Einde inhoudsopgave
Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie najaar 2016
Artikel 3
Geldend
Geldend vanaf 08-02-2017
- Redactionele toelichting
Lid 12 is in werking getreden.
- Bronpublicatie:
07-07-2016, Stcrt. 2016, 37730 (uitgifte: 20-07-2016, regelingnummer: WJZ/16098493)
- Inwerkingtreding
08-02-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
03-02-2017, Stcrt. 2017, 7494 (uitgifte: 07-02-2017, regelingnummer: WJZ/16156007)
- Vakgebied(en)
Energierecht / Energieopwekking
1.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, 32, eerste lid, onderdeel a, 44, eerste lid, 46, eerste lid, en 48, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van het besluit.
2.
Productie-installaties als bedoeld in artikel 4, onderdeel b, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, en derde lid, onderdeel c, van het besluit.
3.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 24, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, en 48, eerste lid, worden, indien subsidie is verstrekt op grond van artikel 116, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2012, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2013, artikel 72, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2014 of artikel 44, eerste lid, van de Regeling aanwijzing categorieën duurzame energieproductie 2015, aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.
4.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, en 38, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel a, van het besluit.
5.
Productie-installaties als bedoeld in artikel 34, onderdeel c, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van het besluit.
6.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, onderdeel b, 6, 20, 22, 24, eerste lid, 32, eerste lid, 34, onderdelen b en c, 38, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, eerste lid, 50 en 52, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 3, vierde lid, van het besluit.
7.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 4, 6, 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 14, 16 en 18 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 15, derde, vierde en zesde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 15, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
8.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 20, 22, 24, eerste lid, en 26, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 32, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
9.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 20 en 24, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zesde lid, van het besluit.
10.
Productie-installaties als bedoeld in artikel 50 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 32, zevende lid van het besluit.
11.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 28, eerste lid, 30, eerste lid, 34, 36, 38, eerste lid, 40, eerste lid, 42, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 48, eerste lid, 50, en 52 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde en vierde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal geproduceerde kWh van het volgende jaar kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, vierde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt.
12.
Productie-installaties als bedoeld in artikel 32, eerste lid, worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit met dien verstande dat het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, bedoeld in artikel 48, derde lid, van het besluit, wordt gemaximeerd op 25% van het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt zonder het daarbij opgetelde verschil in kWh vanwege minder geproduceerde kWh in voorgaande jaren. Het verschil in kWh dat bij het aantal kWh dat het volgende jaar voor subsidie in aanmerking komt kan worden opgeteld, kan alleen in dit volgende jaar worden benut en kan pas worden benut als het aantal kWh dat het desbetreffende jaar voor subsidie in aanmerking komt volledig is benut.
13.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 32, eerste lid, 36, 40, eerste lid, 44, eerste lid, 46, eerste lid, 50, en 52 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 48, zevende lid van het besluit.
14.
Productie-installaties als bedoeld in de artikelen 8, eerste lid, 10, eerste lid, 12, eerste lid, 20, 24, eerste lid, 44, eerste lid, 48, eerste lid, en 50 worden aangewezen als productie-installaties als bedoeld in artikel 56, eerste lid, tweede volzin, van het besluit.