Hof 's-Hertogenbosch, 08-08-2019, nr. 18/00426
ECLI:NL:GHSHE:2019:3094
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
08-08-2019
- Zaaknummer
18/00426
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:3094, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 08‑08‑2019; (Hoger beroep, Verzet)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBOBR:2018:3409
- Wetingang
art. 8:41 Algemene wet bestuursrecht
- Vindplaatsen
Belastingblad 2020/20 met annotatie van J.P. Kruimel
NLF 2019/2554 met annotatie van
NTFR 2019/3047 met annotatie van mr. M.H. Hogendoorn
Uitspraak 08‑08‑2019
Inhoudsindicatie
Artikel 8:41 van de Awb. Hoger beroep niet-ontvankelijk wegens niet betalen van griffierecht. Eénmaal griffierecht verschuldigd. Nota griffierecht terecht aan de gemachtigde gezonden. Verzet ongegrond.
Partij(en)
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Kenmerk: 18/00426
Schriftelijke uitspraak op het verzet van
[belanghebbende] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van het Hof als bedoeld in artikel 8:54, lid 2, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) van 23 november 2018 (hierna: de uitspraak) op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant te
‘s-Hertogenbosch van 12 juli 2018, nummer SHE 17/2955, in het geding tussen
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de gemeente ‘s-Hertogenbosch,
hierna: de Heffingsambtenaar,
betreffende de in het kader van de Wet waardering onroerende zaken aan belanghebbende gezonden beschikking waarbij de waarde van de onroerende zaak, plaatselijk bekend als [adres] te [plaats] , per waardepeildatum 1 januari 2016 is vastgesteld op € 4.335.000 voor het tijdvak 1 januari 2017 tot en met 31 december 2017, alsmede de op hetzelfde aanslagbiljet vermelde aanslag onroerende-zaakbelastingen voor het jaar 2017.
De behandeling van het verzet
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgehad op 12 juli 2019 te ’s-Hertogenbosch.
Aldaar is toen verschenen en gehoord [gemachtigde] , als gemachtigde van belanghebbende. De Heffingsambtenaar is, met schriftelijke kennisgeving van verhindering, niet verschenen.
De gronden
1. Bij uitspraak van 23 november 2018 is belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep op grond van de overweging dat het door belanghebbende verschuldigde griffierecht niet betaald is binnen de daarvoor door de wet gestelde termijn.
2. Belanghebbende is tegen deze uitspraak tijdig in verzet gekomen.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8:41, leden 4 tot en met 6, van de Awb, wijst de griffier de indiener van het beroepschrift op de verschuldigdheid van het griffierecht en deelt haar mee dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken na de dag van verzending van zijn mededeling dient te zijn bijgeschreven op de rekening van het Hof, dan wel ter griffie dient te zijn gestort. Indien het bedrag niet binnen deze termijn is bijgeschreven of gestort, wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. Het hoger beroepschrift is ingediend door de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] . In de aan de gemachtigde op 15 augustus 2018 door het Hof gezonden ontvangstbevestiging van het hoger beroepschrift is onder ‘ons kenmerk’ het kenmerknummer van het Hof vermeld en onder het kopje ‘procedure van’ “ [belanghebbende] B.V. /Gemeente ’s-Hertogenbosch te ’s-Hertogenbosch [adres] [plaats] ”.
5. De nota griffierecht is op 16 augustus 2018 verzonden naar het in het hoger beroepschrift vermelde kantooradres van de gemachtigde.
De herinnering, gedateerd 14 september 2018, waarin belanghebbendes gemachtigde is verzocht het (nog) verschuldigde griffierecht binnen vier weken na dagtekening van de herinnering over te maken op de bankrekening ten name van Griffie LDCR (Landelijke Dienstencentrum voor de Rechtspraak), is eveneens verzonden naar het in het hoger beroepschrift vermelde kantooradres ter attentie van [gemachtigde] .
In de aangetekend verzonden herinnering is onder ‘Kenmerk van uw zaak’ vermeld: “BK-SHE 18/00426 [belanghebbende] vs ’s-Hertogenbosch, gemeente”.
