Richtlijn 2002/38/EG tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 28-06-2006
- Bronpublicatie:
27-06-2006, PbEU 2006, L 174 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 2006/58/EG)
- Inwerkingtreding
28-06-2006
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
27-06-2006, PbEU 2006, L 174 (uitgifte: 01-01-2006, regelingnummer: 2006/58/EG)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Vervoersrecht / Algemeen
Richtlijn van de Raad van 7 mei 2002 tot wijziging, voor een gedeelte tijdelijk, van Richtlijn 77/388/EEG met betrekking tot de regeling inzake de belasting over de toegevoegde waarde die van toepassing is op bepaalde diensten die langs elektronische weg worden verricht alsook op radio- en televisieomroepdiensten
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, met name op artikel 93,
Gezien het voorstel van de Commissie (1),
Gezien het advies van het Europees Parlement (2),
Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
De BTW-regeling die momenteel van toepassing is op radio- en televisieomroepdiensten en op diensten die langs elektronische weg worden verricht, overeenkomstig artikel 9 van de Zesde BTW-richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen van de lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (4), is ontoereikend om die diensten waarvan binnen de Gemeenschap gebruik wordt gemaakt, te belasten en concurrentieverstoringen op dat gebied te voorkomen.
- (2)
Voor de goede werking van de interne markt is het nodig om dergelijke verstoringen uit de weg te ruimen en voor dit soort activiteiten nieuwe geharmoniseerde regels in te voeren. Er moet met name voor worden gezorgd dat wanneer dergelijke diensten tegen betaling worden verricht en door afnemers worden verbruikt die in de Gemeenschap zijn gevestigd, deze diensten in de Gemeenschap worden belast en dat zij niet worden belast als zij buiten de Gemeenschap worden gebruikt.
- (3)
Te dien einde moeten radio- en televisieomroepdiensten en diensten die langs elektronische weg worden verricht vanuit derde landen voor in de Gemeenschap gevestigde personen of vanuit de Gemeenschap voor in een derde land gevestigde ontvangers, worden belast op de plaats van vestiging van de ontvanger van de dienst.
- (4)
Om ‘langs elektronische weg verrichte diensten’ te definiëren, moeten in een bijlage bij de richtlijn voorbeelden van dergelijke diensten worden opgenomen.
- (5)
Om het voor ondernemers die langs elektronische weg diensten verrichten, en die noch in de Gemeenschap zijn gevestigd noch voor belastingdoeleinden in de Gemeenschap moeten zijn geïdentificeerd, eenvoudiger te maken om aan de belastingverplichtingen te voldoen, moet een bijzondere regeling worden vastgesteld. Door toepassing van deze regeling kan een ondernemer die dergelijke diensten met elektronische middelen aanbiedt aan niet-belastingplichtigen in de Gemeenschap, indien hij niet anderszins voor belastingdoeleinden in de Gemeenschap is geïdentificeerd, kiezen voor identificatie in slechts één lidstaat.
- (6)
Een niet in de Gemeenschap gevestigde ondernemer die gebruik wenst te maken van de bijzondere regeling, moet voldoen aan de in deze regeling gestelde eisen en aan alle relevante bestaande voorschriften van de lidstaat waar de diensten worden afgenomen.
- (7)
De lidstaat van identificatie moet onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid hebben om een niet in de Gemeenschap gevestigde ondernemer uit te sluiten van de bijzondere regeling.
- (8)
Indien de niet in de Gemeenschap gevestigde ondernemer voor de bijzondere regeling kiest, moet de door hem voldane voorbelasting (aan belasting over de toegevoegde waarde) voor goederen en diensten die door hem ten behoeve van zijn onder de bijzondere regeling vallende belastingplichtige activiteiten worden gebruikt, worden teruggegeven door de lidstaat waar de voorbelasting voldaan was overeenkomstig het bepaalde in de Dertiende Richtlijn 86/560/EEG van de Raad van 17 november 1986 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Regeling voor de teruggaaf van de belasting over de toegevoegde waarde aan niet op het grondgebied van de Gemeenschap gevestigde belastingplichtigen (5). De facultatieve beperkingen voor teruggaaf van artikel 2, leden 2 en 3, en artikel 4, lid 2, van die richtlijn mogen niet worden toegepast.
- (9)
De lidstaten moeten, behoudens de voorwaarden die zij vaststellen, de mogelijkheid bieden om bepaalde opgaven en aangiften met elektronische middelen te doen. Zij mogen het gebruik van elektronische middelen ook verplicht stellen.
- (10)
De bepalingen betreffende de invoering van elektronische belastingaangiften en opgaven moeten na aanneming ervan een permanent karakter hebben. Het is wenselijk alle overige bepalingen aan te nemen voor een tijdelijke periode van drie jaar, welke om praktische redenen kan worden verlengd, maar die in elk geval, op grond van de ervaring, binnen drie jaar na 1 juli 2003 opnieuw moet worden onderzocht.
- (11)
Richtlijn 77/388/EEG moet bijgevolg dienovereenkomstig worden gewijzigd,
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD: