Hof 's-Hertogenbosch, 17-07-2013, nr. 20-004330-12
ECLI:NL:GHSHE:2013:6998
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
17-07-2013
- Zaaknummer
20-004330-12
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2013:6998, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 17‑07‑2013; (Hoger beroep, Verwijzing na Hoge Raad)
Na terugverwijzing door: ECLI:NL:HR:2012:BY2823
Uitspraak 17‑07‑2013
Inhoudsindicatie
Arrest na terugwijzing Hoge Raad. Veroordeling ter zake overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-004330-12
Uitspraak : 17 juli 2013
TEGENSPRAAK
Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof
's-Hertogenbosch
gewezen, na verwijzing van de zaak door de Hoge Raad, op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de meervoudige kamer van de rechtbank Breda van 25 september 2009, parketnummer 02-700497-08 in de strafzaak tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1979,
wonende te [woonplaats].
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van “overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood” veroordeeld tot:
- -
een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 maanden met een proeftijd van 2 jaren;
- -
een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
- -
een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 24 maanden met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van de tijd dat verdachte zijn rijbewijs al heeft ingeleverd.
De officier van justitie heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Bij arrest van 7 december 2010, parketnummer 20-003386-09, heeft dit hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van
“overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl de schuld bestaat in roekeloosheid en het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood, terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, van deze wet en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden”
veroordeeld tot:
- -
een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaren;
- -
een werkstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis;
- -
een ontzegging van de bevoegdheid om motorrijtuigen te besturen voor de duur van 3 (drie) jaren, met aftrek van de tijd dat het rijbewijs ingevorderd en/of ingehouden is geweest.
Bij arrest van 4 december 2012, nr. S11/05038, heeft de Hoge Raad voornoemd arrest vernietigd en de zaak teruggewezen naar dit hof, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Het onderhavige arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
Zijdens de verdachte is bepleit dat het hof de verdachte zal vrijspreken van het bestanddeel “roekeloos” en heeft zich voor het overige deel van de tenlastelegging gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de verdediging het hof verzocht verdachte niet te veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een onvoorwaardelijk rijontzegging.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A58 en de Rijksweg A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door roekeloos, in elk geval in hoge, althans aanzienlijke mate onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of onnadenkend en/of ondeskundig,
na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht
- kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van 90 kilometer per uur was aangegeven -
met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur in- en/of door te rijden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en/of slippen en/of om zijn lengteas is gedraaid, van de rijbaan van die weg is geraakt en (achterwaarts) in de rechterberm is terechtgekomen en tegen de onderzijde van het talud van de naast die weg gelegen spoorbaan is gebotst, waardoor dat motorrijtuig omhoog werd geworpen, een gedeelte van het naast die spoorbaan gelegen hek heeft vernield en tenslotte ondersteboven op de spoorrail tot stilstand is gekomen,
waardoor, althans mede waardoor, een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig, genaamd [slachtoffer], werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 0.70 milligram, in elk geval hoger dan 0.5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
subsidiair, althans indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
A.
hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als bestuurder van een voertuig (personenauto), dit voertuig heeft bestuurd, na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van verdachtes bloed bij een onderzoek, als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994, 0,70 milligram, in elk geval hoger dan 0,5 milligram, alcohol per milliliter bloed bleek te zijn;
en/of
B.
