Einde inhoudsopgave
Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties
Artikel 19 Beginselen
Geldend
Geldend vanaf 23-06-2009
- Bronpublicatie:
18-12-1997, Trb. 1998, 174 (uitgifte: 10-07-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2009, Trb. 2009, 94 (uitgifte: 22-06-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Internationaal gegevensverkeer
Douane (V)
1.
Tussen douane-administraties vindt grensoverschrijdende samenwerking plaats overeenkomstig deze titel. Die administraties bieden elkaar de nodige personele en organisatorische bijstand. Verzoeken om samenwerking worden in beginsel gedaan in de vorm van de verzoeken om bijstand in de zin van artikel 9. In de specifieke gevallen als bedoeld in deze titel kunnen functionarissen van de verzoekende autoriteit met toestemming van de aangezochte autoriteit op het grondgebied van de aangezochte staat optreden.
De coördinatie en planning van de grensoverschrijdende operaties behoren tot de bevoegdheid van de centrale coördinatiediensten als bedoeld in artikel 5.
2.
Grensoverschrijdende samenwerking in de zin van lid 1 is toegestaan ter voorkoming, opsporing en vervolging van inbreuken in geval van:
- a.
de illegale handel in drugs en psychotrope stoffen, wapens, munitie, explosieven, cultuurgoederen, gevaarlijke en giftige afvalstoffen, nucleair materiaal of stoffen en voorwerpen die bestemd zijn voor de vervaardiging van nucleaire, biologische en/of chemische wapens (verboden goederen);
- b.
de handel in stoffen genoemd in Tabel I en Tabel II bij het Verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, die bestemd zijn voor de illegale vervaardiging van drugs (precursoren);
- c.
grensoverschrijdende illegale handel in belastbare goederen, waarbij de belastingplicht wordt ontweken of getracht wordt om van de Staat op onrechtmatige wijze een financiële vergoeding te verkrijgen die verband houdt met de invoer of uitvoer van goederen, indien vanwege de omvang van deze handel en het ermee gepaard gaande risico op het gebied van belastingen en subsidies, de kosten ten laste van de begroting van de Europese Gemeenschappen of van de lidstaten hoog kunnen oplopen;
- d.
alle andere handel in krachtens de communautaire en nationale douanevoorschriften verboden goederen.
3.
De aangezochte autoriteit is niet verplicht tot een van de in deze titel genoemde concrete vormen van samenwerking, indien de beoogde onderzoeksmethode strijdig is met of niet opgenomen is in de nationale wetgeving van de aangezochte lidstaat. In dergelijke situaties heeft de verzoekende autoriteit het recht om in het omgekeerde geval de overeenkomstige wijze van grensoverschrijdende samenwerking die de autoriteit van de aangezochte lidstaat voorstelt, te weigeren.
4.
Indien de nationale wetgeving van de lidstaten zulks voorschrijft, dienen de betrokken autoriteiten bij hun justitiële autoriteiten een verzoek in om toestemming voor het beoogde onderzoek. Indien de bevoegde justitiële autoriteiten deze toestemming slechts onder bepaalde voorwaarden en verplichtingen verlenen, zien de betrokken autoriteiten erop toe dat deze voorwaarden en verplichtingen bij het onderzoek gerespecteerd worden.
5.
Indien functionarissen van een lidstaat overeenkomstig deze titel op het grondgebied van een andere lidstaat optreden en in die andere lidstaat door hun optreden schade veroorzaken, vergoedt de laatstbedoelde lidstaat overeenkomstig de nationale wetgeving deze schade op dezelfde wijze als hij zou hebben gedaan indien de schade door zijn eigen functionarissen veroorzaakt was. Deze lidstaat wordt volledig schadeloos gesteld door de lidstaat waarvan de functionarissen de schade hebben veroorzaakt voor alle bedragen die zijn uitgekeerd aan slachtoffers of aan andere rechthebbende personen of instellingen.
6.
Onverminderd zijn rechten tegenover derden en niettegenstaande de verplichting om schade te vergoeden overeenkomstig lid 5, tweede zin, ziet elke lidstaat in het geval als bedoeld in lid 5, eerste zin, ervan af het bedrag van door hem geleden schade op een andere lidstaat te verhalen.
7.
Gegevens die door functionarissen zijn verkregen bij de in de artikelen 20 tot en met 24 bedoelde grensoverschrijdende samenwerking, mogen overeenkomstig de nationale wetgeving en onder de bijzondere voorwaarden die zijn gesteld door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de gegevens zijn verkregen, als bewijsmateriaal worden gebruikt door de bevoegde instanties van de lidstaten die de gegevens ontvangen.
8.
Tijdens de in de artikelen 20 tot en met 24 bedoelde operaties, worden de functionarissen die optreden op het grondgebied van een andere lidstaat gelijkgesteld met de functionarissen van de betrokken lidstaat voor de inbreuken waarvan zij het slachtoffer worden of die zij begaan.