Rb. Gelderland, 10-11-2015, nr. AWB - 14 , 4023
ECLI:NL:RBGEL:2015:6832
- Instantie
Rechtbank Gelderland
- Datum
10-11-2015
- Zaaknummer
AWB - 14 _ 4023
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBGEL:2015:6832, Uitspraak, Rechtbank Gelderland, 10‑11‑2015; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 10‑11‑2015
Inhoudsindicatie
Opleggen boete; schending inlichtingenverplichting WWB; einduitspraak na tussenuitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2014:7280). Verweerder was ten tijde van het boetebesluit van 9 december 2013 niet bevoegd een boete op te leggen, gelet op artikel 5:44, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met de in de tussenuitspraak genoemde Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. Niet gebleken is dat één van de in artikel 5:44, derde lid, onder a. en b. van de Awb genoemde uitzonderingssituaties zich voordoet.
Partij(en)
RECHTBANK GELDERLAND
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/4023
uitspraak van de meervoudige kamer van
in de zaak tussen
[eiser] eiser
(gemachtigde: mr. J.J.D. van Doleweerd),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht, verweerder.
Procesverloop
De zaak is samen met het beroep (13/7979) inzake de intrekking en terugvordering van de bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) behandeld op de zitting van 7 oktober 2014. De rechtbank heeft in het geding op 27 november 2014 een tussenuitspraak gedaan in beide zaken.
De rechtbank heeft in de beroepsprocedure met zaaknummer 13/7979 op 21 mei 2015 (eind)uitspraak gedaan.
Nadat het onderzoek is heropend en partijen een aanvulling op hun standpunt hebben gegeven hebben zij - nadat zij zijn gewezen op de gewijzigde samenstelling van de meervoudige kamer van de rechtbank - de rechtbank toestemming verleend om zonder nadere zitting uitspraak te doen.
Overwegingen
1. Voor een overzicht van de in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak (ECLI:NL:RBGEL:2014:7280).
2. De rechtbank heeft in de tussenuitspraak overwogen dat verweerder niet bevoegd was een boete op te leggen.
3. De rechtbank overweegt dat de bestuursrechter in beginsel is gebonden aan een tussenuitspraak. In hetgeen verweerder na de tussenuitspraak heeft aangevoerd ziet de rechtbank geen aanleiding om anders te oordelen over de boete dan in de tussenuitspraak is gedaan.
Verweerder was ten tijde van het boetebesluit van 9 december 2013 niet bevoegd een boete op te leggen, gelet op artikel 5:44, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in verbinding met de in de tussenuitspraak genoemde Aanwijzing sociale zekerheidsfraude. Niet gebleken is dat één van de in artikel 5:44, derde lid, onder a. en b. van de Awb genoemde uitzonderingssituaties zich voordoet.
De beroepsgronden inzake de verwijtbaarheid, opzet en grove schuld, behoeven, gelet op het vorenstaande, geen bespreking.
4. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien, zoals hierna vermeld.
5. De rechtbank veroordeelt verweerder voorts in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980 in bezwaar en € 1225 in beroep (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van een beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke zienswijze na de tussenuitspraak, met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
Verweerder dient voorts het griffierecht te vergoeden.
Beslissing
De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
herroept het primaire besluit van 9 december 2013 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 2205;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht groot € 45 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Klein Egelink, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en mr. M.J.M. Verhoeven, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: | ||
griffier | voorzitter | |
Afschrift verzonden aan partijen op: | ||
Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening. |