hij op of omstreeks 04 mei 2008 te Breda, althans in de gemeente Breda, als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmede rijdend over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A58 en de Rijksweg A16,
een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht
- kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement
Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van 90 kilometer per uur was aangegeven -
met zeer hoge snelheid, in elk geval met een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur is in- en/of doorgereden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en/of slippen en/of om zijn lengteas is gedraaid, en vervolgens van de rijbaan van die weg is geraakt,
door welke gedraging(en) van hem, verdachte, gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 04 mei 2008 in de gemeente Breda, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig (personenauto), daarmee rijdende over de weg, de verbindingsweg tussen de Rijksweg A58 en de Rijksweg A16, zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden,
door in hoge mate onvoorzichtig en onachtzaam,
na het gebruik van alcoholhoudende drank,
rijdend met dat door hem bestuurde motorrijtuig over voormelde weg, een in die weg gelegen, gezien zijn rijrichting naar links verlopende bocht
- kort voor welke bocht borden volgens model A4 van bijlage 1 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 waren geplaatst, waarop een adviessnelheid van 90 kilometer per uur was aangegeven -
met zeer hoge snelheid, in elk geval een aanzienlijk hogere snelheid dan die adviessnelheid van 90 kilometer per uur en eveneens met een aanzienlijk hogere snelheid dan de aldaar op die weg geldende maximumsnelheid van 120 kilometer per uur in- en/of door te rijden,
waardoor hij de controle over dat door hem bestuurde motorrijtuig heeft verloren, waardoor dat motorrijtuig is gaan driften en slippen en om zijn lengteas is gedraaid, van de rijbaan van die weg is geraakt en (achterwaarts) in de rechterberm is terechtgekomen en tegen de onderzijde van het talud van de naast die weg gelegen spoorbaan is gebotst, waardoor dat motorrijtuig omhoog werd geworpen, een gedeelte van het naast die spoorbaan gelegen hek heeft vernield en tenslotte ondersteboven op de spoorrail tot stilstand is gekomen,
waardoor, een inzittende van dat door hem bestuurde motorrijtuig, genaamd
[slachtoffer], werd gedood,
zulks terwijl hij, verdachte, dat motorrijtuig toen bestuurde na zodanig gebruik van alcoholhoudende drank, dat het alcoholgehalte van zijn bloed bij een onderzoek als bedoeld in artikel 8, tweede lid, aanhef en onder b van de Wegenverkeerswet 1994 0.70 milligram, in elk geval hoger dan 0.5 milligram alcohol per milliliter bloed bleek te zijn.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Het hof komt niet tot een bewezenverklaring van het bestanddeel “roekeloosheid”. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn onvoldoende omstandigheden gebleken op grond waarvan kan worden vastgesteld dat aan de vereisten voor toepasselijkheid van deze schuldvorm is voldaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het primair bewezen verklaarde levert op:
overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander wordt gedood en terwijl de schuldige verkeerde in de toestand, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onderdeel b, van deze wet en het feit is veroorzaakt of mede is veroorzaakt doordat de schuldige een krachtens deze wet vastgestelde maximumsnelheid in ernstige mate heeft overschreden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Op grond van de wettelijke strafbedreigingen voor onderhavig feit, alsmede gelet op het voor onderhavig feit geldende oriëntatiepunt straftoemeting, vastgesteld door het Landelijk Overleg van Voorzitters van de Strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) en dienende als richtlijn voor een gebruikelijk rechterlijk straftoemetingsbeleid, kunnen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor langere duur en een forse onvoorwaardelijke rijontzegging zonder meer als passend worden beschouwd.
Het hof ziet echter in dit zeer uitzonderlijke geval, waarbij het met name heeft gelet op de houding van de nabestaanden van het slachtoffer, bij wie verdachte nog steeds steun krijgt, maar ook geeft bij de verwerking van het grote verlies en de hoge mate waarin verdachte zich nog elke dag het ongeval en de dood van zijn beste vriend zeer persoonlijk aantrekt, termen aanwezig om in strafmatigende zin af te wijken van voornoemd oriëntatiepunt. Mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting, ziet het hof aanleiding om af te zien van de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf en een onvoorwaardelijke rijontzegging.
Naar het oordeel van het hof kan niet worden volstaan met de straf zoals deze door de advocaat-generaal is gevorderd en door de eerste rechter is opgelegd, omdat daarin de bijzondere ernst van het bewezen verklaarde onvoldoende tot uitdrukking komt. Wel zal het hof overeenkomstig de vordering van de advocaat-generaal en de beslissing van de eerste rechter bepalen dat de gevangenisstraf en de rijontzegging geheel voorwaardelijk zullen worden opgelegd. Alles afwegende is het hof van oordeel dat in dit uitzonderlijke geval volstaan kan worden met de oplegging van een taakstraf van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis, een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren en een geheel voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 30 maanden met een proeftijd van 2 jaren. Met de oplegging van deze voorwaardelijke gevangenisstraf en rijontzegging beoogt het hof met name de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking te brengen doch ook anderzijds deze strafoplegging dienstbaar te maken aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 6, 175 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf voor de duur van 240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door 120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Ontzegt de verdachte ter zake van het primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 30 (dertig) maanden.
Bepaalt dat de bijkomende straf van ontzegging niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Bepaalt dat de tijd, gedurende welke het rijbewijs van de verdachte ingevolge artikel 164 van de Wegenverkeerswet 1994 vóór het tijdstip, waarop deze uitspraak voor wat betreft de in artikel 179 van die wet genoemde bijkomende straf voor tenuitvoerlegging vatbaar is geworden, ingevorderd of ingehouden is geweest, op de duur van bovengenoemde bijkomende straf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. H. Eijsenga, voorzitter,
mr. J. Buhrs-Platschorre en mr. E.N. van der Spoel, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M.M. Tatters, griffier,
en op 17 juli 2013 ter openbare terechtzitting uitgesproken.