Hof Den Haag, 05-02-2021, nr. 2200182820
ECLI:NL:GHDHA:2021:205
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
05-02-2021
- Zaaknummer
2200182820
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2021:205, Uitspraak, Hof Den Haag, 05‑02‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2022:567
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Bloedblokzaak art. 8 WVW 1994, vijfde lid. Verdachte is vrijgesproken van rijden onder invloed van cannabis en cocaïne. Het hof heeft overwogen dat wanneer buisjes bloed van een verdachte buiten de rechtssfeer van de Nederlandse staat worden gebracht (in casu een Duits laboratorium), de voorschriften als bedoeld in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, behoren tot het stelsel van strikte waarborgen waarvan de niet-naleving meebrengt dat het bestanddeel ‘onderzoek’ in art. 8 WVW 1994 niet is nageleefd. Het onderzoek aan het afgenomen bloed is derhalve uitgesloten van het bewijs, waardoor vrijspraak dient te volgen.
Rolnummer: 22-001828-20
Parketnummer: 96-185400-19
Datum uitspraak: 5 februari 2021
TEGENSPRAAK
Gerechtshof Den Haag
enkelvoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Den Haag van 8 juli 2020 in de strafzaak tegen de verdachte:
[naam],
geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats],
adres: [adres].
Procesgang
In eerste aanleg is de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen het vonnis hoger beroep ingesteld.
Tenlastelegging
hij, op of omstreeks 12 april 2019 te Voorburg, gemeente Leidschendam-Voorburg een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd, na gebruik van een of meer in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stoffen als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis en cocaïne, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94 het gehalte in zijn bloed bij iedere aangewezen stoffen vermelde meetbare stoffen 3.4 microgram THC per liter bloed en 22 microgram cocaïne per liter bloed bedroeg, in elk geval (telkens) zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stoffen afzonderlijk vermelde grenswaarde.
Vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en dat de verdachte ter zake van het hem ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis en een ontzegging van de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de duur van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
Het vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven omdat het hof zich daarmee niet verenigt.
Terugwijzing eerste aanleg
De raadsman verzoekt het hof de zaak op de voet van artikel 423, eerste en tweede lid Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) terug te wijzen naar de eerste aanleg, op grond dat het gewezen vonnis nietig is. Primair heeft de raadsman in eerste aanleg immers vrijspraak bepleit. Aldus heeft de politierechter gehandeld in strijd met artikel 359, derde lid, Sv.
Het hof stelt vast dat de raadsman in eerste aanleg vrijspraak heeft bepleit, terwijl de politierechter volstaan heeft met een opgave van de bewijsmiddelen. Dit brengt mee dat het gewezen vonnis nietig is en vernietigd dient te worden. De omstandigheid dat de verdachte het tenlastegelegde feit in eerste aanleg (en in hoger beroep) bekend heeft, doet daar niet aan af. Voor terugwijzing bestaat evenwel geen grond, aangezien de politierechter is toegekomen aan de beantwoording van de vragen van artikel 350 Sv.
Voeging stukken
Op 21 januari 2021 heeft de advocaat-generaal om 10:39 uur een toelichting van het NFI ‘Accreditaties van laboratoria en onderzoeksmethoden (Mönchengladbach)’ en een aanvullend proces-verbaal van politie met betrekking tot de overschrijding termijn schriftelijk in kennis stellen van het resultaat van het bloedonderzoek per email toegezonden aan de raadsman en het hof. Op dezelfde dag om 10:53 uur heeft de raadsman op voorhand per e-mail zijn pleitnota aan het hof en het Openbaar Miniserie doen toekomen. In reactie daarop heeft de advocaat-generaal om 14:22 uur de vrachtbrief van Schotpoort inzake het bloed van deze verdachte aan de raadsman en het hof doen toekomen (opmerking hof: de genoemde tijdstippen zijn de tijdstippen zoals die blijken uit de door het hof ontvangen e-mails).
De raadsman verzet zich tegen voeging van de vrachtbrief in het dossier wegens strijd met de goede procesorde en verzoekt om deze buiten beschouwing te laten (aanvullende pleitnota overgelegd ter zitting).
Het verweer wordt verworpen.