Een afschrift van de herinnering bevindt zich in het dossier van belanghebbende. Tot de stukken van het geding behoort een schermprint van PostNL (Track & Trace), waarin is vermeld dat de zending met nummer [nummer] op dinsdag 18 september om 7.07 uur is afgeleverd; voor ontvangst hiervan is getekend.
6. Belanghebbendes gemachtigde noch belanghebbende heeft het griffierecht voldaan, ook niet na de aangetekend verzonden herinnering van 14 september 2018.
7. Belanghebbende heeft in het verzetschrift gesteld, dat hij éénmaal griffierecht is verschuldigd en dat de griffierechtnota gesteld dient te worden op naam van de belanghebbende.
8. Het Hof merkt over de eerste aangevoerde grief het volgende op. Er is sprake van één hoger beroepschrift, waaraan door het Hof één kenmerknummer is toegekend en waarvoor éénmaal griffierecht is verschuldigd. Van een verwarring over splitsing van een beroepschrift in meerdere zaken, zoals bijvoorbeeld aan de orde in de door gemachtigde aangedragen uitspraak van Hof Amsterdam van 20 juni 2019, nr. 18/00361 en 18/00362, is dan ook geen sprake. Deze grief faalt dan ook.
9. Wat de tweede grief betreft overweegt het Hof als volgt. Het griffierecht wordt geheven van de indiener van het beroepschrift. De indiener is belanghebbende, ook al wordt het beroepschrift namens haar ingediend door een gemachtigde. Vergelijk Hoge Raad 17 december 2010, nr. 09/04183, ECLI:NL:HR:2010:BO7505, BNB 2011/73. Op grond van artikel 6:17 van de Awb zendt het orgaan dat bevoegd is op het bezwaar of beroep te beslissen, indien iemand zich laat vertegenwoordigen, de op de zaak betrekking hebbende stukken in ieder geval aan de gemachtigde. Daartoe behoort ook de uitnodiging tot voldoening van het griffierecht (zie Centrale Raad van Beroep, 19 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:4162). In de bij de Rechtbank overgelegde machtiging van [gemachtigde] is vermeld dat zij het instellen van hoger beroep omvat; deze machtiging was niet beëindigd bij het verzenden van de nota griffierecht en de herinnering. De nota en de herinnering zijn dan ook op de wettelijk voorgeschreven wijze naar gemachtigde gezonden. Zowel op de nota als in de herinnering wordt melding gemaakt van het aan de zaak toegekende nummer en wordt melding gemaakt van de naam van belanghebbende. Aldus kan er ook geen onduidelijkheid bestaan over de vraag op welke zaak de nota betrekking heeft.
10. Hetgeen belanghebbendes gemachtigde in het verzetschrift overigens heeft aangevoerd, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest. Het Hof merkt hierbij op dat van een professioneel gemachtigde mag worden verlangd dat hij een goede administratie bijhoudt van de door hem namens diverse belanghebbenden ingestelde (hoger) beroepen. Van de gerechtelijke instantie waar het (hoger) beroep bij wordt ingesteld, mag worden verwacht dat op duidelijke wijze wordt gecommuniceerd over het kenmerk dat aan een zaak wordt gekoppeld en - bij latere correspondentie - op welke zaak deze betrekking heeft. In het onderhavige geval is daaraan voldaan. In de ontvangstbevestiging is immers duidelijk aangegeven over welke zaak het gaat, wat het aan die zaak toegewezen kenmerk is en op welke uitspraak van de Rechtbank deze zaak ziet. Het toegewezen kenmerk en de naam van belanghebbende is vervolgens opgenomen in de latere correspondentie waaronder de nota en de herinnering tot het betalen van griffierecht.
11. Gelet op het hiervoor overwogene is belanghebbende terecht niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, zodat het verzet ongegrond moet worden verklaard.
De proceskosten
12. Het Hof acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb.
De beslissing
Het Hof verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gedaan op 8 augustus 2019 door M.M. de Werd, voorzitter, T.A. Gladpootjes en F.P.G. Pötgens, in tegenwoordigheid van A.W.J. Strik, griffier. De beslissing is op die datum ter openbare zitting uitgesproken en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
Vanwege verhindering van de griffier heeft uitsluitend de voorzitter deze uitspraak ondertekend.
Het aanwenden van een rechtsmiddel:
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (Belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH ’s-Gravenhage. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen.
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
een dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.