering, erg aangeslagen is door en emotioneel is onder het incident en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend. Voor het overige gaat toekenning van de gevorderde vergoeding voor immateriële schade de grenzen van de billijkheid te buiten.
Het meer of anders gevraagde zal worden afgewezen. Het bedrag zal niet worden vermeerderd met de wettelijke rente, omdat de benadeelde partij hierom niet heeft verzocht.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 530,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 280,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij tot een bedrag van € 430,00, zulks met oplegging van een schadevergoedingsmaatregel.
Vast is komen te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks materiële schade met de opgevoerde omvang van € 280,00 heeft geleden, gelet op de gemotiveerde stellingen van de benadeelde partij, die zijdens de verdachte niet zijn betwist (in het bijzonder ook niet voor wat betreft de causaliteit of de hoogte van de materiële schade). Dit deel van de vordering ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Verder is komen vast te staan dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 7 bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade heeft geleden, eveneens gelet op de gemotiveerde, door de verdediging niet betwiste, stellingen van de benadeelde partij.
Het hof zal de omvang van de immateriële schade op de voet van het bepaalde in artikel 6:106 BW naar maatstaven van billijkheid schatten op de gevraagde som van € 250,00 waarbij in het bijzonder is gelet de omstandigheid dat de benadeelde, zo komt naar voren uit de toelichting op de vordering en in zijn bewoordingen, geleden heeft onder het incident en op de schadevergoeding die in vergelijkbare gevallen door rechters is toegekend.
Het toegewezen bedrag zal worden vermeerderd met de wettelijke rente.
Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel
36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 3 eerste cumulatief, 4 eerste cumulatief, 5 eerste cumulatief en 6 eerste cumulatief ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3 tweede cumulatief, 4 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief, 6 tweede cumulatief, en 7 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1, 2, 3 tweede cumulatief, 4 tweede cumulatief, 5 tweede cumulatief, 6 tweede cumulatief, en 7 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 3 (drie) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de teruggave aan de verdachte van het op de voet van artikel 94 Sv in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: € 364,50 (goednummer 4930595).
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 10.385,00 (tienduizend driehonderdvijfentachtig euro) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 2] , ter zake van het onder 3 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 10.385,00 (tienduizend driehonderdvijfentachtig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 86 (zesentachtig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 3] ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 307,50 (driehonderdzeven euro en vijftig cent), bestaande uit € 157,50 (honderdzevenenvijftig euro en vijftig cent) materiële schade en € 150,00 (honderdvijftig euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 3] , ter zake van het onder 4 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 307,50 (driehonderdzeven euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 6 (zes) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de
verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 30 december 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 4] ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.293,50 (duizend tweehonderddrieënnegentig euro en vijftig cent), bestaande uit € 1.043,50 (duizend drieënveertig euro en vijftig cent) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade, en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 4] , ter zake van het onder 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 1.293,50 (duizend tweehonderddrieënnegentig euro en vijftig cent), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 22 (tweeëntwintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de benadeelde partij of aan de Staat.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 7]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 7] ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde tot het bedrag van € 530,00 (vijfhonderddertig euro) bestaande uit
€ 280,00 (tweehonderdtachtig euro) materiële schade en € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) immateriële schade en veroordeelt de verdachte om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan materiële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging
nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Bepaalt dat voormeld toegewezen bedrag aan immateriële schadevergoeding vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer 7] , ter zake van het onder 7 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 530,00 (vijfhonderddertig euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 10 (tien) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de materiële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van de immateriële schade vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2015 tot aan de dag der algehele voldoening.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. M. Gonggrijp-van Mourik en mr. M.L.M. van der Voet, in tegenwoordig-heid van mr. M.A.T. van Willigen, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 19 januari 2016.
De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.