De stukken zijn een dag voorafgaand aan de zitting verzonden, die op 22 januari 2021 te 12:15 uur plaatsvond. De overgelegde stukken zijn beperkt van omvang en relevant voor de zaak. De stukken strekken ertoe aan te tonen dat niet, dan wel in beperkte mate, in strijd is gehandeld met de wettelijke voorschriften inzake het bloedonderzoek. Onder deze omstandigheden heeft de advocaat-generaal niet in strijd met de beginselen van een goede procesorde gehandeld door deze stukken te (doen) voegen in het procesdossier. Ten overvloede wijst het hof erop dat door de raadsman niet om aanhouding van de behandeling van de zaak is verzocht teneinde deze stukken nader te kunnen bestuderen.
Bewijsuitsluiting?
De raadsman betoogt dat in dit geval gehandeld is in strijd met het stelsel van strikte waarborgen als bedoeld in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), dan wel artikel 359a Sv, en dat dit dient te leiden tot bewijsuitsluiting. Dit brengt vervolgens mee dat de verdachte dient te worden vrijgesproken.
De advocaat-generaal betwist de stellingen van de raadsman gemotiveerd.
Wettelijk kader
Artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 houdt onder meer in:
1. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden, terwijl hij verkeert onder zodanige invloed van een stof, waarvan hij weet of redelijkerwijs moet weten, dat het gebruik daarvan - al dan niet in combinatie met het gebruik van een andere stof - de rijvaardigheid kan verminderen, dat hij niet tot behoorlijk besturen of tot behoorlijk te begeleiden in staat moet worden geacht. (…)
5. Het is een ieder verboden een voertuig te besturen, als bestuurder te doen besturen of als begeleider op te treden na gebruik van een of meer van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen als bedoeld in het eerste lid, waardoor het gehalte in zijn bloed van de bij de stof vermelde meetbare stof, of in geval van gebruik van meer stoffen als bedoeld in het eerste lid die bij algemene maatregel van bestuur aangewezen zijn als groep, het totale gehalte in zijn bloed van de bij die stoffen vermelde meetbare stoffen, bij een onderzoek hoger blijkt te zijn dan de daarbij vermelde grenswaarde. Indien een van de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen stoffen of alcohol in combinatie wordt gebruikt met een of meer andere van deze aangewezen stoffen of met een van de stoffen als bedoeld in het eerste lid die niet bij deze algemene maatregel van bestuur zijn aangewezen, geldt voor iedere aangewezen stof of alcohol afzonderlijk een bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen grenswaarde. Die grenswaarde is gelijk aan de laagst meetbare hoeveelheid van die stof of alcohol die niet op natuurlijke wijze in het bloed aanwezig kan zijn.
Artikel 12 Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: het Besluit) houdt onder meer in:
1. Ten behoeve van het bloedonderzoek neemt een arts of verpleegkundige door middel van een venapunctie twee buisjes bloed van de verdachte af (…)
3. Indien het bloedonderzoek is gericht op de vaststelling van het gebruik van een of meer van de in artikel 2 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) aangewezen stoffen, geschiedt de bloedafname uiterlijk binnen anderhalf uur nadat de verdachte is gevorderd zijn medewerking te verlenen aan een voorlopig onderzoek als bedoeld in artikel 4 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) of 8 (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15) of, indien die vordering niet is gedaan, binnen anderhalf uur na het eerste contact tussen de opsporingsambtenaar en de verdachte dat aanleiding was om de verdachte te vragen zijn medewerking te verlenen aan het bloedonderzoek. Van die termijn kan alleen vanwege bijzondere omstandigheden worden afgeweken. (…)
Artikel 13 van dit Besluit houdt onder meer in:
1 Bij de bloedafname, bedoeld in artikel 12, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15), is een opsporingsambtenaar aanwezig, die: (…)
d. ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking die hij van een of meer fraudebestendige sluitzegels of een fraudebestendige afsluiting heeft voorzien, worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15).
