Einde inhoudsopgave
Overeenkomst opgesteld op grond van artikel K.3 van het Verdrag betreffende de Europese Unie inzake wederzijdse bijstand en samenwerking tussen de douane-administraties
Artikel 20 Grensoverschrijdende achtervolging
Geldend
Geldend vanaf 23-06-2009
- Bronpublicatie:
18-12-1997, Trb. 1998, 174 (uitgifte: 10-07-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
23-06-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2009, Trb. 2009, 94 (uitgifte: 22-06-2009, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Privacy / Internationaal gegevensverkeer
Douane (V)
1.
Functionarissen van de douane-administratie van een lidstaat die in hun eigen land een persoon achtervolgen die als dader of mededader op heterdaad is betrapt op één van de in artikel 19, lid 2, genoemde inbreuken die aanleiding kunnen geven tot uitlevering, zijn bevoegd de achtervolging op het grondgebied van een andere lidstaat zonder voorafgaande toestemming van laatstgenoemde lidstaat voort te zetten, wanneer de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaat wegens het spoedeisende karakter van het optreden niet vooraf kunnen worden gewaarschuwd of wanneer deze niet tijdig ter plaatse kunnen zijn om de achtervolging over te nemen.
De achtervolgende functionarissen treden uiterlijk bij de grensoverschrijding in contact met de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waarvan zij het grondgebied hebben betreden. De achtervolging dient te worden afgebroken zodra de lidstaat op het grondgebied waarvan de achtervolging wordt voortgezet, zulks te verstaan geeft. De bevoegde autoriteiten van die lidstaat houden op verzoek van de achtervolgende functionarissen de achtervolgde persoon staande om zijn identiteit vast te stellen of om tot aanhouding over te gaan. De lidstaten delen de depositaris mee welke functionarissen voor de grensoverschrijdende achtervolging aangewezen zijn; de depositaris stelt de andere lidstaten daarvan in kennis.
2.
Het achtervolgingsrecht wordt uitgeoefend volgens de onderstaande modaliteiten vastgesteld in een verklaring als bedoeld in lid 6:
- a.
aan de achtervolgende functionarissen komt geen staandehoudingsbevoegdheid toe;
- b.
indien evenwel niet te verstaan wordt gegeven, dat de achtervolging dient te worden afgebroken en de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij optreden niet tijdig ter plaatse kunnen zijn, mogen de achtervolgende functionarissen de achtervolgde persoon staande houden totdat de terstond te waarschuwen functionarissen van de genoemde lidstaat tot de vaststelling van diens identiteit dan wel tot diens aanhouding overgaan.
3.
Het achtervolgingsrecht wordt overeenkomstig de leden 1 en 2 uitgeoefend volgens één van onderstaande vormen, vastgesteld in de verklaring als bedoeld in lid 6:
- a.
binnen een in de verklaring vast te stellen zone of tijdsbestek te rekenen vanaf de plaats, respectievelijk het tijdstip van grensoverschrijding;
- b.
zonder enige in afstand of in tijd uitgedrukte beperking.
4.
Het achtervolgingsrecht mag alleen worden uitgeoefend onder de volgende algemene voorwaarden:
- a.
de achtervolgende functionarissen zijn gebonden aan het bepaalde in dit artikel en aan de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij optreden; zij dienen de aanwijzingen van de plaatselijk bevoegde autoriteiten op te volgen;
- b.
ingeval de achtervolging op zee plaatsvindt, wordt deze in de volle zee of in de exclusieve economische zone, uitgevoerd overeenkomstig het internationaal zeerecht, zoals weergegeven in het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, en, in de territoriale wateren van een andere lidstaat, in overeenstemming met de bepalingen van dit artikel;
- c.
het binnentreden van woningen en het betreden van niet voor het publiek toegankelijke plaatsen is niet toegestaan;
- d.