Artikel 15 van dit Besluit houdt onder meer in:
Het laboratorium waaraan de onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15), is verbonden, legt na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed de volgende gegevens in een bestand vast:
a. de datum van ontvangst van de buisjes of het buisje, (…)
Artikel 16 van dit Besluit houdt onder meer in:
1. De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid (https://wetten.overheid.nl/BWBR0038936/2018-03-15), verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen. (…)
Relevante feiten
Het hof gaat, voor zover van belang, uit van de volgende vaststaande feiten:
De verbalisanten hebben de verdachte als bestuurder van een motorvoertuig op 12 april 2019 doen stilhouden. Om 8:15 uur is ter plaatse een speekseltest afgenomen. Op het politiebureau te Voorburg is om 9:50 uur bloed afgenomen. Op dezelfde dag is een aanvraag laboratoriumonderzoek gedaan. Het verdachte betreffende bloedblok is door het laboratorium te Mönchengladbach op 16 april 2019 (zoals volgt uit de vrachtbrief) of 23 april 2019 (zoals volgt uit het rapport opgemaakt door het laboratorium) ontvangen. Het rapport is op 8 mei 2019 opgemaakt. Deze uitslag is op 9 mei 2019 door de Eenheid Den Haag van de Nationale Politie ontvangen. Op 20 mei 2019 is de verdachte in kennis gesteld van de uitslag van het onderzoek en van het recht op een tegenonderzoek.
Oordeel hof
Naar vaste jurisprudentie leidt niet-naleving van een voorschrift dat behoort tot de strikte waarborgen waarmee een bloedonderzoek is omringd tot vrijspraak. In dat geval is geen sprake van een onderzoek in de zin van artikel 8, tweede lid, WVW. Niet ieder voorschrift behoort tot dit stelsel van strikte waarborgen. “Daarnaast is het zo”, in de woorden van advocaat-generaal Knigge, “dat de niet-naleving van een doorgaans als ‘strikte waarborg’ aan te merken voorschrift niet steeds dwingt tot de conclusie dat het bestanddeel ‘onderzoek’ niet kan worden bewezenverklaard. Indien, ondanks het niet-naleven van het desbetreffende voorschrift, toch verwezenlijkt is wat dat voorschrift bedoelt te waarborgen, vormt die niet-naleving geen beletsel voor een bewezenverklaring. Dit kan zich voordoen bij voorschriften die de betrouwbaarheid van het onderzoek indirect beogen te waarborgen” (conclusie bij HR 7.4.2020, NJ 2020/161).
Vaststaat dat de 90-minuten termijn genoemd in artikel 12 van het Besluit met 5 minuten is overschreden. Deze termijn beoogt te bewerkstelligen dat een verdachte zo kort mogelijk en zo min mogelijk onnodig van zijn vrijheid wordt beroofd. Ook beoogt dit voorschrift te bewerkstelligen dat de factor tijd zo min mogelijk in het voordeel van een verdachte is en deze niet ten onrechte vrijuit gaat, doordat de werkzame stof van een bewustzijnsbeïnvloedend middel met het tijdsverloop wordt afgebroken. Dit brengt mee dat de 90-minuten termijn niet kan worden aangemerkt als een voorschrift dat behoort tot de strikte waarborgen waarmee een bloedonderzoek is omringd en dat beoogt de betrouwbaarheid van dat onderzoek direct of indirect te waarborgen. Het niet in acht nemen van deze termijn kan derhalve niet tot vrijspraak leiden. Weliswaar vormt de overschrijding van deze termijn een onherstelbaar vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv, maar gelet op het hiervoor besproken belang dat het geschonden voorschrift dient, de zeer geringe ernst van het verzuim en het nagenoeg ontbreken van door het verzuim veroorzaakt nadeel, is het hof van oordeel dat met het constateren van het verzuim kan worden volstaan.
Het hof neemt tot uitgangspunt dat op 12 april 2019 een laboratoriumonderzoek van het bloed is aangevraagd. Het hof begrijpt dat indertijd de buisjes bloed op een vaste temperatuur van -20 graden Celsius werden ingevroren en bewaard tot aan het vervoer. Het vervoer naar Mönchengladbach vond eens per week via een koerier plaats, terwijl de buisjes bloed tijdens het vervoer met koudijs waren omgeven. De buisjes bloed werden in het laboratorium van ontvangst voorafgaand en na afloop van het onderzoek bewaard op -20 graden Celsius.