de achtervolgende functionarissen dienen als zodanig uiterlijk direct herkenbaar te zijn, hetzij door middel van het dragen van een uniform of een armband, hetzij door middel van aan hun vervoermiddel aangebrachte herkenningsmiddelen; het is hun niet toegestaan in burgerkleding met gebruikmaking van een niet als zodanig herkenbaar dienstvervoermiddel op te treden; de achtervolgende functionarissen dienen te allen tijde in staat te zijn hun officiële functie aan te tonen;
- e.
de achtervolgende functionarissen mogen tijdens een achtervolging hun dienstwapen dragen, tenzij
- i)
de aangezochte lidstaat een algemene verklaring heeft afgelegd dat op zijn grondgebied nooit wapens mogen worden binnengebracht; of
- ii)
de aangezochte lidstaat uitdrukkelijk bezwaar heeft gemaakt. Wanneer de functionarissen van een andere lidstaat hun dienstwapen mogen dragen, is het gebruik ervan uitsluitend in geval van noodweer toegestaan;
- f.
na de aanhouding als bedoeld in lid 2, onder b), mag ten aanzien van de achtervolgde persoon ten behoeve van diens voorgeleiding aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de achtervolging heeft plaatsgevonden uitsluitend een veiligheidsfouillering worden verricht en mogen tijdens diens overbrenging handboeien worden gebruikt; de door de achtervolgde persoon meegedragen voorwerpen mogen in beslag worden genomen;
- g.
de achtervolgende functionarissen melden zich na elk optreden als bedoeld in de leden 1, 2 en 3 bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat op het grondgebied waarvan zij zijn opgetreden, en doen verslag van hun handelen; op verzoek van deze autoriteiten zijn zij verplicht zich beschikbaar te houden totdat omtrent de toedracht van hun optreden duidelijkheid is verkregen; deze voorwaarde geldt ook in die gevallen waarin de achtervolging niet tot de aanhouding van de achtervolgde persoon heeft geleid;
- h.
de autoriteiten van de lidstaat van het grondgebied waarvan de achtervolgende functionarissen afkomstig zijn, verlenen desgevraagd medewerking aan nader onderzoek van de lidstaat op het grondgebied waarvan werd opgetreden, met inbegrip van gerechtelijke procedures.
5.
Een persoon die na een optreden als bedoeld in lid 2 werd aangehouden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de achtervolging heeft plaatsgevonden, kan ongeacht zijn nationaliteit voor verhoor worden vastgehouden. De ter zake geldende regels van nationaal recht zijn van overeenkomstige toepassing.
Indien deze persoon niet de nationaliteit heeft van de lidstaat op het grondgebied waarvan hij is aangehouden, wordt hij uiterlijk zes uren na zijn aanhouding — de uren tussen middernacht en negen uur niet meegeteld — in vrijheid gesteld, tenzij de plaatselijk bevoegde autoriteiten voordien in enigerlei vorm een verzoek tot voorlopige aanhouding ter fine van uitlevering hebben ontvangen.
6.
Elke lidstaat legt bij ondertekening van deze overeenkomst een verklaring af waarin hij met betrekking tot de leden 2, 3 en 4 aangeeft hoe het achtervolgingsrecht op zijn grondgebied dient te worden toegepast.
Elke lidstaat kan zijn verklaring op ieder tijdstip door een andere vervangen, mits de latere verklaring de strekking van de eerdere niet beperkt.
Het afleggen van verklaringen als bovenbedoeld geschiedt na overleg met elk der betrokken lidstaten in een streven naar gelijkwaardigheid van de in deze lidstaten geldende regelingen.
7.
De lidstaten kunnen bilateraal het toepassingsgebied van het bepaalde in lid 1 uitbreiden en nadere regelingen ter uitvoering van dit artikel treffen.
8.
Elke lidstaat kan bij de neerlegging van zijn akte van aanneming van deze overeenkomst verklaren dat hij zich de toepassing van dit artikel of een gedeelte daarvan voorbehoudt. Deze verklaring kan te allen tijde worden ingetrokken.