Indien de politieambtenaar de buisjes met de eerste op 12 april 2019 volgende zending heeft meegestuurd en de buisjes op 16 april 2019 zijn ontvangen, heeft deze ambtenaar de buisjes zo spoedig mogelijk doen bezorgen bij het laboratorium als bedoeld in artikel 13 van het Besluit. Indien deze buisjes een week later zijn verzonden, lijkt het erop dat deze verzending niet zo spoedig als mogelijk heeft plaatsgevonden.
Ingevolge artikel 15 van het Besluit is het de onderzoeker die de datum van ontvangst van de buisjes dient vast te leggen. Het rapport vermeldt als datum van ontvangst 23 april 2019. Indien deze opgave niet correct zou zijn gedaan en de buisjes een week eerder zijn afgeleverd, zoals blijkt uit de vrachtbrief van het koeriersbedrijf, is dit een schending van artikel 15 van het Besluit.
Indien de buisjes op 16 april 2019 zijn ontvangen, heeft het bloedonderzoek niet binnen twee weken na ontvangst plaatsgevonden en is door het laboratorium gehandeld in strijd met artikel 16 van het Besluit, doordat de gestelde termijn met een week overschreden is. Indien de buisjes bloed op 23 april 2019 zijn ontvangen, is de termijn van twee weken voor het verrichten van het bloedonderzoek precies gehaald (ervan uitgaande dat deze termijn aanvangt op de dag na ontvangst). Dat in dit geval de datum waarop het onderzoek aan het bloed is verricht afwijkt van de datum waarop het rapport is opgemaakt, blijkt niet.
Kern van het probleem is in dit geval de deugdelijkheid van de administratie van verzending vanuit Nederland, ontvangst van het bloed in Duitsland, de eventuele doorzending van het bloed vanuit Mönchengladbach naar een zusterlaboratorium in Dessau en daarmee, alles bijeengenomen, van de controle op door Nederland naar het buitenland verzonden bloed. Gegeven het feit dat het gaat om buisjes met bloed, humaan lichaamsmateriaal, dat niet op vrijwillige basis, maar op last van de wetgever wordt afgegeven ten behoeve van de opsporing van strafbare feiten, dient daarmee overeenkomstig het Besluit op zorgvuldige en (ook achteraf) controleerbare wijze te worden omgegaan. Dat is in dit geval in onvoldoende mate gebeurd zoals blijkt uit het hier bovenstaande.
Hoewel de deugdelijkheid van het laboratoriumonderzoek en de daardoor gegenereerde uitslag op zichzelf niet ter discussie staat en betoogd zou kunnen worden dat de geschonden voorschriften de betrouwbaarheid van het onderzoek slechts indirect beogen te waarborgen, miskent dit betoog in dit geval enerzijds het gedwongen karakter van de afgifte van bloed door een verdachte en anderzijds het gegeven dat dit bloed, humaan lichaamsmateriaal, buiten de rechtssfeer van de Nederlandse staat wordt gebracht en de algehele administratie van wat er wanneer waar met het te onderzoeken bloed gebeurt in dit geval niet sluitend blijkt te zijn. Minst genomen geldt dat wanneer buisjes bloed buiten de rechtssfeer van de Nederlandse staat worden gebracht, de hiervoor besproken voorschriften behoren tot het stelsel van strikte waarborgen waarvan de niet naleving meebrengt dat het bestanddeel ‘onderzoek’ in artikel 8 Wegenverkeerswet 1994 niet is nageleefd. Gegeven hetgeen hierboven is besproken leidt dit tot de slotsom dat het onderzoek aan het op 12 april 2019 afgenomen bloed dient te worden uitgesloten van het bewijs.
Vrijspraak
Gegeven het feit dat het bloedonderzoek als bedoeld in artikel 8 WVW niet aan het bewijs kan meewerken, is alleen de bekennende verklaring van de verdachte als bewijsmiddel voorhanden. De verbalisanten hebben niets opvallends waargenomen aan het rijgedrag van de verdachte. Op alleen de verklaring van een verdachte kan iemand niet veroordeeld worden.
Gelet op het vorenstaande is het hof van oordeel dat niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd, zodat de verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Dit arrest is gewezen door mr. TH.W.H.E. Schmitz, in bijzijn van de griffier mr. M.V. Lievers-Roza.
Het is uitgesproken op de openbare terechtzitting van het hof van 5 februari 2021.